Teksten van Lot XI - Bedrijfsgebouwen van de Belgian Benzine Company

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/201193

Stoomketel Steinmüller ()

Het bedrijf AVIA maakt deel uit van de site Petroleum Zuid aan de d'Herbouvillekaai. Het hoofdgebouw is gelegen aan de d'Herbouvillekaai nr. 100, maar kent geen erfgoedwaarde. Vermeldenswaardig op deze site zijn het ketelhuis waarin een zeer interessante stoomketel is bewaard, met ten zuiden daarvan een hoge ronde bakstenen fabrieksschoorsteen. Deze elementen zijn beschermd als monument. Ten westen van het ketelhuis, twee treinloodsen met verhoogd platform. Op het achterliggende terrein zijn tevens een interessante grote loods (Lakweg 16) en een conciërgewoning (Lakweg 20) bewaard.

Het ketelhuis is een bakstenen gebouw van drie traveeën onder een laag zadeldak, afgedekt met golfplaat en steunend op metalen spanten. Het gebouw heeft een industriële, traditionele, maar verzorgde baksteenarchitectuur. De gevels zijn geritmeerd door lisenen en afgeboord door een licht overkragende kroonlijst. Getoogde muuropeningen met industrieel metalen schrijnwerk. De vloer in het gebouw is gedeeltelijk bewaard en bestaat uit op hun kant geplaatste gebakken klinkers. Door zijn architecturale kenmerken is het gebouw in het eerste kwart van de 20ste eeuw te dateren.

Het beschermingsdossier van de stoomketel vermeldt volgende technische informatie:

"De stoomketel (stoomgenerator) 'Steinmüller' is een volgens de huidige stand van de inventarisatie vrijwel uniek resterend exemplaar van het type horizontaal-hellende waterpijpketels met hun specifieke typologie.

Het bedrijf Steinmüller bestond reeds in 1800 als papierproducent te Gümmersbach (Duitsland Regio Obersberg). Vanaf 1874 ook constructeur van stoomketels. In de daarop volgende jaren werden er bedrijven opgericht in Zuid-Afrika en Finland. Het bedrijf was van meet af aan georiënteerd op een doorgedreven toepassing van de Thermodynamica en op de behandeling van de afvoergassen en dit op basis van bevindingen in de eigen bedrijfslaboratoria.

De Steinmüller stoomketels zijn ketels van het type 'horizontaal-hellende waterpijpketels' waarbij de waterpijpen hellend zijn opgesteld in de vuurkast of haard en doorlopen tot in de rookkast. Vuur- en rookkast zijn gescheiden door een halfhoog muurtje. De sets waterpijpen zijn zowel vooraan als achteraan, dus aan beide uiteinden, verbonden met waterkasten. Deze staan op hun beurt door middel van een vierkante (vooraan) en een ronde buis (achteraan) in verbinding met een boven de vuur- en rookkast opgestelde horizontale cilindervormige keteltrommel. Het geheel is ommuurd. Aan beide uiteinden van dit geheel zijn de waterkasten met hun opvallend uitzicht zichtbaar.

Ten aanzien van andere ketelmerken hebben de Steinmüller-ketels originele kenmerken: Zo komt de voorste vierkante verbindingsbuis (boven het waterpeil) uit in de keteltrommel via een brede platte kast die onderaan van openingen is voorzien alsook via een onder het waterpeil gelegen en schuin aflopende buis. De bovenste buis (platte kast) laat een een evacuatie toe van de stoom boven het waterpeil in de keteltrommel. De onderste buis maakt de circulatie van het opgewarmde water mogelijk via de keteltrommel zonder dat het watermassa in de keteltrommel hieraan deelneemt.

Water dat tot op het niveau van de bovenste buis met de stoom mee gestuwd wordt, wordt zo gemakkelijk tot stoom omgezet. Het water in de keteltrommel neemt zelf echter geen deel aan het opborrelingsproces (omzetting water in stoom) en dient als bevoorradingsmassa van het circuit via een zeef boven de achterste waterkast. Dit heeft als voordeel dat bij een te laag peil in de watertrommel het circuit niet meteen leegloopt wat explosiegevaar uitstelt. (Het waterpeil wordt gecontroleerd op de keteltrommel zelf). Dit keteltype werd reeds in 1900 op de Exposition Universelle Internationale tentoongesteld.

De stoom wordt bovenin de keteltrommel afgetapt via een 'Cramptonbuis' die ervoor zorgt dat de afgevoerde stoom zo droog mogelijk is.

Verschillende constructeurs hebben ketels van het type 'horizontaal-hellende waterpijpketels' ontworpen en gebouwd. Deze types waren alle voorzien van een horizontale keteltrommel boven de vuurhaard. Iedere constructeur heeft echter op eigen wijze de wetten van de thermodynamica toegepast door middel van originele ingrepen. Dergelijke stoomketels hebben oppervlakkig gezien een relatief identiek uitzicht."

  • Agentschap Ruimte en Erfgoed, Beschermingsdossier DA002455.
  • Kleio, Antwerpen Petroleum Zuid: urgentie-onderzoek, samenvattend verslag 20.03.01 Kleio nv Heritage Consultants, Wevelgem, 24.

Auteurs:  Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Hooft E. 2011: Lot XI - Bedrijfsgebouwen van de Belgian Benzine Company [online], https://id.erfgoed.net/teksten/125523 (geraadpleegd op ).


Lot XI - Bedrijfsgebouwen van de Belgian Benzine Company ()

Ten zuiden van de d’Herbouvillekaai is het huidige bedrijventerrein van AVIA gesitueerd. Op dit grote terrein, dat zich uitstrekt tot aan de Lakweg, bevinden zich verschillende gebouwen en installaties die teruggaan tot 1919-1920, toen de Belgian Benzine Company de nieuwe loten in concessie nam. Het ketelhuis met de bijhorende installatie is beschermd als monument.

Historiek

Lot XI is een breed perceel op Petroleum Zuid,dat ten zuiden van de d'Herbouvillekaai het volledige bouwblok tussen de Olie- en de Naftaweg inneemt. Dit lot werd in 1919 aangelegd als één van de nieuwe loten die na de Eerste Wereldoorlog op Petroleum Zuid werden in gebruik genomen. De afgeschuinde hoek in het noordwesten van het perceel is een gevolg van de spoorlijn die toen over het terrein getrokken. Dit was een verlenging van het bestaande goederenspoorwegnet op Petroleum Zuid om de nieuwe loten in gebruik te kunnen nemen. Lot XI wordt aan de zuidkant met de brede, rond 1920 rechtgetrokken Leigracht van Lot IX gescheiden. Lot XI en het uiterste westelijke deel van Lot IX, verder in gebruik genomen door L’Alliance (zie Lakweg 16,20), wordt in 1919-1920 in concessie genomen door de Belgian Benzine Company. Deze maatschappij heeft haar administratieve zetel in Haren-Noord bij Brussel en wordt vertegenwoordigd door Edgar Sabbe. Vanaf 1920 volgen de bouwdossiers elkaar op, waardoor de terreinen tien jaar later volledig volgebouwd zijn. Tegelijk met de uitbouw op deze terreinen, investeert het bedrijf ook in de verlenging van de Petroleumpier. Aan de pier richt dit bedrijf tevens een ketel- en pomphuis op, ten noorden van Lot C; gebouwen die anno 2011 verdwenen zijn.

In 1920 dient de Belgian Benzine Company een aanvraag in voor een petroleuminrichting op Loten IX en XI. Het terrein wordt met een bakstenen muur van 2,5 m hoog omgeven, de percelen met de petroleum- en benzinetanks, oorspronkelijk negen, worden met aarden taluds omgeven.

Beschrijving

De belangrijkste gebouwen Lot XI gaan terug tot bouwtekeningen van 1920. Er worden benzinetanks geïnstalleerd, pomp- en ketelhuizen, werkplaatsen en dienstgebouwen. Alle gebouwen uit deze eerste bouwfase worden opgetrokken in een eenvormige, zeer verzorgde baksteenarchitectuur onder zadeldaken. De langsgevels worden per travee met een verdiept muurvlak geritmeerd; de zijgevels krijgen aandaken en getrapte muurvelden. Deze historiserende, pittoreske architectuur wordt gedragen door metalen spanten; de vloeren zijn in beton. Stuk voor stuk zijn deze gebouwen een duidelijk herkenbare, architecturaal waardevolle getuige van de ontstaansgeschiedenis van deze site. Voor de gebouwen uit latere bouwdossiers, vanaf 1921, wordt deze pittoreske vormgeving verlaten voor sobere, functionele ontwerpen.

Ten noorden van Lot XI, aan de d'Herbouvillekaai, vinden we het kantoorgebouw van de Belgian Benzine Company, met links hiervan de hoofdingang tot het bedrijventerrein. Het betreft een dubbelhuis van twee bouwlagen en drie traveeën onder schilddak, opgetrokken volgens bouwtekeningen van 1920. Behalve burelen bevatte het gebouw oorspronkelijk ook woonruimte voor de conciërge. Anno 2011 is het volume duidelijk herkenbaar; muuropeningen kregen echter een duidelijke jaren 1950-vormgeving.

Links van dit kantoorgebouw, eveneens tegen de d'Herbouvillekaai aan, is de refter voor de arbeiders gelegen. Het gebouw is met één verdieping verhoogd, maar de architectuurdetails van de gebouwen uit 1920 zijn nog duidelijk herkenbaar: het is een witgeschilderde baksteenbouw van drie met verdiepte muurvelden geaccentueerde traveeën en oorspronkelijk één bouwlaag gedragen door een metalen spant. De vloer is in gewapend beton. Tegen één zijgevel is een lage aanbouw voorzien met toiletten. De vensteropeningen zijn segmentbogig met ijzeren roedeverdeling; de deur is gevat onder een rechte latei.

Achter de refter is het ketelhuis met stoomketel en fabrieksschoorsteen te situeren, gebouwd volgens de bouwaanvraag uit 1920. Deze elementen zijn beschermd als monument in 2007. Het ketelhuis is een bakstenen gebouw van drie traveeën onder een laag zadeldak, afgedekt met golfplaat en steunend op metalen spanten. Het gebouw heeft een industriële, traditionele, maar verzorgde baksteenarchitectuur met verhoogde tuitgevels. De gevels zijn geritmeerd door lisenen en afgeboord door een licht overkragende kroonlijst. Getoogde muuropeningen met industrieel metalen schrijnwerk. De vloer in het gebouw is gedeeltelijk bewaard en bestaat uit op hun kant geplaatste gebakken klinkers. Het ketelhuis is met buizen en leidingen verbonden met een pomphuis en met een installatie van meettanks (reservoirs jauges) op een platform. Beide constructies zijn niet meer bewaard, maar goed gedocumenteerd in het bouwdossier van 1920. Het pomphuis had de herkenbare, pittoreske vormgeving van alle gebouwen uit de bouwfase 1920.In het bouwdossier is een gedetailleerde technische tekening van deze machine ingesloten. Het beschermingsdossier van de stoomketel vermeldt volgende technische informatie:"De stoomketel (stoomgenerator) 'Steinmüller' is een volgens de huidige stand van de inventarisatie vrijwel uniek resterend exemplaar van het type horizontaal hellende waterpijpketels met hun specifieke typologie. Het bedrijf Steinmüller bestond reeds in 1800 als papierproducent te Gümmersbach (Duitsland Regio Obersberg). Vanaf 1874 werd het ook een constructeur van stoomketels. In de daarop volgende jaren werden er bedrijven opgericht in Zuid-Afrika en Finland. Het bedrijf was van meet af aan georiënteerd op een doorgedreven toepassing van de thermodynamica en op de behandeling van de afvoergassen en dit op basis van bevindingen in de eigen bedrijfslaboratoria. De Steinmüller stoomketels zijn ketels van het type 'horizontaal hellende waterpijpketels' waarbij de waterpijpen hellend zijn opgesteld in de vuurkast of haard en doorlopen tot in de rookkast. De vuur- en rookkast zijn gescheiden door een halfhoog muurtje. De sets waterpijpen zijn zowel vooraan als achteraan, dus aan beide uiteinden, verbonden met waterkasten. Deze staan op hun beurt door middel van een vierkante (vooraan) en een ronde buis (achteraan) in verbinding met een boven de vuur- en rookkast opgestelde horizontale cilindervormige keteltrommel. Het geheel is ommuurd. Aan beide uiteinden van dit geheel zijn de waterkasten met hun opvallend uitzicht zichtbaar. Ten aanzien van andere ketelmerken hebben de Steinmüller-ketels originele kenmerken: zo komt de voorste vierkante verbindingsbuis (boven het waterpeil) uit in de keteltrommel via een brede platte kast die onderaan van openingen is voorzien alsook via een onder het waterpeil gelegen en schuin aflopende buis."

In de noordwestelijke punt van Lot XI werd circa 1920 een werkplaats gebouwd voor het vullen van vaten met mazout. Overeenkomstig de eenvormige stijl van alle gebouwen uit die periode, kreeg de baksteenarchitectuur de typische aandaken in de zijgevels en verdiepte muurvelden in de langsgevels. De vloer is uit gewapend beton, metalen spanten dragen het dak. Opvallend bij dit gebouw is het omlopende houten terras, bijna twee meter boven de begane grond. Het gebouw dat anno 2011 op deze plaats aanwezig is, heeft eveneens een dergelijk terras en is een grondige verbouwing van het originele gebouw, met behoud van de spanten.

Ten zuiden van de brede scheidingsgracht, op Lot IX, bouwde de Belgian Benzine Company gelijkaardige installaties in de westelijke hoek. Er werden twee benzinetanks gebouwd, een pomphuis en een installatie van meettanks (reservoirs jauges) zoals op Lot XI, een werkplaats voor het vullen van vaten en bidons en een reparatieatelier. Een plan van 1921 laat zien dat deze gebouwen op andere plaatsen binnen het Lot IX werden gerealiseerd dan voorzien in het dossier van 1920. Enkel het pompgebouw bleef bewaard, dichtbij de Naftaweg. Het is een bakstenen, witgeschilderd gebouw met de pittoreske vormgeving die alle gebouwen op de site van circa 1920 typeert. Ook de werkplaats en het atelier kregen deze vormgeving.

De plannen van 1920 leggen de basis voor de uitgebreide collectie mazout- en benzinetanks op de site. Via leidingenbundels staan de tanks in contact met andere zones van het gebied.De huidige tanks op de site staan grotendeels nog op hun oorspronkelijke locatie, telkens op een door aarden taluds omgeven terrein. Op Lot XI worden er in een eerste fase zeven gebouwd voor mazout, op Lot IX twee voor benzine. Alle tanks zijn opgetrokken in metalen platen ("Ingotsteel"), waarvan de geklinknagelde de oudste zijn. De tanks zijn via trappen langs de bovenzijde toegankelijk en zijn op die manier ook met elkaar verbonden. Op Lot IX zijn tussen de tanks twee hoge bakstenen trapconstructies aanwezig, wat opvallend is gezien voor alle andere trappen naar en tussen tanks voor metaal werd gekozen. Er wordt vermoed dat deze bakstenen trappen een brandwerende functie hebben en dateren van rond de Tweede Wereldoorlog.

  • Agentschap Ruimte en Erfgoed, Beschermingsdossier DA002455.
  • Stadsarchief Antwerpen, Bouwdossiers, 1920 # 10409.
  • Stadsarchief Antwerpen, Archief Autonoom Havenbedrijf Antwerpen, MA-HB # 1330-1331, MA-HB # 1316 (verlenging spoorweg).
  • ERFGOED & VISIE 2010: Onderzoek industrieel erfgoed Petroleum-Zuid Antwerpen, onuitgegeven studie, PIZ 001-008, 053-060, 064-112.
  • KLEIO 2001: Antwerpen Petroleum Zuid: urgentie-onderzoek, samenvattend verslag, Wevelgem, 24.

Auteurs:  Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Hooft E. 2011: Lot XI - Bedrijfsgebouwen van de Belgian Benzine Company [online], https://id.erfgoed.net/teksten/136788 (geraadpleegd op ).


Lot XI - Bedrijfsgebouwen van de Belgian Benzine Company ()

Ten zuiden van de d’Herbouvillekaai is het huidige bedrijventerrein van AVIA gesitueerd. Op dit grote terrein, dat zich uitstrekt tot aan de Lakweg, bevinden zich verschillende gebouwen en installaties die teruggaan tot 1919-1920, toen de Belgian Benzine Company de nieuwe loten in concessie nam. Het ketelhuis met de bijhorende installatie is beschermd als monument.

Historiek

Lot XI is een breed perceel op Petroleum Zuid, dat ten zuiden van de d'Herbouvillekaai het volledige bouwblok tussen de Olie- en de Naftaweg inneemt. Dit lot werd in 1919 aangelegd als één van de nieuwe loten die na de Eerste Wereldoorlog op Petroleum Zuid werden in gebruik genomen. De afgeschuinde hoek in het noordwesten van het perceel is een gevolg van de spoorlijn die toen over het terrein getrokken. Dit was een verlenging van het bestaande goederenspoorwegnet op Petroleum Zuid om de nieuwe loten in gebruik te kunnen nemen. Lot XI wordt aan de zuidkant met de brede, rond 1920 rechtgetrokken Leigracht van Lot IX gescheiden. Lot XI en het uiterste westelijke deel van Lot IX, verder in gebruik genomen door L’Alliance (zie Lakweg 16,20), wordt in 1919-1920 in concessie genomen door de Belgian Benzine Company. Deze maatschappij heeft haar administratieve zetel in Haren-Noord bij Brussel en wordt vertegenwoordigd door Edgar Sabbe. Vanaf 1920 volgen de bouwdossiers elkaar op, waardoor de terreinen tien jaar later volledig volgebouwd zijn. Tegelijk met de uitbouw op deze terreinen, investeert het bedrijf ook in de verlenging van de Petroleumpier. Aan de pier richt dit bedrijf tevens een ketel- en pomphuis op, ten noorden van Lot C; gebouwen die anno 2011 verdwenen zijn.

In 1920 dient de Belgian Benzine Company een aanvraag in voor een petroleuminrichting op Loten IX en XI. Het terrein wordt met een bakstenen muur van 2,5 m hoog omgeven, de percelen met de petroleum- en benzinetanks, oorspronkelijk negen, worden met aarden taluds omgeven.

Beschrijving

De belangrijkste gebouwen Lot XI gaan terug tot bouwtekeningen van 1920. Er worden benzinetanks geïnstalleerd, pomp- en ketelhuizen, werkplaatsen en dienstgebouwen. Alle gebouwen uit deze eerste bouwfase worden opgetrokken in een eenvormige, zeer verzorgde baksteenarchitectuur onder zadeldaken. De langsgevels worden per travee met een verdiept muurvlak geritmeerd; de zijgevels krijgen aandaken en getrapte muurvelden. Deze historiserende, pittoreske architectuur wordt gedragen door metalen spanten; de vloeren zijn in beton. Stuk voor stuk zijn deze gebouwen een duidelijk herkenbare, architecturaal waardevolle getuige van de ontstaansgeschiedenis van deze site. Voor de gebouwen uit latere bouwdossiers, vanaf 1921, wordt deze pittoreske vormgeving verlaten voor sobere, functionele ontwerpen.

Ten noorden van Lot XI, aan de d'Herbouvillekaai, vinden we het kantoorgebouw van de Belgian Benzine Company, met links hiervan de hoofdingang tot het bedrijventerrein. Het betreft een dubbelhuis van twee bouwlagen en drie traveeën onder schilddak, opgetrokken volgens bouwtekeningen van 1920. Behalve burelen bevatte het gebouw oorspronkelijk ook woonruimte voor de conciërge. Anno 2011 is het volume duidelijk herkenbaar; muuropeningen kregen echter een duidelijke jaren 1950-vormgeving.

Links van dit kantoorgebouw, eveneens tegen de d'Herbouvillekaai aan, is de refter voor de arbeiders gelegen. Het gebouw is met één verdieping verhoogd, maar de architectuurdetails van de gebouwen uit 1920 zijn nog duidelijk herkenbaar: het is een witgeschilderde baksteenbouw van drie met verdiepte muurvelden geaccentueerde traveeën en oorspronkelijk één bouwlaag gedragen door een metalen spant. De vloer is in gewapend beton. Tegen één zijgevel is een lage aanbouw voorzien met toiletten. De vensteropeningen zijn segmentbogig met ijzeren roedeverdeling; de deur is gevat onder een rechte latei. Aan de oostelijke zijde bevindt zich een aanbouw van twee verdiepingen. Deze aanbouw herhaalt de verdieping van het muurvlak van de drie centrale traveeën. De uiterste oostelijke aanbouw met plat dak is duidelijk van een veel latere periode. Een eerste deuropening bevindt zich aan de achterzijde van het gebouw (de zuidzijde) en geeft aan de binnenzijde uit op een trap naar de eerste verdieping. Een tweede deuropening is terug te vinden in de westelijke gevel en zorgt voor toegang tot de gelijkvloerse verdieping. Het gebouw heeft een rechthoekig grondplan. Op de gelijkvloerse verdieping bevinden zich in het westen in de aanbouw twee toiletten. In de drie centrale traveeën bevindt zich een opslagruimte met vernieuwde vloertegels. De originele functie van het gebouw zou volgens de plannen een refter geweest zijn. De aanpalende ruimte in de oostelijke aanbouw van twee bouwlagen wordt als een doucheruimte gebruikt. Aan de achterzijde van de oostelijke aanbouw leidt de trap naar de verdieping. De latere aanbouw met het platte dak aan de oostelijke zijde wordt gebruikt als keuken en refter. De inrichting en het schrijnwerk zijn van recente datum. De eerste verdieping van het gebouwd wordt gebruikt als archief. De inrichting van de eerste verdieping wijst erop dat het in een vroegere fase als conciërgewoning werd gebruikt. Boven aan de trap ligt een hal met een toilet. De hal geeft uit op een slaap- of kinderkamer. Dan volgt een ruimte over de volledige breedte van het huis, die als woonkamer kan zijn gebruikt. Daarachter liggen een keuken en uiteindelijk een badkamer.

Achter de refter is het ketelhuis met stoomketel en fabrieksschoorsteen te situeren, gebouwd volgens de bouwaanvraag uit 1920. Deze elementen zijn beschermd als monument in 2007. Het ketelhuis is een bakstenen gebouw van drie traveeën onder een laag zadeldak, afgedekt met golfplaat en steunend op metalen spanten. Het gebouw heeft een industriële, traditionele, maar verzorgde baksteenarchitectuur met verhoogde tuitgevels. De gevels zijn geritmeerd door lisenen en afgeboord door een licht overkragende kroonlijst. Getoogde muuropeningen met industrieel metalen schrijnwerk. De vloer in het gebouw is gedeeltelijk bewaard en bestaat uit op hun kant geplaatste gebakken klinkers. Het ketelhuis is met buizen en leidingen verbonden met een pomphuis en met een installatie van meettanks (reservoirs jauges) op een platform. Beide constructies zijn niet meer bewaard, maar goed gedocumenteerd in het bouwdossier van 1920. Het pomphuis had de herkenbare, pittoreske vormgeving van alle gebouwen uit de bouwfase 1920.In het bouwdossier is een gedetailleerde technische tekening van deze machine ingesloten. Het pomphuis bestaat uit een hoofdvolume met een aanbouw. Het hoofdvolume is gebouwd in dezelfde stijl als de refter met conciërgewoning en het ketelhuis op lot XI. Het gaat om een witgeschilderd bakstenen gebouw van één bouwlaag onder een zadeldak. Het dak bestaat uit stalen polonceauspanten met een dakbedekking van golfplaten. De vier centrale traveeën van de langsgevels worden geritmeerd met een verdiept muurvlak. De zijgevels hebben getrapte muurvelden die uitmonden in een tuitgevel. De oost- en de westgevel worden afgewerkt met een blauwe hardsteen en een schoorsteen op iedere hoek. De schoorstenen werden geïnstalleerd voor de ventilatie aan de binnenzijde van het gebouw. De vier schoorstenen worden afgetopt door een buis met een zinken opzetstuk. De opzetstukken lijken windhaantjes te zijn die keren met de wind en zo voorkomen dat het regenwater in de buis loopt. De vensteropeningen van de vier centrale traveeën zijn op het gelijkvloers segmentbogig met een ijzeren roedeverdeling. De vensterbank bestaat uit schuingeplaatste bakstenen. Het bovenste deel van het raam kan naar binnen kantelen. Aan de zuidzijde zijn er vier vensteropeningen. Aan de noordzijde zijn achtereenvolgens een deur, twee ramen en opnieuw een deur te vinden. De vloer binnen in het gebouw is van beton.Aan de westzijde van het hoofdgebouw werd een aanbouw gebouwd die een meter breder is dan het hoofdvolume. De aanbouw is eveneens lager dan het hoofdvolume en heeft een zacht aflopend lessenaarsdak van metalen golfplaten. De westelijke gevel bestaat uit een stalen structuur ingevuld met baksteen, vensters en twee deuren. Het beschermingsdossier van de stoomketel vermeldt volgende technische informatie:"De stoomketel (stoomgenerator) 'Steinmüller' is een volgens de huidige stand van de inventarisatie vrijwel uniek resterend exemplaar van het type horizontaal hellende waterpijpketels met hun specifieke typologie. Het bedrijf Steinmüller bestond reeds in 1800 als papierproducent te Gümmersbach (Duitsland Regio Obersberg). Vanaf 1874 werd het ook een constructeur van stoomketels. In de daarop volgende jaren werden er bedrijven opgericht in Zuid-Afrika en Finland. Het bedrijf was van meet af aan georiënteerd op een doorgedreven toepassing van de thermodynamica en op de behandeling van de afvoergassen en dit op basis van bevindingen in de eigen bedrijfslaboratoria. De Steinmüller stoomketels zijn ketels van het type 'horizontaal hellende waterpijpketels' waarbij de waterpijpen hellend zijn opgesteld in de vuurkast of haard en doorlopen tot in de rookkast. De vuur- en rookkast zijn gescheiden door een halfhoog muurtje. De sets waterpijpen zijn zowel vooraan als achteraan, dus aan beide uiteinden, verbonden met waterkasten. Deze staan op hun beurt door middel van een vierkante (vooraan) en een ronde buis (achteraan) in verbinding met een boven de vuur- en rookkast opgestelde horizontale cilindervormige keteltrommel. Het geheel is ommuurd. Aan beide uiteinden van dit geheel zijn de waterkasten met hun opvallend uitzicht zichtbaar. Ten aanzien van andere ketelmerken hebben de Steinmüller-ketels originele kenmerken: zo komt de voorste vierkante verbindingsbuis (boven het waterpeil) uit in de keteltrommel via een brede platte kast die onderaan van openingen is voorzien alsook via een onder het waterpeil gelegen en schuin aflopende buis."

In de noordwestelijke punt van Lot XI werd circa 1920 een werkplaats gebouwd voor het vullen van vaten met mazout. Overeenkomstig de eenvormige stijl van alle gebouwen uit die periode, kreeg de baksteenarchitectuur de typische aandaken in de zijgevels en verdiepte muurvelden in de langsgevels. De vloer is uit gewapend beton, metalen spanten dragen het dak. Opvallend bij dit gebouw is het omlopende houten terras, bijna twee meter boven de begane grond. Het gebouw dat anno 2011 op deze plaats aanwezig is, heeft eveneens een dergelijk terras en is een grondige verbouwing van het originele gebouw, met behoud van de spanten.

Ten zuiden van de brede scheidingsgracht, op Lot IX, bouwde de Belgian Benzine Company gelijkaardige installaties in de westelijke hoek. Er werden twee benzinetanks gebouwd, een pomphuis en een installatie van meettanks (reservoirs jauges) zoals op Lot XI, een werkplaats voor het vullen van vaten en bidons en een reparatieatelier. Een plan van 1921 laat zien dat deze gebouwen op andere plaatsen binnen het Lot IX werden gerealiseerd dan voorzien in het dossier van 1920. Enkel het pompgebouw bleef bewaard, dichtbij de Naftaweg. Het is een bakstenen, witgeschilderd gebouw met de pittoreske vormgeving die alle gebouwen op de site van circa 1920 typeert. Ook de werkplaats en het atelier kregen deze vormgeving.

De plannen van 1920 leggen de basis voor de uitgebreide collectie mazout- en benzinetanks op de site. Via leidingenbundels staan de tanks in contact met andere zones van het gebied.De huidige tanks op de site staan grotendeels nog op hun oorspronkelijke locatie, telkens op een door aarden taluds omgeven terrein. Op Lot XI worden er in een eerste fase zeven gebouwd voor mazout, op Lot IX twee voor benzine. Alle tanks zijn opgetrokken in metalen platen ("Ingotsteel"). Qua constructiemethode zijn zowel geklinknagelde (vier) als gelaste (drie) stalen tanks te onderscheiden, wat duidt op de gefaseerde aanleg van het tankpark en waarvan de geklinknagelde de oudste zijn. De tanks zijn aan de bovenzijde afgezet met een reling en via trappen langs de bovenzijde toegankelijk en op die manier ook met elkaar verbonden. Op Lot IX zijn tussen de tanks twee hoge bakstenen trapconstructies aanwezig, wat opvallend is gezien voor alle andere trappen naar en tussen tanks voor metaal werd gekozen. Er wordt vermoed dat deze bakstenen trappen een brandwerende functie hebben en dateren van rond de Tweede Wereldoorlog. Het zijn vrijstaande smalle, massieve bakstenen constructies, zijdelings gesteund door verjongende steunberen en bestaande uit een trapgedeelte in de vorm van een ijzeren steektrap, al dan niet met tussenbordessen, die (mogelijk via een trapladder?) verder leidt naar een hoger gelegen uitkijkbordes. Voortgaande op een intekening van de trappen op een bewaard plan van 1949 blijken deze verbonden geweest te zijn met de naastliggende tanks. De bovenzijde van de trap is bekleed met een hardstenen deksteen. In de basis van één van de trappen is een muuropening.

  • Agentschap Ruimte en Erfgoed, Beschermingsdossier DA002455.
  • Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier 4.001/11002/127.1, Refter en conciërgewoning van Petroleum-Zuid (VAN DIJCK M., 2014)
  • Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier 4.001/11002/125.1, Petroleum-Zuid: Opslagtanks met bakstenen trapconstructies en taluds en pomphuis (DE SADELEER S. & VAN DIJCK M., 2014)
  • Stadsarchief Antwerpen, Bouwdossiers, 1920 # 10409.
  • Stadsarchief Antwerpen, Archief Autonoom Havenbedrijf Antwerpen, MA-HB # 1330-1331, MA-HB # 1316 (verlenging spoorweg).
  • ERFGOED & VISIE 2010: Onderzoek industrieel erfgoed Petroleum-Zuid Antwerpen, onuitgegeven studie, PIZ 001-008, 053-060, 064-112.
  • KLEIO 2001: Antwerpen Petroleum Zuid: urgentie-onderzoek, samenvattend verslag, Wevelgem, 24.

Auteurs:  Van Dijck, Maarten; Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Van Dijck M. & Hooft E. 2011: Lot XI - Bedrijfsgebouwen van de Belgian Benzine Company [online], https://id.erfgoed.net/teksten/170888 (geraadpleegd op ).