De Dijlebrug van 1770 is een goed bewaarde materiële getuige uit de Oostenrijkse periode, toen met een doorgedreven wegenpolitiek de aanzet werd gegeven voor de economische en industriële ontwikkeling van de Vaartzone. Ze is het enige voorbeeld van een 18de-eeuwse brug uit ijzerzandsteen.
Midden 18de eeuw onderging de site ter hoogte van de recent gesloopte, zogenaamde Electriciteitswijk op de zuidgrens van Wilsele, ingrijpende wijzigingen en dit in het kader van de infrastructurele heraanpassing en uitbouw van de stad Leuven. In 1750-1763 werd namelijk het kanaal Leuven-Mechelen aangelegd wat gepaard ging met een rechttrekking en meer oostwaartse verlegging van de aldaar sterk meanderende Dijle. De oude Dijlearm werd gedempt met het oog op industriële vestigingen die door de Vaart zouden worden bediend. In 1768 werd gestart met de aanleg van de "Nieuwe Herbaene van Aarschot op Loven" - de huidige Aarschotsesteenweg - gefinancierd door een privé-groep rond de hertog van Arenberg. In 1777 was het tracé tot Wezemaal afgewerkt en in gebruik genomen. De stad Aarschot zou instaan voor de realisatie van het resterende gedeelte Wezemaal-Aarschot dat in 1780 werd voltooid.
De aanleg van de Aarschotsesteenweg ging gepaard met de oprichting van een tolhuis met afspanning, bekend als de 'den Grooten Barreel' en met de bouw van een nieuwe brug over de kort voordien rechtgetrokken Dijle. "De Steene Brugge over de nieuwe Deyle" wordt voor het eerst vermeld in een akte van 9 april 1770, opgemaakt naar aanleiding van een geschil betreffende de oude Dijlebedding en de nieuwe Dijle tussen de hertog van Arenberg, de hertog van Ursel en graaf van der Noodt enerzijds en de stad Leuven anderzijds. De bijhorende, figuratieve kaart toont onder meer de "aude Deyle", de "nuewe Herbaene" en de bruin ingekleurde "Brugghe" wat het gebruik van ijzerzandsteen suggereert.
Diestiaan ijzerzandsteen met zijn typische roestbruine kleur en grove korrel vormt één van de oudste bouwmaterialen van de streek ten oosten van Leuven. Van oudsher tot begin vorige eeuw leverden de Hagelandse heuvels in de driehoek Leuven-Aarschot-Diest voor funderingen en zelfs muurpanden van talrijke woningen de grauwe schollen die onbewerkt werden gemetseld. Uit de dikke homogene banken werden de grote regelmatige blokken gekapt die grotere en steviger constructies toelieten. IJzerzandsteen was in het Hageland eeuwenlang hét bouwmateriaal bij uitstek zowel voor romaanse kerkjes als voor de karakteristieke Demergotiek. In vergelijking met Aarschot en Diest werd in Leuven relatief weinig ijzerzandsteen gebruikt. Men treft hem het nog het meest aan bij de 12de-eeuwse stadsomwalling en in de vorm van speklagen bij de gotische Predikherenkerk.
Voor waterbouwkundige werken was ijzerzandsteen een gegeerd materiaal. Hiervan getuigen in Leuven diverse overwelvingen, restanten van oeververstevigingen zoals in het Groot Begijnhof, fragmenten van sluismuren alsook de watermolen van het Arenbergkasteel in Heverlee.
Naar verluidt werden er rond 1750 in het kader van de aanleg van de Leuvense vaart nog nieuwe groeven geopend voor de bouw van kaaimuren en sluizen.
Voor dit historische knooppunt van land-, spoor- en waterwegen aan de noordelijke stadsrand werd recent een stedenbouwkundig project ontwikkeld, bekend als het project Leuven-Noord dat onder meer een reorganisatie van de verkeersafwikkeling beoogt. De Electriciteitswijk werd recent gesloopt – het 18de eeuws tolhuis ging reeds eerder tegen de vlakte, niettegenstaande een voorstel tot bescherming - in functie van de aanleg van een laad- en loskade voor de intercommunale Interleuven. In een volgende fase wordt ook het tracé van de Aarschotsesteenweg verlegd waarna de 'historische' bochtige aanzet met Dijlebrug zal worden herbestemd tot privéweg naar de bedrijfssite van Interleuven.
Momenteel vormt de Dijlebrug zowat het enige duidelijk herkenbare relict dat verwijst naar de aanleg in 1768-1777 van het eerste deel van de Aarschotsesteenweg. Het gaat om een ijzerzandstenen brug die de hier circa 20 meter brede Dijle overspant. Het wegdek wordt gedragen door drie identieke, gedrukte rondbogen met zware smeedijzeren verankering, opgetrokken in een regelmatig verband van rechthoekige ijzerzandstenen blokken en frontaal, aan weerszijden verstevigd met zware pijlers met hardstenen bekroning. Aan de zijde van waar het water komt, stroomopwaarts dus, zijn de pijlers uitgevoerd in blauwe hardsteen met getrapte conische bekroning en met de karakteristieke wigvormige uitbouw om de stroom te breken. Vermoedelijk in de 19de eeuw werd de brug aan weerszijden afgedekt met zware, hardstenen dekplaten met lichte, smeedijzeren leuning. Deze werden recent vervangen door een agressieve betonboord. Tezelfdertijd werd het wegdek vernieuwd zonder dat de brugconstructie evenwel werd aangetast.
Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DB002255, Dijlebrug.
Auteurs: Cresens, André; Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Wilsele
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Dijlebrug [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/201103 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.