Fort 3 is het eerst gebouwde fort van de Brialmontvesting rond Antwerpen. Dit verklaart meteen het uitzonderlijk voorkomen van een weergang die onder de aangebrachte aarden wallen volledig langs de buitenzijde van het hoofdfront van het fort loopt en voorzien is van een groot aantal schietgaten en kanonopeningen. Hierbij was het de bedoeling een mogelijke vijand die over het buitenglacis de gracht bereikt had onmiddellijk en van zeer dichtbij onder vuur te kunnen nemen. Deze weergang komt in de andere forten niet voor. Op het ogenblik van de bouw was de reikwijdte van het geschut nog van die aard dat een dergelijke weergang enig nut kon hebben. Even later was het geschut echter dermate geëvolueerd dat deze weergang volledig nutteloos was. Om deze reden werd beslist in de andere forten dit element weg te laten.
Fort 3 maakt deel uit van de Brialmontgordel. Deze neemt internationaal gezien binnen de vestingbouwkunde een vooraanstaande plaats in. Deze gordel kwam er nadat de tussen 1543 en 1548 opgetrokken 'Spaanse Wallen' in de 19de eeuw niet meer bleken te voldoen aan de strategische vereisten. Ze waren immers te dicht tegen de bewoonde kern gebouwd zodat troepenconcentratie en troepenbewegingen binnen de versterking ten zeerste bemoeilijkt werden. Om aan dit euvel te verhelpen werd reeds in 1580 door Abraham Andriessen en Hans Vredeman de Vries een nieuw ontwerp getekend waardoor het stadsgebied aanzienlijk zou uitgebreid worden en dat bovendien het voordeel bood dat een brede strook onbebouwd kon gelaten worden om troepenbewegingen toe te laten. Tot 1583 wordt sporadisch aan dit plan gewerkt. De economische ineenstorting van dat ogenblik was er de oorzaak van dat de werken stop gezet werden en dat de bestaande verdedigingssystemen nog een tijdlang in gebruik bleven.
Toen Antwerpen in 1809 door de Engelsen bedreigd werd decreteerde Napoleon de aanleg van een nieuwe vestingsgordel rond de stad. Deze gordel zou in grote trekken het project van 1580 hernemen. Een eerste krediet van 1.200.000 frank werd toegekend voor grondwerken doch de werken vielen spoedig stil bij gebrek aan geldmiddelen.
De onafhankelijkheidsverklaring van 1830 waardoor aan België een eeuwigdurende neutraliteit werd opgelegd, veranderde de militaire situatie grondig. Er moest nu een defensief systeem worden uitgebouwd dat op zichzelf kon bestaan zonder hulp van de geallieerden. Bij de uitwerking van dit stelsel stonden twee scholen tegenover elkaar: enerzijds de voorstanders van het oude stelsel met een verdediging aan de grenzen en afzonderlijke verdedigingen der verschillende steden; anderzijds de voorstanders van een concentratie der troepen op een bepaald punt dat stevig in handen kon worden gehouden en van waaruit het gebied zou kunnen heroverd worden. De eerste opvatting bracht echter moeilijkheden mee. Ze was onmogelijk vol te houden met een leger op vredesvoet en bovendien was het defensiebudget van 1836 tot 1849 van 48,5 miljoen tot 26,5 miljoen teruggebracht. Deze twee overwegingen speelden in het voordeel van de tweede opvatting. Restte dan nog de vraag welk centrum men zou verdedigen. Hiervoor kwamen twee steden in aanmerking: Antwerpen en Brussel.
Het economische belang van Antwerpen en de gunstige strategische ligging aan de stroom deden de balans ten slotte in de richting van de Scheldestad overhellen. Op 5 februari 1848 besliste men Antwerpen als centrum van de verdediging uit te bouwen. Er was ondertussen echter een gevaarlijke situatie ontstaan. Door de gestadige aangroei van de stad had een noodzakelijke gebiedsuitbreiding buiten de Spaanse Wallen plaats gevonden. Daarbij hadden zich de voorsteden Borgerhout en Berchem verder uitgebreid. Een belangrijk deel der stad lag dus buiten de wallen zonder verdediging. Om hieraan te verhelpen werd naast de oude Spaanse wal die bleef bestaan een vooruitgeschoven verdediging uitgebouwd bestaande uit 4 kleine fortjes en een lunet rond Borgerhout en 4 kleine fortjes rond Berchem. Deze forten werden opgevat als een soort veldversterking gebouwd op polygonaal grondplan van ± 150 meter zijde, uitsluitend in aarde, met een open keel en afgesloten door palissaderingen. Deze werken werden uitgevoerd tussen 1852 en 1854. Ze lokten een grote kritiek uit vanwege de Antwerpse bevolking want ondanks de fortjes bleven Berchem en Borgerhout in feite nog steeds buiten de wallen; bovendien waren de Spaanse Wallen veel te klein geworden voor de stad en stonden ze in de weg voor de economische ontwikkeling. Daarbij kwam nog de wet op de militaire erfdienstbaarheden die verbood binnen een straal van 585 meter rond de wallen en de nieuwe fortjes huizen te bouwen, straten te trekken en voorzieningen van openbaar nut aan te leggen. Deze wet werd door de minister van oorlog Anoul vanaf einde 1853 toegepast. Al deze elementen deden de opvatting van de grote concentratie waarbij het stadsgebied aanzienlijk zou uitgebreid worden, veld winnen.
Tussen 1854 en 1859 werden twee ontwerpen uitgewerkt. Enerzijds een regeringsontwerp dat de omwalling naar het noorden uitbreidde maar Borgerhout en Berchem buiten de verdediging liet; anderzijds het project Keller (schuilnaam van Brialmont) dat de afbraak van de Spaanse Wallen voorzag en de aanleg van een gebastionneerde omwalling die de voorsteden mee zou insluiten en daarbij nog een aantal vooruitgeschoven forten. Binnen deze versterking zouden in geval van nood alle strijdkrachten kunnen geconcentreerd worden. Dit tweede project werd goedgekeurd. De uitvoering lokte een hevige controverse uit bij de Antwerpse bevolking. Hieruit ontstond de Meetingpartij. Deze partij die antimilitaristisch gericht was verzette zich tegen de onteigeningen, de militaire erfdienstbaarheden, maar vooral tegen het principe van een omwald Antwerpen. De wortel van dit verzet moet in de Spaanse tijd gezocht worden. De wal bij rond stad sloot immers nauw aan bij het zo gehate Zuidkasteel. Deze citadel was in 1567-1568 door de Spanjaarden gebouwd en was bedoeld als dwangburcht om elke opstandige gedachte van de Antwerpse bevolking reeds op voorhand de kop in te drukken. Naast deze aansluiting op het Zuid-kasteel bleek het nieuwe ontwerp van Brialmont nog de bouw van een gelijkaardige Noordercitadel te omvatten. Hierdoor ontstond de vrees dat bij een eventueel gebruik van deze twee citadellen de stad onder het vuur van hun kanonnen zou vallen.
Terwijl de Meetingpartij ijvert voor de afbraak van de twee citadellen wordt door de militairen aan een gelijkaardig project gewerkt. In 1868 wordt het vraagstuk der verdediging van Antwerpen herzien. Op de linkeroever, die het zwakke punt was in heel de verdediging, zullen versterkingen gebouwd worden die aansluiten bij de omwalling van de stad. Op 10 januari 1870 wordt het Zuidkasteel verkocht aan de Duitse bankier Dr. Bethel Hendrik Strausberg voor 14.000.000 frank. Op de vrijgekomen gronden zal een nieuwe stadswijk gebouwd worden. Met het geld van de verkoop krijgt Brialmont de gelegenheid zijn verdediging van de linkeroever uit te bouwen en de verdediging van de rechteroever aan te passen. Hierbij kwamen de gronden van het Zuidkasteel binnen de omwalling en hert Noordkasteel wordt tot een batterij herleid. In Merksem wordt nog een fort opgericht dat Deurne moet beschermen.
Het verdedigingssysteem was echter snel voorbijge-streefd. Ten tijde van de bouw bedroeg de draagwijdte van het geschut slechts 900 à 1200 meter. In 1870 was deze afstand reeds opgedreven tot 7500 meter zodat de stad kon beschoten worden zonder binnen het vuurbereik der forten te vallen. Zo begon reeds vlug de aftakeling van het verdedigingssysteem. Reeds in 1881 werden de binnengronden van het Noordkasteel aan de stad overgedragen. In 1906 werd een wet gestemd die voorzag in de afbraak van de omwalling en in 1909 besloot men de bouw van een vooruitgeschoven verdedigingsgordel. Hierdoor verloor de fortengordel van Brialmont aanzienlijk aan betekenis en werd meteen de aftakeling der bolwerken ingezet.
Zoals reeds uiteengezet omvatte het plan Brialmont de afbraak van de Spaanse Wallen, de oprichting van een nieuwe omwalling en de bouw van een aantal vooruitgeschoven forten.
De nieuwe omwalling zou het stadsgebied zesmaal groter maken. Ze heeft grosso modo een vijhoekig verloop. De eerste zijde gaat van het Noordkasteel tot Deurne, de tweede van Deurne tot Berchem, de derde tot het Kiel en daar komt een scherpe knik naar het Zuidkasteel, de vijfde zijde ten slotte volgt de Schelde. De zwakke punten in dit systeem waren de vooruitgeschoven punt van Deurne en de scherpe knik naar het Zuid-kasteel. Hierin kwam verbetering door de aanpassingswerken die na 1870 werden uitgevoerd. Deurne werd versterkt door Fort Merksem en de knik naar het Zuidkasteel werd weggewerkt door het rechttrekken van de omwalling. De gehele omwalling werd doorbroken door 15 poorten, stuk voor stuk monumenten van neo-barok-architectuur. Van deze vesting is niets bewaard. Het tracé is nog herkenbaar in de ring rond Antwerpen; de poorten zijn totaal verdwenen, enkele schamele resten niet te na gesproken.
De stadswal werd verdedigd door een vooruitgeschoven gordel van acht forten die op ongeveer 2000 meter van elkaar verwijderd bleven. Forten 1, 4 en 8 hadden hierin een sleutelpositie. Fort 1 lag tussen de overstromingsgebieden van Groot en Klein Schijn op een 1200 à 1500 meter achter Wijnegem. Fort 4 gelegen even ten oosten van Oude God in de hoek gevormd door de straatweg naar Lier en de spoorweg vormde het keerpunt in het hele systeem. Fort 8 ten slotte voor Hoboken moest tevens instaan voor de verdediging van de Schelde. DE overige forten (2 te Wommelgem, 3 te Borsbeek, 5 te Edegem, 6 te Wilrijk, 7 te Wilrijk) moesten dienen om deze drie forten door een gelijkmatig verlopende lijn te verbinden. Van deze forten is alleen fort 1 verdwenen, de overige zijn nog min of meer intact bewaard gebleven.
De bouw van heel dit systeem was een gigantische onderneming waarvoor buitengewone middelen nodig waren. In tegenstelling tot de nu gangbare procedure voor werken van dergelijke omvang werd de onderneming in één lot aanbesteed. Op 30 november 1859 werden de werken toegewezen aan de firma Pauwels. Deze aannemer zag zich voor een ontzaglijke taak gesteld. De uit te voeren grondwerken bedroegen 13.000.000 m3 en het metselwerk werd geschat op 1.000.000 m3. Om een voortdurende levering van een dergelijke baksteenmassa te verzekeren kocht of richtte de aannemer steenbakkerijen op te Bazel, Kalmthout en Edegem. Om een idee te geven van de baksteenproductie slechts één cijfer: in 1862 werden te Edegem door 500 werklieden 17.418.000 bakstenen vervaardigd. Om de levering van de nodige hardsteen te verzekeren werden de steengroeven van Feluy aangekocht; de aankoop van bossen moest zorgen voor de nodige houtvoorraden. Verder werd een spoorlijn aangelegd van 71 km met aansluiting op het Belgische en het Nederlandse net. Zeven locomotieven en zeshonderd wagons zouden instaan voor het vervoer der materialen. Langs de Schelde en het Kempens Kanaal werden verschillende aanleg-plaatsen voorzien. Bovendien beschikte men nog over 160 paarden en karren en 25 stoommachines. Men voorzag dat voor de bouw zowat 13 à 14.000 werklieden per jaar nodig waren. Ongeveer de helft hiervan waren militairen. Heel de onderneming werd ingedeeld in dertien werven. Op elke werf waren kantines en winkels gevestigd waar de arbeiders hun inkopen konden doen want ze moesten persoonlijk of in ploegverband in hun onderhoud voorzien. Er werd gewerkt van 5 uur 's morgens tot 7 uur 's avonds met twee onderbrekingen van een half uur.
De acht forten werden volgens een zelfde patroon gebouwd. Van binnen naar buiten onderscheiden we:
Een binnenfort gevormd door twee halve cirkels met verschillende diameter (90 en 60 meter) die met hun basis tegen elkaar gezet zijn. De grootste halve cirkel, kop geheten, is naar de vijand gericht, de kleine, de staart, is van de vijand afgekeerd. Centraal ligt een binnenkoer. Op het gelijkvloers en de eerste verdieping zijn onder meer opslagplaatsen, troepenkamers, keuken. ondergebracht. Op de tweede verdieping is in de staart een batterij ingewerkt die de ingang tot het binnenfort moest verdedigen in geval van nood. De kop is op dit niveau met grond bedekt en beplant.
Rond het binnenfort ligt een droge gracht. Dit is een weg die volledig rond het binnenfort loopt en die op verschillende plaatsen kan afgesloten worden. De bedoeling van deze droge gracht is een eventuele aanvaller binnen het vuur der verdedigers te brengen.
De droge gracht wordt gevormd door een contre-escarpe. Die bestaat uit verschillende lokalen met schietgaten waarin verdedigers kunnen plaats nemen.
Aan de contre-escarpe beantwoordt een escarpe. Dit is een steile aarden wal waarin de lokalen van de contre-escarpe ingebouwd zijn. Deze wal is steil gehouden om een bestorming te bemoeilijken.
Voor de contre-escarpe ligt het hoofdfront geflankeerd door twee halve zijcaponnières waarin een aantal kanonnen stonden die de omgrachting konden bestrijken.
Voor het hoofdfront ligt centraal een caponnière van waaruit een aantal aan weerszijden opgestelde kanonnen het voorste deel van de omgrachting kon verdedigen.
Het volledige fort was omgeven door een brede en diepe gracht.
Voor de gracht lag, aan de naar de vijand gekeerde zijde, een breed naar de gracht oplopend buitenglacis.
Bron: Beschermingsdossier DA002358
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Borsbeek
Is deel van
De Brialmontvesting
Omvat
Borsbeek-Fort III
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Fort III [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/200542 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.