De stedelijke begraafplaats van Sint-Truiden is gelegen ten noordoosten van de stad in het gehucht Schurhoven net buiten de vroegere stadsomwalling. Het oudste gedeelte ligt aan de noordzijde en werd omstreeks 1850 in gebruik genomen en wordt begrensd door de Kazelstraat met de classicistische Sint-Jacobskerk (1771-1777), de Schurhovensteenweg en de Poelstraat met de voormalige pastorie van het begijnhof. De ommuurde begraafplaats heeft dankzij dreven en hoge bomen in het noordelijk gedeelte en de hoge hagen in de uitbreidingen een landschappelijk waardevol karakter. De grafmonumenten geven een overzicht van de funeraire kunst en symboliek in de tweede helft van de 19de en het begin van de 20ste eeuw. Vooraanstaande figuren uit de burgerij en de clerus van Sint-Truiden lieten door bekwame steenkappers hier 'een monument van eeuwigheid' oprichten.
De begraafplaats ontstond uit het oude kerkhof bij de eerste vanaf 1215 vermelde en in 1771-1777 vervangen Sint-Jacobskerk en kende opeenvolgende uitbreidingen in 1853, 1884 en 1913. Aanvankelijk bestond er weinig reglementering want de oudste grafmonumenten in blok 8 lijken kriskras door elkaar te staan. Vanaf 1852 werden de concessies per rij gegroepeerd op de toenmalige rand van het kerkhof (blok 12, rij 1). In 1853 volgde een eerste uitbreiding in noordelijke richting en in 1884 een verlenging tot aan de Poelstraat en de voormalige pastorie van het begijnhof. Gelijktijdig kwam er een uitbreiding in oostelijke richting waardoor blok 7, rij 19 en blok 9, rij 1 konden aangelegd worden. Bij een verdere uitbreiding in 1913 werd blok 12, rij 2 gevormd waardoor deze graven ruggelings aansloten bij de oudste concessies (Blok 12, rij 1).
De toegang tot het oudste gedeelte van de begraafplaats (blok 2) ligt links van de ingang van de Sint-Jacobskerk, via een aarden weg met nog jonge leilinden van waaruit een haakse dreef van haagbeuk vertrekt eindigend op een kruiskapel. In de uitbreidingen bepalen met betonklinkers betegelde paden en hagen van taxus het uitzicht. De toegang tot deze uitbreidingen ligt aan de Kazelstraat, in de as van de Tichelrijlaan. Groen geschilderd inrijhek uit het interbellum, samengesteld uit profielen, plaatstaal en bandijzer tussen bakstenen gebouwen. Elke poortvleugel door ijzeren roeden in zes verdeeld en gedecoreerd met een kruis gevormd door ringen, halve ringen en kwartringen op de middenroede en de bovenste dwarsroede, als een imitatie van een gietijzeren grafkruis. Vanaf deze pport een beboomd grasveld met een laan van grootbladige linden eindigend op een halve cirkel.
Rechts (tussen de lindendreef en de kerk) in blok 1 werden de kloosterorden, congregaties en parochiegeestelijken gegroepeerd: de redemptoristen, de minderbroeders, de zusters augustinessen, de visitandinnen, de dochters van het kruis, de ursulinen en de broeders van liefde. De meesten liggen begraven onder een gemeenschappelijke grafsteen, waarop hun symbool is aangebracht. De herinnering aan enkele invloedrijke minderbroeders en parochieherders leeft verder dankzij hun persoonlijk grafteken: de paters A. Vendricx (+1893) en L. Dirix (+1843), de dekens Cartuyvels (+1885) en Lenaerts (+1903) en de pastoors J. Meeckers (+1910), A. Quakkelaar (+1926) en J. Keesen (+1856). De graven van de clerus herkent men aan de christelijke symboliek: de kelk met hostie, de stola, de Heilige Schrift, korenaren en wijnranken.
De concessies in blok 7, rij 19, nummers 15-35; blok 9, rij 1, nummers 14-36; blok 12, rij 1 en 2 vormen samen met de hoger vermelde de oudste en waardevolste grafmonumenten. Ondanks de diverse stijlrichtingen zijn zij een homogeen geheel met kunsthistorische, artistieke en historische waarde. Een gedeelte heeft een classicistisch decor met sober lijstwerk. Soms worden decoratieve elementen ontleend aan de klassieke oudheid: de lauwerkrans, de sarcofaagvorm, het gebroken fronton, gegroefde Ionische zuilen, enz. De monumentale graven zijn vaak omheind met een ijzeren sierhekken.
Talrijke grafmonumenten zijn neogotisch geïnspireerd. Men herkent ze aan de spitsbogen, het maaswerk, de hogels, de pinakels, driepassen, steunberen en nog andere neogotische vormentaal.
Uit het einde van de 19de en begin 20ste eeuw dateren een aantal grafstenen die eclectisch van stijl zijn en waarin zowel classicistische als neogotische elementen verwerkt zijn. Art Nouveau en Art Deco komen slechts uitzonderlijk voor.
Doorheen de diverse stijlen treft men vaak dezelfde funeraire symboliek aan:
Het grootste gedeelte van de begraafplaats wordt ingenomen door stenen grafmonumenten en grafkelders. Zij zijn meestal bestemd voor een echtpaar of voor een ganse familie. Naast eenvoudige zerken die enkel de familienaam en de overlijdensdatum vermelden, treft men er pronkerige monumenten aan die het aanzien en de hoge afkomst van de overledene moeten vereeuwigen. Functies en hoge ambten, die de overledene heeft bekleed tijdens zijn leven, titels en lidmaatschappen van belangrijke verenigingen en liefdadigheidsinstellingen worden opgesomd. De hogere burgerij wordt er vertegenwoordigd door lokale politici: burgemeesters (Moreau, vanden Berck, Delgeur, Vanvinckenroy, Cartuyvels). Oud-burgemeester Trudo Lamber-Simons, gestorven in 1779 op 46 jaar, rust onder een sober hardstenen grafkruis; schepenen, gemeenteraadsleden, vrederechters (de Creeft en Portmans), geneesheren, notarissen (Moreau, Van Ham, Aerts, Stas, Coemans en Willems), officieren en suikerfabrikanten.
De gegoede burgerij van Sint-Truiden bestelde haar grafmonumenten veelal bij Waalse en Brusselse leveranciers. Hun inscripties vindt men terug op volgende graven: “J. Jamoulle, Liège” (deken Cartuyvels); “O. Paternotte à Bruxelles” (pastoor Keesen); “Leclercq à Bruxelles” (R. de Stappers); “J. Chabot Père. Entrepreneur à Robermont, Liège” (W. Portmans-Fabry); “Degay Bruxelles” (Larock); “J.Bte Colinet à Feluy” (Jorez); “Cl. Jonckheer, Anvers” (Copis- Polus); “Emile Decondé, sculpteur, à Soignies” (G.Baltus); “Emile Rembaux & Cie, Ecaussines” (Vanvinckenroy-Pinnoy); “L. Bruninx, sculpteur - Foucart, architecte” (Foucart); “E. Salu, Bruxelles” (Mellaerts-Blyckaerts).
Daarnaast werd ook beroep gedaan op Hasseltse steenkappers en eigen stadsgenoten: Harzimont uit Hasselt (Van Entbrouckx, Poulus-Vrancken en Portmans-Vanham); Bedeur uit Hasselt (Colin-Roskam); uit Sint-Truiden: Isidore Gérard (Moreau en Guillaume Mellaerts); Joseph Feront en zonen (pastoor-deken Lenaerts); Jos Stas (pastoor Jan Meeckers) en Edgar Gielen.
De soorten grafmonumenten zijn een weerspiegeling van de maatschappij met haar rangen en standen. De gewone sterveling werd begraven onder een sober gietijzeren grafkruis, dat meestal zwart geschilderd was. Ook voor de kinderen werden gietijzeren kruisen gebruikt, zij zijn meestal wit of lichtblauw geschilderd en soms versierd met een bloemenkrans die gedragen wordt door een wenend meisje. Er bleven tot op heden een aanzienlijk aantal gietijzeren grafkruisen bewaard. Zij staan verspreid over het kerkhof en zijn afkomstig van verschillende gieterijen:
De industriële productie kwam op gang omstreeks het midden van de 19de eeuw en eindigde rond 1940. Het aantal kruisen dat nog bewaard is, vermindert snel omdat zij bij gebrek aan onderhoud roesten. In 1992 werden door Jaak Nyssen nog veertien grafkruisen van de Sint-Truidense gieterij Brialmont opgetekend; in 1999 zijn er nog negen exemplaren bewaard. Het is moeilijk de kruisen te dateren omdat velen hergebruikt werden en omdat oude modellen vaak gekopieerd werden. Men kan, al naargelang de vorm, twee groepen onderscheiden: het volle kruis bijvoorbeeld bij Brialmont en het geajoureerde of opengewerkte kruis. Het tweede type komt veruit het meeste voor. De kruisen zijn versierd met decoratieve en vegetatieve motieven en dragen een religieuze voorstelling: meestal de gekruisigde Christus, al dan niet vergezeld van Maria en Johannes of engelen; andere thema's zijn: Maria op de wereldbol, God de Vader op een wolkenkrans, het doopsel van Christus door Sint-Jan, Petrus met de sleutel en de haan, Barbara met de toren; symbolen van vergankelijkheid en eeuwigheid: de zandloper, het doodshoofd, de gekruiste tibia, de asurne, rouwkransen, klimop, de palmtak, enz.
Naast de typische kerkhofplanten als gewone en Ierse klimop, buxus (Buxus sempervirens), scherpe hulst (Ilex aquifolium), Atlasceder (Cedrus libani subsp. atlantica) en Californische schijncipres (Chamaecyparis lawsoniana) ook oude exemplaren van gewone esdoorn met bont blad (Acer pseudoplatanus 'Leopoldii'), treurberk (Betula pendula 'Youngii'), bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') gewone es (Fraxinus excelsior), gewone haagbeuk (Carpinus betulus), Italiaanse populier (Populus nigra 'Italica') en grootbladige linde (Tilia platyphyllos).
Auteurs: De Maegd, Christiane; Vanthillo, Christine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Maegd C. & Vanthillo C. 2017: Stedelijke begraafplaats Sint-Truiden [online], https://id.erfgoed.net/teksten/195143 (geraadpleegd op ).
De stedelijke begraafplaats van Sint-Truiden is gelegen ten noordoosten van de stad in het gehucht Schurhoven net buiten de vroegere stadsomwalling. Het oudste gedeelte werd omstreeks 1850 in gebruik genomen en wordt begrensd door de Kazelstraat met de classicistische Sint-Jacobskerk (1771-1777), de Schurhovensteenweg en de Poelstraat met de voormalige pastorie van het begijnhof. De ommuurde begraafplaats heeft dankzij dreven en solitaire kerkhofbeplanting ook een landschappelijk waardevol karakter. De grafmonumenten geven een overzicht van de funeraire kunst en symboliek in de tweede helft van de 19de en het begin van de 20ste eeuw. Vooraanstaande figuren uit de burgerij en de clerus van Sint-Truiden lieten door bekwame steenkappers hier 'een monument van eeuwigheid' oprichten.
De begraafplaats ontstond uit het oude kerkhof bij de eerste vanaf 1215 vermelde en in 1771-1777 vervangen Sint-Jacobskerk en kende opeenvolgende uitbreidingen in 1853, 1884 en 1913. Aanvankelijk bestond er weinig reglementering want de oudste grafmonumenten in blok 8 lijken kriskras door elkaar te staan. Vanaf 1852 werden de concessies per rij gegroepeerd op de toenmalige rand van het kerkhof (blok 12, rij 1). In 1853 volgde een eerste uitbreiding in noordelijke richting en in 1884 een verlenging tot aan de Poelstraat en de voormalige pastorie van het begijnhof. Gelijktijdig kwam er een uitbreiding in oostelijke richting waardoor blok 7, rij 19 en blok 9, rij 1 konden aangelegd worden. Bij een verdere uitbreiding in 1913 werd blok 12, rij 2 gevormd waardoor deze graven ruggelings aansloten bij de oudste concessies (Blok 12, rij 1).
De toegang tot het oudste gedeelte van de begraafplaats ligt links van de ingang van de Sint-Jacobskerk. De aarden weg met zomerlinden slaat links af in een eikendreef en leidt rechtdoor tot bij de oudste grafstenen (blok 2). Rechts (tussen de lindendreef en de kerk) in blok 1 werden de kloosterorden, congregaties en parochiegeestelijken gegroepeerd: de redemptoristen, de minderbroeders, de zusters augustinessen, de visitandinnen, de dochters van het kruis, de ursulinen en de broeders van liefde. De meesten liggen begraven onder een gemeenschappelijke grafsteen, waarop hun symbool is aangebracht. De herinnering aan enkele invloedrijke minderbroeders en parochieherders leeft verder dankzij hun persoonlijk grafteken: de paters A. Vendricx (+1893) en L. Dirix (+1843), de dekens Cartuyvels (+1885) en Lenaerts (+1903) en de pastoors J. Meeckers (+1910), A. Quakkelaar (+1926) en J. Keesen (+1856). De graven van de clerus herkent men aan de christelijke symboliek: de kelk met hostie, de stola, de Heilige Schrift, korenaren en wijnranken.
De concessies in blok 7, rij 19, nummers 15-35; blok 9, rij 1, nummers 14-36; blok 12, rij 1 en 2 vormen samen met de hoger vermelde de oudste en waardevolste grafmonumenten. Ondanks de diverse stijlrichtingen zijn zij een homogeen geheel met kunsthistorische, artistieke en historische waarde. Een gedeelte heeft een classicistisch decor met sober lijstwerk. Soms worden decoratieve elementen ontleend aan de klassieke oudheid: de lauwerkrans, de sarcofaagvorm, het gebroken fronton, gegroefde Ionische zuilen, enz. De monumentale graven zijn vaak omheind met een ijzeren sierhekken.
Talrijke grafmonumenten zijn neogotisch geïnspireerd. Men herkent ze aan de spitsbogen, het maaswerk, de hogels, de pinakels, driepassen, steunberen en nog andere neogotische vormentaal.
Uit het einde van de 19de en begin 20ste eeuw dateren een aantal grafstenen die eclectisch van stijl zijn en waarin zowel classicistische als neogotische elementen verwerkt zijn. Art Nouveau en Art Deco komen slechts uitzonderlijk voor.
Doorheen de diverse stijlen treft men vaak dezelfde funeraire symboliek aan:
Het grootste gedeelte van de begraafplaats wordt ingenomen door stenen grafmonumenten en grafkelders. Zij zijn meestal bestemd voor een echtpaar of voor een ganse familie. Naast eenvoudige zerken die enkel de familienaam en de overlijdensdatum vermelden, treft men er pronkerige monumenten aan die het aanzien en de hoge afkomst van de overledene moeten vereeuwigen. Functies en hoge ambten, die de overledene heeft bekleed tijdens zijn leven, titels en lidmaatschappen van belangrijke verenigingen en liefdadigheidsinstellingen worden opgesomd. De hogere burgerij wordt er vertegenwoordigd door lokale politici: burgemeesters (Moreau, vanden Berck, Delgeur, Vanvinckenroy, Cartuyvels). Oud-burgemeester Trudo Lamber-Simons, gestorven in 1779 op 46 jaar, rust onder een sober hardstenen grafkruis; schepenen, gemeenteraadsleden, vrederechters (de Creeft en Portmans), geneesheren, notarissen (Moreau, Van Ham, Aerts, Stas, Coemans en Willems), officieren en suikerfabrikanten.
De gegoede burgerij van Sint-Truiden bestelde haar grafmonumenten veelal bij Waalse en Brusselse leveranciers. Hun inscripties vindt men terug op volgende graven: “J. Jamoulle, Liège” (deken Cartuyvels); “O. Paternotte à Bruxelles” (pastoor Keesen); “Leclercq à Bruxelles” (R. de Stappers); “J. Chabot Père. Entrepreneur à Robermont, Liège” (W. Portmans-Fabry); “Degay Bruxelles” (Larock); “J.Bte Colinet à Feluy” (Jorez); “Cl. Jonckheer, Anvers” (Copis- Polus); “Emile Decondé, sculpteur, à Soignies” (G.Baltus); “Emile Rembaux & Cie, Ecaussines” (Vanvinckenroy-Pinnoy); “L. Bruninx, sculpteur - Foucart, architecte” (Foucart); “E. Salu, Bruxelles” (Mellaerts-Blyckaerts).
Daarnaast werd ook beroep gedaan op Hasseltse steenkappers en eigen stadsgenoten: Harzimont uit Hasselt (Van Entbrouckx, Poulus-Vrancken en Portmans-Vanham); Bedeur uit Hasselt (Colin-Roskam); uit Sint-Truiden: Isidore Gérard (Moreau en Guillaume Mellaerts); Joseph Feront en zonen (pastoor-deken Lenaerts); Jos Stas (pastoor Jan Meeckers) en Edgar Gielen.
De soorten grafmonumenten zijn een weerspiegeling van de maatschappij met haar rangen en standen. De gewone sterveling werd begraven onder een sober gietijzeren grafkruis, dat meestal zwart geschilderd was. Ook voor de kinderen werden gietijzeren kruisen gebruikt, zij zijn meestal wit of lichtblauw geschilderd en soms versierd met een bloemenkrans die gedragen wordt door een wenend meisje. Er bleven tot op heden een aanzienlijk aantal gietijzeren grafkruisen bewaard. Zij staan verspreid over het kerkhof en zijn afkomstig van verschillende gieterijen:
De industriële productie kwam op gang omstreeks het midden van de 19de eeuw en eindigde rond 1940. Het aantal kruisen dat nog bewaard is, vermindert snel omdat zij bij gebrek aan onderhoud roesten. In 1992 werden door Jaak Nyssen nog veertien grafkruisen van de Sint-Truidense gieterij Brialmont opgetekend; in 1999 zijn er nog negen exemplaren bewaard. Het is moeilijk de kruisen te dateren omdat velen hergebruikt werden en omdat oude modellen vaak gekopieerd werden. Men kan, al naargelang de vorm, twee groepen onderscheiden: het volle kruis bijvoorbeeld bij Brialmont en het geajoureerde of opengewerkte kruis. Het tweede type komt veruit het meeste voor. De kruisen zijn versierd met decoratieve en vegetatieve motieven en dragen een religieuze voorstelling: meestal de gekruisigde Christus, al dan niet vergezeld van Maria en Johannes of engelen; andere thema's zijn: Maria op de wereldbol, God de Vader op een wolkenkrans, het doopsel van Christus door Sint-Jan, Petrus met de sleutel en de haan, Barbara met de toren; symbolen van vergankelijkheid en eeuwigheid: de zandloper, het doodshoofd, de gekruiste tibia, de asurne, rouwkransen, klimop, de palmtak, enz.
Het oude gedeelte van de begraafplaats wordt omkaderd door bomen van een eerbiedwaardige ouderdom zoals de haagbeukdreef (carpinus betulus), gewone esdoorn (acer pseudoplatanus 'Leopoldii'), Italiaanse populier (populus nigra 'italica'), treurbeuk (betula pendula 'youngii'), linde (tilia sp.), rode beuk (fagus sylvatica 'atropurpurcum') en es (fraximus excelsior). Men vindt er eveneens de typische, eeuwig groene kerkhofplanten, die de emotionele sfeer die er hangt, nog versterken: klimop (hedera helix L.), palmboompje (buxus sempervirens L.), hulst (ilex aquifolium), ceder (cedrus atlantica 'glauca'), cypressen, en andere.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Vanthillo, Christine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Maegd C. & Vanthillo C. 2001: Stedelijke begraafplaats Sint-Truiden [online], https://id.erfgoed.net/teksten/190430 (geraadpleegd op ).
Het decreet van Jozef II uit 1784 maakte een einde aan de begraving in de kerk. De bestaande kerkhoven konden echter niet langer uitgebreid worden en werden verlegd naar de rand van de stad of dorp. De openbare begraafplaatsen werden een weerspiegeling van de samenleving met haar diverse standen en klassen.
De stedelijke begraafplaats van Sint-Truiden ligt ten noordoosten van de stad, juist buiten de vroegere stadsomwalling, in het gehucht Schurhoven. Het oudste gedeelte ligt aan de noordzijde. De begraafplaats werd in gebruik genomen vanaf circa 1850. Aanvankelijk bestond er weinig reglementering. Vanaf 1852 werden de concessies per rij gegroepeerd op de toenmalige rand van het kerkhof. In 1853 volgde een eerste uitbreiding in noordelijke richting en in 1884 een verlenging tot aan de Poelstraat en de voormalige pastorie van het begijnhof; gelijktijdig kwam er een uitbreiding in oostelijke richting, nog een verdere uitbreiding in 1913.
De toegang tot het oudste gedeelte van de begraafplaats ligt links van de ingang van de Sint-Jacobskerk. De aarden weg met zomerlinden slaat links af in een eikendreef en leidt rechtdoor tot bij de oudste grafstenen (blok 2). Links van de lindedreef in blok 1 werden de kloosterorden, congregaties en parochiegeestelijken gegroepeerd. De meesten liggen begraven onder een gemeenschappelijke grafsteen, waarop hun symbool is aangebracht. De herinnering aan enkele invloedrijke Minderbroeders en parochieherders leeft verder dank zij hun persoonlijk grafteken. In blok 1 bevinden zich enkele waardevolle grafmonumenten, onder meer grafmonument van pater Minderbroeder Archangelus Vendricx (1818-1893) en grafmonument van Jan Meeckers, pastoor van de parochie Sint-Maarten(+1910).
Talrijke grafmonumenten zijn neogotisch geïnspireerd. Uit het einde van de 19de en begin 20e eeuw dateren een aantal grafstenen die eclectisch van stijl zijn en waarin zowel classicistische als neogotische elementen verwerkt zijn. Het grootste gedeelte van de begraafplaats wordt ingenomen door stenen grafmonumenten en grafkelders. Zij zijn meestal bestemd voor een echtpaar of voor een ganse familie. Er bleven tot op heden een aanzienlijk aantal gietijzeren grafkruisen bewaard. Zij staan verspreid over het kerkhof. Het aantal kruisen, dat nog bewaard is, vermindert snel omdat zij bij gebrek aan onderhoud roesten.
Het oude gedeelte van de begraafplaats wordt omkaderd door oude en merkwaardige bomen. Men vindt er eveneens de typische,eeuwig groene kerkhofgewassen.
Bron: Beschermingdossier DL002136
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: S.N. 1998: Stedelijke begraafplaats Sint-Truiden [online], https://id.erfgoed.net/teksten/125173 (geraadpleegd op ).