is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Mausoleum Ysebrandt de Lendonck
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Mausoleum Ysebrandt de Lendonck
Deze bescherming is geldig sinds
Het grafmonument van de familie Ysebrant de Lendonck werd in 1929 gebouwd als monumentale imitatiegrot met bekronend Heilig Hartbeeld, met binnenin gegraveerde taferelen in verband met de verrijzenis.
Op de grens van Mechelen en Sint-Katelijne-Waver ligt het gehucht 'Elzestraat'. Dit vrij uitgestrekt westelijk gehucht van Sint-Katelijne-Waver valt grosso modo samen met de Sint-Augustinusparochie en werd genoemd naar de vroegere Elzestraat, die in 1919 naar de Franse staatsman herdoopt werd in Clemenceaustraat. Deze wijk, die na de Tweede Wereldoorlog haar landelijk karakter verloor door grootschalige verkavelingen, werd voordien hoofdzakelijk bevolkt door grote landbouwersgezinnen die hun hoeven en gronden pachtten van de adellijke families die de kasteeltjes in de omgeving bewoonden.
Toen in de tweede helft van de 19de eeuw de plaatselijke bevolking exponentieel groeide, ijverde baron Auguste van Reynegom de Buzet voor een eigen kapel om het verzuim van de zondagsplicht in te dijken; aangezien de inwoners over vier parochies verdeeld waren, vormde de afstand tot de eigen kerk immers een hindernis voor het vervullen van de sacramentele plichten. In 1877 kocht de baron een huisje in de Groenstraat om er een voorlopige kapel in te richten. Voortaan droegen de priester-leraars van het Sint-Romboutscollege er elke zondag de mis op.
Twee jaar later brak de schoolstrijd uit en werd het godsdienstonderricht verboden, waarop de kerkelijke overheid besloot een vaste kapelaan aan te stellen die met de dagelijkse zielzorg van de gelovigen werd belast. Alleen het huwelijks- en begrafenisrecht kwam nog toe aan de oorspronkelijke parochies. De nieuwe onderwijswetgeving hield echter geen stand, zodat de katholieke voorvechters van de Elzestraat zich weerom volledig konden toeleggen op hun kerkrechtelijke onafhankelijkheidsstrijd. De baron wendde dan ook al zijn invloed aan en stelde zich zelfs tijdelijk borg voor de wedde van de pastoor. Op 6 juni 1886 verscheen in het Belgisch Staatsblad het koninklijk besluit waarbij de kapel van Sint-Augustinus werd verheven tot parochiekerk. De fabrieksraad stond nu voor de zware opgave de nodige financiële middelen en goedkeuringen te bekomen voor de bouw van een adequaat bedehuis. Intussen werd de Mechelse architect Henri Meyns (1858-1928) aangezocht om de plannen te tekenen. Nadat iedereen zich met het ontwerp had verzoend, vond op 28 april 1888 de eerstesteenlegging plaats. Amper een jaar later, op 17 augustus 1889, kwam kardinaal Goossens het hoofdaltaar consacreren en werd de eerste mis in de nieuwe kerk opgedragen.
Het katholieke gemeentebestuur van Sint-Katelijne-Waver verleende de fabrieksraad van de jonge Sint-Augustinusparochie niet alleen een subsidie voor de bouw van de nieuwe kerk, maar ook voor een ruime begraafplaats. Gezien de grote afstand en de slechte toestand van de wegen de bereikbaarheid van de gemeentelijke begraafplaats bemoeilijkten, drongen de buurtbewoners aan op een lokale begraafplaats die zowel voor de rouwstoet als voor de nabestaanden voordelig zou zijn. Daarop kocht de gemeente op de hoek van de Liersesteenweg en de Hoge Velden een groot perceel aan van de Mechelse brouwersfamilie Janssen-De Cocq.
Toen kardinaal Goossens op 28 april 1888 de eerste steen van de kerk kwam leggen, zou hij terzelfder tijd de nieuwe begraafplaats hebben gewijd. Indien de overlevering strookt met de werkelijkheid, overtrad de prelaat met deze handeling de vigerende wetgeving die alleen de wijding van een individueel graf toelaat. Mogelijk kadert dit in de ideologische strijd die op dat ogenblik woedde tussen katholieken en liberalen. Anderzijds verklaart het de opvallende aanwezigheid van religieuze grafsymboliek en de ongebruikelijke concentratie van uitgesproken katholieke families uit de Mechelse binnenstad. Ook de begijnen, de zusters van Liefde, de apostolinnen, de ongeschoeide karmelietessen, de clarissen, de jezuïeten en de zusters van de christelijke scholen verkozen de begraafplaats aan de Elzestraat, ondanks de afwezigheid van een kerkgebouw.
Op 10 mei 1929 vroeg Hubert burggraaf Ysebrant de Lendonck op de gemeentelijke begraafplaats van de Sint-Augustinusparochie een concessie aan voor een perceel van 30 vierkante meter als eeuwige rustplaats voor de aflijvige familieleden. Na het betalen van de verschuldigde kosten keurden achtereenvolgens de gemeenteraad van Sint-Katelijne-Waver en de bestendige deputatie van de provincie Antwerpen de overeenkomst goed. Vermoedelijk werd het enorme grafmonument datzelfde jaar nog gerealiseerd, aangezien het jaartal dat aan de oprichting refereert, tot tweemaal toe zeer opzichtig werd aangebracht. Toch zou het nog tot 1954 duren, alvorens de eerste bijzetting plaatsvond.
Burggraaf Hubert Ysebrant de Lendonck was in de omgeving bekend als een hoofse, maar zonderlinge edelman. Langs vaderszijde stamde hij af uit een kleine oud-adellijke familie met Vlaamse wortels. Zijn moeder Nathalie Deudon d’Heysbroeck daarentegen behoorde tot de jongere geldaristocratie, die zich na de opheffing van de Grote Raad op een buitenverblijf in de omgeving van Mechelen had teruggetrokken. Hoewel zijn ouders relatief gefortuneerd waren, raakte het kapitaal versnipperd onder de acht kinderen.
Hubert, de voorlaatste telg, werd op 13 december 1885 geboren op het voorouderlijke kasteel Heysbroeck te Sint-Katelijne-Waver. Vermoedelijk uit vrees voor het oorlogsgeweld trok hij in 1914 naar Amerika waar hij op 29 augustus 1919 trouwde met Mary Weibel, een - naar verluidt - heel wat oudere vrouw. Het huwelijk bleef kinderloos en na het overlijden van zijn vrouw die hem een aanzienlijk fortuin naliet, keerde Hubert Ysebrant de Lendonck op 24 april 1924 terug naar Sint-Katelijne-Waver. Vijf jaar later liet de jonge weduwnaar zonder aanwijsbare reden op de begraafplaats van de Sint-Augustinusparochie een imposant grafmonument optrekken. Wat hem precies bezielde, blijft vooralsnog een open vraag. Amper enkele maanden later hertrouwde hij met Marie Angèle de Meester de Betzenbroeck, een 22 jaar jongere bruid. Hun huwelijk werd bezegeld met drie kinderen: Chantal in 1931, Reginald in 1933 en Auriane in 1936. Onder invloed van de Duitse oorlogsdreiging verliet hij op 5 december 1939 het vaderland en vluchtte met zijn gezin eerst naar Portugal en later naar de Verenigde Staten. Hoewel ze allen de Amerikaanse nationaliteit aannamen, keerden ze na de Tweede Wereldoorlog opnieuw naar Sint-Katelijne-Waver terug. Vermits het ouderlijk kasteel Heysbroeck zwaar beschadigd was, namen ze hun intrek in het nabijgelegen buitengoed Cauwendael.
Burggraaf Ysebrant de Lendonck was ongetwijfeld een gelovig en godvrezend man. Tegenover het kasteel liet hij een grot optrekken in namaakrots voor de verering van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes. Naar aloude traditie werd in 1954 en 1955 een dubbelhuwelijk bezegeld tussen zijn dochters en de gebroeders Roland en Jean-Pierre graven d’Oultremont. Op 9 mei 1957 overleed burggraaf Hubert Ysebrant de Lendonck in Santa Barbara. Volgens zijn eigen wens zou zijn stoffelijk overschot worden bijgezet in het grafmonument op de begraafplaats van de Sint-Augustinusparochie in de Elzestraat te Sint-Katelijne-Waver. Een jaar later hertrouwde zijn weduwe met Reginald Steengracht van Moyland en Till, een gewezen ambassadeur in de Verenigde Staten.
Hoewel Hubert Ysebrant de Lendonck het familiegraf in 1929 liet oprichten, bleef het de eerste vijftien jaar ongebruikt. Een dwingende en logische verklaring voor de bouw van dit ongewone monument ontbreekt vooralsnog. Van de meer dan dertig plaatsen werden er uiteindelijk slechts acht in gebruik genomen. Pas in 1954, bij het overlijden van Georges O’Breen, een schoonbroer van de bouwheer, vond de eerste bijzetting plaats. Ook in de wijze van begraven wijkt dit mausoleum af van de gebruiken. Onder de arduinen dekstenen die in een dubbele rij langs de wanden van de denkbeeldige grot liggen, bevinden zich smalle schachten waarin de stoffelijke resten van de afgestorvenen niet liggend, maar staand werden gedeponeerd. Voor zichzelf maakte de bouwheer echter een uitzondering. Bij zijn overlijden in 1957, werd hij naar eigen wens bijgezet in de centrale grafkamer. Na hem volgden zijn zus Carola (1882-1957) en zijn broer Alexandre (1881-1964). Het mausoleum werd in 1985 een laatste maal benut voor Françoise de Radriguès Saint-Guédal de Chennevière (1930-1985), de jonggestorven echtgenote van zijn neef Jean-Louis. Ofschoon de burggraaf voor heel zijn familie de nodige plaats had voorzien, verkoos Marie Angèle de Meester de Betsenbroeck, zijn tweede echtgenote en de moeder van zijn kinderen, elders begraven te worden. Om een nog onbekende reden verwierven ook drie huisbedienden de toestemming om in het adellijke mausoleum te worden bijgezet. In de hoek waar de verdoemden ter helle gaan, rust het stoffelijk overschot van Alfons Frans De Hont (1893-1958), van zijn schoonbroer Jan Baptist De Pooter (†1962) en van zijn vrouw Maria Katharina De Pooter (1893-1978).
Bij het overlijden van Valentine de Géradon (1895-1988), de hoogbejaarde weduwe van Alexandre Ysebrant de Lendonck, besloten de erfgenamen op dezelfde begraafplaats een nieuwe concessie aan te kopen. De verwanten die in het mausoleum lagen opgebaard, werden terstond overgebracht en herbegraven, behalve de bouwheer die in zijn eigen megalomane bouwsel bleef liggen. In 1996 deden zijn kinderen daarop kosteloos afstand van het monument aan de gemeente.
Langsheen de Liersesteenweg, van oudsher de belangrijkste verbindingsweg tussen Mechelen en Duffel, bevindt zich vóór een scherm van loofbomen een kleine maar opvallende begraafplaats. In 1929 liet een plaatselijke edelman in de noordoostelijke hoek een reusachtig monument voor zijn familie oprichten. Het praalgraf dat bekroond wordt door een meer dan levensgroot Christusbeeld, getuigt dan ook publiek van de levensbeschouwelijke visie van de initiatiefnemer.
Het mausoleum werd geconcipieerd als een reusachtige kunstrots die de begraafplaats beheerst. Het etaleert de pronkzucht en de sociale vervreemding van een gefortuneerde edelman. Op de top van de grillige rotsformatie staat een meer dan levensgroot Verrijzenisbeeld in ‘orante’-houding. De pose, de fysionomie en de kledij van de Christusfiguur verwijzen naar de stereotiepe voorstellingen van het Heilig Hart die sinds het einde van de 19de eeuw erg in trek waren. De wereldbol waarop Hij staat, symboliseert de aarde die Hij door de Kruisdood van de erfzonde heeft verlost. De passiewerktuigen herinneren dan ook aan het Lijdensverhaal waardoor de hoop op een hemels hiernamaals gestalte kreeg. Onder het bekronende beeld bevindt zich een metalen luik, waarvan de juiste functie nog niet kon achterhaald worden.
Voor de argeloze bezoeker die aan de iconografische betekenis van het grafmonument mocht twijfelen, liet de opdrachtgever in grote kapitalen een korte Bijbeltekst aanbrengen die een verkeerde interpretatie moest uitsluiten. Het citaat "IK BEN DE VERRIJZENIS EN HET LEVEN" verwijst immers naar het verhaal over de opwekking van Lazarus in het evangelie van Johannes (XI, 25-26) : "Jezus zei haar [Martha] : Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven en ieder die leeft in geloof aan Mij, zal in eeuwigheid niet sterven." Het opschrift staat op een cartouche vlak onder de bergtop, opdat iedereen de tekst zou kunnen lezen. Alleen aan de zijde die naar de ingang van het kerkhof is gericht, heeft het rotsgraf een spelonkachtige toegang. Hoewel de oorspronkelijke afrastering tijdens de voorbije decennia verdween, behield de grot haar mysterieuze sfeer.
De religieuze en sociale betekenis van dit majestueuze rotsgraf spreekt voor zich. De rots moest voor de gelovige het beeld oproepen van de berg Golgotha waar Christus de Kruisdood stierf. Het open graf verwijst naar Zijn heropstanding uit de dood en het beeld op de bergtop naar zijn Verrijzenis, waardoor Hij de mens van de erfzonde bevrijdde en de hoop op een leven na de dood gestalte gaf. De aanmatigende wijze waarop dit mausoleum de begraafplaats beheerst, illustreert dan ook zijn sociale verhouding tot de medemens.
De techniek, een bakstenen kern met daarop namaakrotsen in cement met een ijzeren bewapening grijpt terug naar de populaire techniek van de 'rocailleurs' vooral gebruikelijk in de parkaanleg met rotspartijen, bruggen en Lourdesgrotten. De algemene vormgeving van het monument verwijst tevens naar het op landelijke parochiale kerkhoven populaire monument in blauwe hardsteen of kunststeen bestaande uit een rotspartij met een kruisbeeld van niet geschaafd hout verwijzend naar levenssappen voor een mogelijk nieuwe groei als symbool voor leven na de dood.
In het interieur werden in de bepleistering van het metselwerk onder de ontlastingsbogen drie Bijbelse scènes aangebracht met een coherente, maar belerende boodschap, die getuigt van de diep christelijke levensvisie van de opdrachtgever. De twee laterale wandschilderingen illustreren Bijbelse heropstandingsverhalen die zich in een grot hebben afgespeeld, met name de opwekking van Lazarus en de Verrijzenis van Christus. Op de achterwand werd een afbeelding aangebracht van het Laatste Oordeel, ook een thema waarbij de opstand uit de dood en het eeuwig leven centraal staan. De bouwheer beschouwde deze voorstellingen dan ook als toekomstvoorspellingen voor de nieuwe ‘gelukzaligen’ die in dit mausoleum zouden begraven worden.
Op de westelijke wand staan tegen een blauwe achtergrond vier levensgrote figuren. De betekenis van deze voorstelling ligt voor de hand. Elke rechtgeaarde gelovige herkent in het omzwachtelde lijk Lazarus, die volgens het evangelie van Johannes na zijn overlijden door Christus opnieuw tot leven werd gewekt: “Er was iemand ziek, een zekere Lazarus uit Bethanië, het dorp van Maria en haar zuster Marta. Maria was de vrouw die de Heer met geurige olie had gezalfd en afgedroogd. De zieke Lazarus was haar broer. De zusters stuurden Hem nu de boodschap: Heer, hij die Gij liefhebt, is ziek. ... Jezus hield veel van Marta, haar zuster en Lazarus. Toen Hij dan ook hoorde dat hij ziek was, ... zei Hij tot zijn leerlingen : Laat ons weer naar Judea gaan ... en Hij voegde er aan toe : Onze vriend Lazarus is ingeslapen, maar Ik ga er heen om hem te wekken. ... Bij zijn aankomst bevond Jezus dat hij al vier dagen in het graf lag. Bethanië nu was dichtbij Jeruzalem ...Bij het graf gekomen overviel Jezus opnieuw een huivering. Het was een rotsgraf en er lag een steen voor. Jezus zei : Neemt de steen weg ...Toen namen ze de steen weg. Jezus sloeg de ogen ten hemel en sprak : Vader, Ik dank U dat Gij Mij verhoord hebt... Na deze woorden riep Hij met luider stem :Lazarus, kom naar buiten ! De gestorvene kwam naar buiten, voeten en handen met zwachtels gebonden en met een zweetdoek om zijn gezicht (XI, 1-44).”
De muurschildering volgt strikt het evangelische verhaal. Uiterst links komt Lazarus uit zijn rotsgraf te voorschijn, terwijl Maria zich aan zijn voeten werpt. Om de onfortuinlijke man te kunnen bezweren, houdt Christus, voorzien van de goddelijke aureool, zijn beide armen gestrekt voor zich. Achter Hem staat Martha, de zuster van Maria, met gedrukte handpalmen te bidden. De huizen op de achtergrond verwijzen dan ook naar Bethanië, het geboortedorp van de getroffen familie. Deze voorstelling sluit aan bij het citaat in de bergtop en drukt opnieuw het geloof uit van de opdrachtgever in de Verrijzenis en de heropstanding uit de dood. Voor wie aan de betekenis mocht twijfelen, liet hij in de omkaderende boog een verklarende tekst aanbrengen: "IK ZAL HEM IN DEN LAATSTEN DAG DOEN OPSTAAN".
Dezelfde esoterische boodschap ligt ten grondslag aan de iconografie van de oostelijke wand. Dit tafereel illustreert een weinig geciteerd verhaal uit het evangelie van Matheus dat de verrijzenis van Christus na de Kruisdood beschrijft: “De volgende dag ... gingen de hogepriesters en Farizeeën gezamenlijk naar Pilatus en zeiden: Heer, wij herinneren ons dat die bedrieger, toen Hij nog leefde, gezegd heeft : Na drie dagen zal Ik verrijzen. Geef daarom order de veiligheid van het graf te verzekeren tot de derde dag toe; zijn leerlingen mochten hem anders eens komen stelen en aan het volk zeggen : Hij is van de doden verrezen. Dit laatste bedrog zou nog erger zijn dan het eerste. Pilatus zei hun: Ge kunt een wacht krijgen. Neemt dan maar uw veiligheidsmaatregelen zoals gij gedacht hebt. Zij gingen heen en verzekerden de veiligheid van het graf door de steen te verzegelen en de wacht er bij te plaatsen. Na de sabat ... kwamen Maria Magdalena en de andere Maria naar het graf kijken. Plotseling ontstond er een hevige aardbeving en een engel van de Heer daalde uit de hemel, kwam naderbij, rolde de steen weg en zette zich daarop neer. Hij straalde als een bliksemschicht en zijn kleed was wit als sneeuw. De bewakers begonnen van schrik voor hem te beven en het leven scheen uit hen geweken. De engel sprak de vrouwen aan en zei : Gij behoeft niet bevreesd te zijn; ik weet dat gij Jezus zoekt, de gekruisigde. Hij is niet hier, Hij is verrezen zoals Hij gezegd heeft (XXVII, 62-XXVIII,5)." Ook deze voorstelling volgt zeer getrouw de Bijbeltekst. De engel die uit de hemel was neergedaald om de steen van het graf weg te rollen, aanschouwt bijna extatisch de opstanding van Christus. De twee Romeinse soldaten die de wacht moesten houden, zijn ingedommeld, maar worden uit hun slaap opgeschrikt door het heilsgebeuren. De inscriptie op de halfronde muurboog boven het tafereel getuigt van het geloof van Hubert Ysebrant de Lendonck in een soortgelijke persoonlijke verrijzenis: "CHRISTUS IS VAN DE DOOD VERREZEN OM NIET MEER TE STERVEN".
In tegenstelling tot de voorstellingen op de zijwanden, die bijna letterlijke illustraties zijn van de evangelieteksten, is de wanddecoratie van de achtermuur een vrije interpretatie van de Openbaring van Johannes, beter bekend als de Apocalyps. In het midden zetelt Christus met een aureool en opengesperde armen als de eschatologische opperrechter, omgeven door de mandorla. Rechts van Hem knielt Maria, gehuld in een blauw gewaad, en links zijn geliefde leerling Johannes. Achter hen staan Paulus, herkenbaar aan zijn zwaard, en Jacobus Maior die als attributen de pelgrimsstaf en de kalebas draagt. Onderaan verdrijft de geharnaste aartsengel Michaël, voorzien van wereldse dwangmiddelen, de verdoemden naar de hel, terwijl aan de andere zijde een gevleugelde engel de gelukzaligen naar de hemel begeleidt. Onder de uitverkorenen figureert een kreupele en een man met een hoed, waarvan men kan vermoeden dat het oorspronkelijk bedoeld was als een portret. De tekst op de rondboog die weerom het geloof van de opdrachtgever in een hemels hiernamaals uitdrukt, laat geen enkele foutieve interpretatie meer toe: "BIJ DE LAATSTE BAZUIN ZULLEN DE DOODEN ONVERDERFELIJK VERRIJZEN".
Een verkennend plaatsbezoek op woensdag 12 januari 2000 (M. Buyle, VIOE), leidde tot volgende bevindingen over de toegepaste techniek en de bewaringstoestand:
De wandbeschildering is een typisch voorbeeld van de experimentele kunst, zoals die vanaf het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw vaak werd beoefend. In dit grafmonument heeft men op een effen ondergrond een dunne pleisterlaag aangebracht van een halve tot een centimeter dik. Vooraleer de bezetting volledig was uitgedroogd, werden in de halfnatte cement de contourlijnen van de kleurvlakken gesneden, een techniek met het uitzicht van een sgraffito. De uitgesneden vlakken waren hoofdzakelijk monochroom ingekleurd, maar de samenstelling van de verf kon met het blote oog niet worden waargenomen. Microscopisch onderzoek door het KIK leerde dat het monster bestond uit een grijze trasmortel met toevoeging van kalkpartikels en grote transparante (zand)korrels, en een blauwe afwerkingslaag. Het gebruikte pigment, in casu ultramarijn, vertoont alle kenmerken van een fijngemalen, synthetische verfstof. Ondanks een microchemische analyse en een proteïnetest kon het bindmiddel niet met zekerheid worden vastgesteld. Vermits de schilderingen zich in een open grot bevinden, lijkt de toepassing van de ‘al secco’-techniek weinig waarschijnlijk. Deze stelling wordt bevestigd door het ontbreken van de gebruikelijke grondlaag en de vrees voor de nefaste gevolgen van vochtinfiltratie. Een alternatief dat beter tegen het klimaat van onze gewesten was bestand, stond in de 19de eeuw bekend als ’mineral painting’ of ’stereochromy’. Deze techniek is niet gebaseerd op proteïnen, maar maakt gebruik van 'organosilicaten', een onoplosbaar, hard en kwetsbaar bindmiddel. Hoewel het wetenschappelijk onderzoek geen uitsluitsel heeft gegeven, ligt de tweede oplossing het meest voor de hand.
De behandeling van de gezichten is opmerkelijk, origineel en -voor zover bekend- nergens anders toegepast. Tijdens het uittekenen van het tafereel in de halfnatte pleister liet de ontwerper, op de plaats waar een gelaatsuitdrukking was voorzien, een zinken plaatje aanbrengen, waarop een beschilderd karton en een stukje doorschijnend vensterglas werden gelegd. Deze beschermingsmaatregelen waren uiteraard bedoeld om de fragiele schildering te vrijwaren van insijpelend vocht. Tijdens de voorbije decennia vielen deze mirabilia echter ten prooi aan vandalisme en roof. Het glas werd stukgegooid en het karton gestolen. De weinige restanten van deze merkwaardige techniek moeten dan ook dringend beschermd worden tegen verdere beschadiging.
Het tentvormige plafond van het interieur suggereert een ‘hemelsblauw’ uitspansel, bezaaid met gele maansikkels en imaginaire sterren.
In het midden van de kunstmatige grot staat een vierkante zuil waarop de vier ribben schijnen te rusten die het gewelf diagonaalsgewijs schragen. Deze piloon belemmert echter het zicht van de bezoeker op het centrale tafereel. In het technisch verslag van architect J.J.A. Serneels, studiebureau Oostpool de dato 11 maart 1997 voor de gemeente Sint-Katelijne-Waver, merkte hij op dat de middenzuil in wezen geen enkel constructief nut heeft. Hij opperde dan ook het vermoeden dat de zuil pas na het beëindigen van de bouw werd geplaatst. Mogelijk vreesde de uitvoerder ernstige stabiliteitsproblemen bij de plaatsing van het loodzware Christusbeeld op de top van het monument.
Om tot een uniformiteit te komen, liet de ontwerper deze hoge zuil op dezelfde wijze bekleden als de spaarbogen en de ribben. Dankzij de bepleistering en de beschildering lijken deze constructieve elementen opgebouwd uit onregelmatig gehouwen natuursteenblokken. Naar analogie met de wanddecoratie van de muren werd de onderste zone van de kolom, behalve aan de voorzijde, voorzien van figuratieve taferelen in een pseudo-sgraffitotechniek. Zoals gebruikelijk in de toenmalige woningbouw liet de opdrachtgever ook op dit monument een jaarsteen aanbrengen. Tot tweemaal toe wordt de bezoeker herinnerd aan de oprichting van het familiegraf in 1929: op de centrale dorpel en op de middenzuil.
Boven de eenvoudige granieten tombe die in de mond van de grot staat, hangen tegen de middenzuil een klein wapenbord en een opzichtige witmarmeren grafplaat die de herinnering aan de oprichter van dit mausoleum moet levendig houden. Aangezien de stijl contrasteert met de rest van het interieur, werden deze funeraire elementen waarschijnlijk aangebracht na het overlijden van Hubert burggraaf Ysebrant de Lendonck in 1957.
Op de andere zijden van de middenzuil staan voorstellingen die niet direct in verband staan met het eschatologische programma van de wandtaferelen. De gekozen thema’s illustreren Bijbelse gemeenplaatsen die voor zich spreken. De beschikbare plaats is beperkt en hypothekeert bijgevolg de iconografische mogelijkheden. Tegenover de dramatische scène met ‘Opwekking van Lazarus’ bevindt zich een intimistisch tafereel dat refereert aan de geboorte van Christus. Op de noordelijke zijde staat Christus afgebeeld als wonderdoener tijdens het bruiloft te Kana. Volgens het evangelie van Johannes (II, 1-12) veranderde Hij op dit feest water in wijn: "Nu stonden daar volgens het reinigingsgebruik der Joden zes stenen kruiken, elk met een inhoud van twee of drie metreten. Jezus zei hun : Doet die kruiken vol water. Zij vulden ze tot bovenaan toe. Daarop zei Hij hun : Schept er nu wat uit en brengt dat aan de tafelmeester. Dat deden ze, en zodra de tafelmeester het water proefde dat in wijn veranderd was, riep hij de bruidegom en zei hem : Iedereen zet eerst de goede wijn voor en wanneer men eenmaal gedronken heeft de mindere". Men kan zich afvragen waarom de kunstenaar is afgeweken van het oorspronkelijke Bijbelverhaal en zeven kruiken heeft afgebeeld in plaats van zes. Conform de iconografische traditie, heeft de ontwerper op de zijde die naar het oosten is gericht, een gekruisigde Christus voorgesteld.
De taferelen op de middenzuil zouden later aangebracht kunnen geweest zijn dan de voorstellingen op de muren. Het tijdsinterval tussen beide uitvoeringen kan echter niet groot zijn, aangezien de ontwerper vertrouwd was met de oorspronkelijke techniek om aan de gezichten een expressieve gelaatsuitdrukking te geven. Ondanks de analoge werkwijze verraden enkele details de tussenkomst van een andere hand. Op de centrale kolom bevinden zich rond de zinken afdekplaatjes onbeschilderde kransen en de uitgekraste contourlijnen verlopen veel stroever dan in de ‘oudere’ scènes. Deze bevindingen bevestigen de hypothese van architect J.J.A. Serneels met betrekking tot de centrale zuil.
De verf waarmee deze taferelen zijn ingekleurd, is pasteuzer dan de delicate beschildering van de wanden. Aangezien de witmarmeren gedenkplaat breder is dan de zuil, heeft de schilder de zijdelingse voorstellingen op de blinde achterzijde van het epitaaf doorgetrokken. Bijgevolg moet de uitvoering na het overlijden van Hubert burggraaf Ysebrant de Lendonck worden gesitueerd. In tegenstelling met de wanddecoratie, tekent zich rond de hoofden van de figuren op de middenzuil een witte vlek af. Zeer waarschijnlijk werd deze zone oorspronkelijk door een fijnbeschilderd vel bedekt. Aangezien geen enkele vulling bewaard bleef, kan men slechts gissen naar het bedoelde effect.
Links van de granieten graftombe, bevindt zich een trap die toegang verleent tot een ondergrondse crypte. Het trapgat is aan drie zijden afgeboord met imitatierotsen; aan de voorzijde hing een ijzeren poortje, waarvan echter alleen de duimen bewaard bleven. Een waarschuwingsbord wijst iedereen die in de crypte wil afdalen, op zijn verantwoordelijkheid: "TOEGANG TOT DEN GRAFKELDER ZONDER VERANTWOORDELIJKHEID VAN DEN EIGENAAR".
De kelder vormt een doodlopende U rondom een centrale ruimte, bestemd voor het stoffelijk overschot van Hubert Ysebrant. Daar waar de bovengrondse constructie een rots wou imiteren, lijken de muren van de crypte opgebouwd uit natuurstenen. In het pleisterwerk verwijzen citaten naar het geloof in het hiernamaals; het blauw geschilderde plafond met de witte wolkjes moest dan ook de hemel symboliseren: "HEDEN IK MORGEN GIJ/ GIJ ZIJT STOF EN TOT STOF ZULT GIJ WEDERKEEREN/ NA DE DOOD KOMT HET OORDEEL/ WEEST BEREID/ DE DOOD IS HET BEGIN VAN TEEUWIG LEVEN/ DE DOOD KOMT ALS MEN ER NIET AAN DENKT/ GEDENK UWE UITTERSTEN/ ONTFERM U MIJNER GIJ MIJNE VRIENDEN/ ALLEN ZULLEN WIJ GEOORDEELD WORDEN/ ZALIG DE DOODEN DIE INDEN HEER GESTORVEN ZIJN".
Bron: Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier DA002449, Mausoleum Ysebrandt de Lendonck
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Mausoleum Ysebrandt de Lendonck [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/201192 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.