Kleedkamers en stortbaden opgetrokken in drie bouwfasen: 1922-23 (zuidwesten), 1925-26 (noordwesten) en 1953 (annex ten oosten van beide voorgaande), telkens naar ontwerp van eigen studiebureel (A. Huybrighs?). Het eerste gedeelte werd blokvormig opgebouwd met (op eerste verdieping) als centraal element de douches. Dit centrale gedeelte telt slechts twee bouwlagen, doch is omgeven door drie bouwlagen met "op de eerste verdieping en aansluitend aan de douches" kleedkamers en sanitaire voorzieningen; boven deze: burelen, en in de zuidelijke blok lampenzaal met passerelle naar schachtgebouwen. In het geheel valt een opmerkelijke afwisseling van de constructiemethoden op: in de kleedkamers rusten betonnen vloeren op metalen I-balken (als moer- en kinderbalken), rustend op gietijzeren kolommen met door ribben ondersteunde vlakke kopplaat; het centrale gedeelte werd echter opgebouwd door middel van betonnen vloeren op betonnen moerbalken. Ook in de spanten valt deze dualiteit op: boven de burelen werd gebruik gemaakt van houten hangspanten tegen beglaasd metalen spant met verluchtingskap boven douches, en beglaasd metalen spant met opgehaald bintstuk boven de lampenzaal. Het interieur is bijna overal tot op manshoogte met ceramiektegels bezet. Het gedeelte van 1925-26 is grotendeels als spiegelbeeld van het voorgaande uitgevoerd, met aan de noordelijke zijde, op eerste verdieping, betaal- en controlezaal. Toegang tot laatstgenoemde monumentaal uitgevoerd.
Bron: SCHLUSMANS F. met medewerking van GYSELINCK J., LINTERS A., WISSELS R., BUYLE M. & DE GRAEVE M.-C. 1981: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Hasselt, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 6n1 (A-Ha), Brussel - Gent. Auteurs: Schlusmans, Frieda Datum: De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)