Het herenhuis is ingeplant langsheen de verbindingsweg Bunsbeek - Hoeleden en maakt deel uit van de vrij dichte, semi-landelijke bebouwing van het straatgehucht Boeslinter, ten oosten van de Diestsesteenweg. Volgens kadastergegevens werd het rond 1891 gebouwd - vermoedelijk als tweede verblijf - door een Luikse wapenhandelaar die in een welgestelde Bunsbeekse familie was ingetrouwd. Een ontwerper is niet gekend, niet uitzonderlijk voor deze periode en dit soort gebouwen dat meestal werd opgetrokken door een aannemer-metselaar die vooral zijn ambachtelijke kennis aanwendde, soms bijkomend geïnspireerd door modelboeken.
Het vrijstaande, bakstenen herenhuis is iets terugwijkend en parallel met de straat ingeplant en wordt omkaderd door een ruime tuin, aan straatzijde afgesloten deels met een hoge, met panelen verlevendigde bakstenen muur met achterliggend scherm van oude leilinden, deels met een fraai smeedijzeren hekken, met hardstenen pijlers en bakstenen sokkel versierd met blauw-grijs getint, bebloemd tegelpaneel.
De woning met haar chaletvormig silhouet, bestaat uit een vrijwel vierkant hoofdvolume van drie traveeën en twee bouwlagen onder een zwaar overkragend, pannen zadeldak, aan weerszijden geflankeerd door twee, identieke en lagere bijgebouwen, eveneens met zadeldak.
De op de straat georiënteerde voorgevel toont een symmetrische ordonnantie van lichtgetoogde openingen, met centraal en voorafgegaan door enkele hardstenen treden, een dubbele inkomdeur met bovenlicht, gevat in een sobere hardstenen omlijsting en dit tegen een achtergrond van decoratief metselwerk met hoeklisenen, cordonlijsten ter hoogte van onder- en bovendorpels en bovenaan in de geveltop een getrapte fries en twee oculi.
Op de aangepaste poorten van de bijgebouwtjes na bleef het witgeschilderde houten schrijnwerk nagenoeg intact, evenals de persienne-luiken op het gelijkvloers en de wit en groen geschilderde zonneweerschermen op de verdieping. De oversteek van het sterk overkragende, zwak hellende zadeldak met rode dakpannen kreeg een extra accent in de vorm van decoratieve windveren van rode en zwarte randpannen met ingedrukte motieven. Deze afwerking vindt haar pendant in de bijgebouwen, waar de driehoekige punt van de houten dakkapellen met hun beschieting van rode, geschubde leien wordt verlevendigd met aan de antieke architectuur appelerende antefixen in hetzelfde materiaal.
De achtergevel met soberder aspect en met bovenaan in de geveltop een merkwaardig, aediculavormige houten duivenslag toont een vrijwel identieke opbouw, met uitzondering van de middentravee waar twee kleine vensters op de verdieping de traphal situeren. De woning is volledig onderkelderd (bakstenen gewelfjes op I-liggers) en toont een traditionele indeling: een centrale dwarsgang (tussenmuren recent verwijderd) met eenvoudige houten balustertrap, vooraan twee grote en achteraan twee kleinere vertrekken. De afwerking is sober gehouden: bevloering met zeshoekige tegels, eenvoudig stucwerk met centraal rosas, sobere marmeren schouwen, driedelige paneeldeuren.
De achterliggende tuinzone omvat een siertuin waarop een kleine boomgaard aansluit. De siertuin bestaat uit een grasveld met buxusparterres en verspreide solitairen zoals treures, taxus, berk en hulst, het geheel omsloten door een struikengordel. Een meidoornhaag vormt de scheiding met een achterliggende weide waar een notelaar en kerselaar de relicten vormen van een kleine hoogstamboomgaard.
- BRUSSEL, Archief van het kadaster, kadastrale legger Bunsbeek, 1472 en 1473. Mutatieschets Bunsbeek, 1891/5.
- WAUTERS A. Géographie et histoire des communes belges. Arrondissement de Louvain. Canton de Glabbeek, Brussel, 1882 (anastatische herdruk 1963), p. 120 e.v.