In de tuin van de pastorie Sint-Mauritius bevindt zich een middeleeuwse motte.
De motte werd vermoedelijk op het einde van de 11de eeuw aangelegd en in de 12de eeuw bewoond. Vermoedelijk is dit de plaats waar het burchtslot van Ressegem stond. De motte werd waarschijnlijk in de 17de eeuw vernietigd. Het neerhof is verdwenen, maar lag vermoedelijk ten noorden van de motte.
De kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) geeft de motte weer, bestaande uit een opper- en neerhof, van elkaar gescheiden door een weg. Op de kaart van Vandermaelen (1846-1854) is het opperhof nog omgracht, de omgrachting rond het neerhof is verdwenen. De vorm ervan is nog herkenbaar in de percelering. De Popp-kaart (1842-1879) toont de motte die via een brugje verbonden is met de bebouwing langs het Sint-Mauritsplein.
De motte, bestaande uit een goed bewaard opperhof omgeven door een vierkante ringwal, wordt op topografische kaarten aangeduid met het toponiem ‘(De) Mote’ of ‘den Berg’. De diameter bedraagt circa 35 meter. De motte is begroeid met beuken en linden en is via een brugje verbonden met de pastorie.
Auteurs: Cox, Lise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Cox L. 2015: Motte [online], https://id.erfgoed.net/teksten/175893 (geraadpleegd op ).
De site is gelegen in Ressegem, een deelgemeente van Herzele (provincie Oost-Vlaanderen). Dit gebied behoort tot het voormalige Land van Aalst. De motte met neerhof bevindt zich in het hart van het dorp aan het Sint-Mauritsplein, meer bepaald in de tuinen van de pastorij, en wordt door de Walstraat gescheiden van het neerhof dat meer noordwestelijk is gelegen.
De motte van Ressegem was het foncier van de heerlijkheid Ressegem-Borsbeke, die zich uitstrekte over grote delen van de huidige dorpen Ressegem en Borsbeke. Volgens Van Twembeke fungeerde deze heerlijkheid als een apart leenhof dat in 1473 56 lenen en 18 achterlenen bezat. De heerlijkheid zelf bezat de drie graden van justitie; daarnaast had de heer van Ressegem onder meer het recht om kerkmeesters aan te stellen, het molenrecht, enzovoort. E. De Seyn stelt dat de heerlijkheid Ressegem onder het feodale hof van de heren van Gavere te Oordegem stond en ze 70 achterlenen bezat.
In 1088 wordt de naam Rasseghem vermeld. Het was de familienaam van de eerst gekende heer van deze heerlijkheid, Rothardus de Rasseghem. De naam Rasseghem wordt veelvuldig vermeld in 12de en 13de eeuwse teksten, maar we weten niet of men hiermee reeds het dorp bedoelde of enkel de castrale motte. Volgens M. Gysseling is deze naam ontstaan uit het samentrekken van het Germaanse Ratsinga–haim, wat zou betekenen “woning van de lieden van Ratso”.
In de loop der eeuwen is de heerlijkheid verschillende malen van eigenaar veranderd. Zo komt op het einde van de 12de of het begin van de 13de eeuw de heerlijkheid in handen van Geerard van Zottegem, die was gehuwd met Beatrix van Massemen. Zijn zoon trouwt met de zuster van Robrecht van Bethune. In de 14de eeuw is de familie Vilain (Burggraven van Gent) eigenaar, evenals het geslacht van Gavere. Beiden hebben een voorname rol gespeeld in de geschiedenis van Vlaanderen en Nederland. In het midden van de 16de eeuw werd Ressegem een baronnie. De laatste eigenaar van de heerlijkheid, Elisabeth-Pauline van Gent, echtgenote van Louis-Léon-Félicien de Brancas, werd in Parijs terechtgesteld op 6 februari 1794. Voor de 19de eeuw worden we ingelicht door het Primitief Kadaster (1830) dat de naam van hertog van Arenberg vermeldt als de bezitter van de motte. Deze stond in 1841 de motte af om zijn deel in de betalingskosten van zijn missen te vergoeden. Op deze manier ging deze eertijds adellijke residentie deel uitmaken van de tuin van een pastorij.
Centraal in de dorpskern van Ressegem vindt men de castrale motte met een tweeledige structuur: opper- en neerhof. Voor de datering van de motte kunnen we verwijzen naar de eerste vermelding van de heer van Ressegem in 1088. Op basis hiervan kan de motte vermoedelijk in het laatste kwart van de 11de eeuw worden gedateerd. De Potter en Broeckaert omschrijven de motte als volgt: “ een omwald opperhof nabij de kerk, een neerhof en medegaande landen, meerschen, vijvers, broeken, bosschen, samen goed voor 32 bunder (bijna 40 hectaren)”.
De kerk, gewijd aan Sint-Mauritius, wordt voor het eerst expliciet vermeld in 1147. Ze bevindt zich ten zuidwesten van de motte. Ze werd in de loop der tijd verschillende keren verbouwd. Van deze bouwfasen resten elementen uit de 13de, 15de, 16de en 18de eeuw. Na een brand in 1898 verkreeg ze haar hedendaags uitzicht.
Het feit dat de heer van Ressegem het recht had zelf een kerkmeester aan te stellen, laat vermoeden dat hij ook de stichter is van de parochiekerk en het bijgevolg om een eigenkerk gaat. De Potter stelt dat de kasteelheren twee kapelanijen hadden gesticht, één ervan werd opgedragen in de parochiekerk, de andere werd driemaal per week gelezen in hun residentie (de ‘kapelanij van den hove’).
De Potter en Broeckaert meldden in het begin van de 20ste eeuw dat er van de castrale motte niets meer over bleef dan ‘ een deel der oude wallen en eene aardhoogte’, die sinds 1843 behoorde tot de hof van de pastorij.
In een latere fase liet men waarschijnlijk een kasteel oprichten op het neerhof. De residentiële functie van het opperhof ging bijgevolg vlug over op het neerhof wat de morfologie van de motte ten goede kwam.
In de literatuur (o.a. Gestel, De Potter en Broeckaert) wordt melding gemaakt van het kasteel van Ressegem, doch het is niet altijd duidelijk of men hiermee een residentie op de motte zelf bedoelt of een tot kasteel omgevormd neerhof.
Indien er inderdaad een kasteel heeft gestaan op het neerhof kunnen we in alle voorzichtigheid veronderstellen dat het in de 17de eeuw niet meer bestond omdat A. Sanderus er geen melding van maakt. Bovendien stelt E. De Seyn dat het kasteel in de 17de eeuw zou zijn verdwenen.
Gestel stelt: “Hic loci quondam utetit insigne castellum Dynastarum Rassingemiensium, sed pristinis bellorum motibus et injura temporum interiit”. Ook De Potter en Broeckaert zijn van mening dat het kasteel niet enkel door veroudering, maar ook door oorlogsgeweld in verval raakte. Misschien moet de vernieling in volgend historisch kader worden gezien: in 1577 wordt de heer van Ressegem samen met de heer van Erpe gevangen genomen door Ryhove; als we weten dat hierbij de motte van Erpe werd verwoest is het niet onwaarschijnlijk dat met de versterking van Ressegem hetzelfde gebeurde.
De site is o.a. op de volgende figuratieve bronnen zichtbaar:
De site is ingeplant tussen een beekvallei en de top van een heuvelrug. De castrale motte werd opgericht op de zuidoostelijke flank van een leemrug.
De Vuyst maakte in de jaren 1930 een beschrijving van de motte: “Deze hooge aardhoop, door een breede gracht met water omringt, diende weleer tot schans. Een houten brug geeft toegang tot deze primitieve sterkte, van wier lager gedeelte een smalle steenen trap naar het toppunt leidt … Het uitzicht van dezen wal is zeer indrukwekkend. De hooge massa heeft het voorkomen van een reusachtige grafterp begroeid met lage dennebomen, wier breede zware kruinen als zoovele rouwkronen den doodenheuvel overwelven. In hevige tegenstelling is het uitzicht van het veelkleurige gebladerte van allerlei heesterhout, dat de hellingen versiert”. Hij beschreef eveneens het aanpalende perceel: “Omstreeks 1840 bestond in een weide nevens den wal een tumulus, die alsdan werd effen gemaakt”.
Vandaag de dag is de motte nog steeds een indrukwekkende heuvel.
Het opperhof is omgeven door een brede ringgracht die thans als vijver functioneert en in de pastorijtuin is gelegen. De heuvel is beplant met grote bomen met als gevolg dat windvallen verstoringen in het bodemarchief kunnen veroorzaken. De motte bezit een conische vorm en heeft een bijna perfect rond grondplan. Ze is ongeveer 10 m hoog, heeft een basisdiameter van 40 m en een platform met een diameter van 20 à 25 m. Met een hellingsgraad van 45° en meer is de heuvel relatief steil. De brede ringgracht, die het opperhof omgeeft, verkeert in zeer goede staat daar hij wordt uitgebaat en onderhouden door de plaatselijke vissersclub. Deze walgracht is 10 à 20 m breed en kan enkel door middel van een brugje worden overgestoken.
Het neerhof is gelegen ten noordwesten van het opperhof en wordt gebruikt als weidegrond. Beide worden van elkaar gescheiden door het Walstraatje, dat reeds in de 18de eeuw bestond.
Er is nu niets meer te merken van de zogenaamde tumulus. De microtopografische opmetingen maken wel duidelijk dat het terrein onregelmatig-heden vertoont die met grachten en eventuele gebouwconstructies kunnen te maken hebben.
Bron: AZ dossier
Auteurs: Langen, Iris
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Langen I. 2001: Motte [online], https://id.erfgoed.net/teksten/327339 (geraadpleegd op ).