Het klooster van de visitandinessen werd gebouwd in 1928-1930 door architect Paul Bellot in een opmerkelijke baksteenstijl.
De orde van de visitandinessen werd in 1610 gesticht in Annecy in Frankrijk door Jeanne de Chantal en Franciscus van Sales (vandaar de alternatieve naam salesianerinnen). In de Zuidelijke Nederlanden werd op 12 februari 1667 een klooster te Brussel gesticht (heropgericht op 21 november 1845). Dit klooster werd in 1930 overgebracht naar de gloednieuwe gebouwen in Kraainem, naar ontwerp van Dom Paul Bellot. Momenteel is het klooster in Kraainem het enige van de orde in België.
Architect Paul Bellot, geboren in 1876, studeerde in de École des Beaux-arts in Parijs, zijn geboortestad. In 1902, na het afronden van zijn studies, werd hij benedictijnenmonnik. Al snel ontwierp hij zijn eerste kloosters (Sint-Paul in Oosterhout, Nederland en Quarr Abbey, Isle of Wight, Engeland). Uiteindelijk bevatte zijn oeuvre religieuze gebouwen in België, Engeland, Frankrijk, Nederland en Portugal. Ook buiten Europa realiseerde hij enkele projecten, namelijk in Argentinië en Canada, waar hij stierf in 1944. Hij maakte voornamelijk gebruik van beton en polychrome baksteen, en zijn realisaties worden getypeerd door een doordachte ruimte- en lichtwerking.
In januari 1928 richtten de vistandinnen van Brussel zich tot Dom Bellot met een groots programma: een nieuw slotklooster te Kraainem voor 60 zusters. De locatie te midden van de velden getuigde van hun wil zich op het platte land terug te trekken. Gekleurde baksteen en beton in structurele en decoratieve vorm bepalen het ontwerp. Nog hetzelfde jaar (augustus 1928), keert Dom Bellot terug naar Frankrijk, meer bepaald de abdij van Wisques. De ontwerpen voor Kraainem (klooster en vrijstaande aalmoezenierswoning op hetzelfde perceel) zijn dus op het einde van zijn Nederlandse periode ontstaan. Hij laat de uitvoering en afwerking van verschillende projecten over aan collega-architecten, meestal oud-medewerkers. Het bouwwerken van het klooster te Kraainem zullen opgevolgd worden door ingenieur-aannemer Maurice Lambert. Op het zelfde ogenblik werkt hij aan verschillende ontwerpen voor realisaties in België die echter niet uitgevoerd worden. Tegen 1930 blijkt het klooster te Kraainem een echt pelgrimsoord te zijn voor architectuurliefhebbers. De inrichting van het slot op 16 september 1930 zal aan die constante stroom bewonderaars van het oeuvre van Dom Bellot een einde maken. Het klooster te Kraainem is één van de weinige sites die in één keer volledig zijn gebouwd. Van zijn hand is tevens de refter van de deels beschermde abdij van Affligem.
Het landelijk gelegen slotklooster van de contemplatieve orde van de visitandinessen wordt omringd door een ommuurde beboomde tuin met ten noordoosten en noordwesten boomgaarden. Dit is het enige klooster op het grondgebied van Kraainem, en ligt in feite zelfs grotendeels op grondgebied Zaventem (hier ten westen). Oorspronkelijk volledig afgelegen in open terrein, wat het imposante karakter sterk benadrukte. Momenteel ten oosten aansluitend op de verkavelingen van de noordelijke helft van Kraainem (Hebronlaan, Ter Eyckenstraat, Petuniaslaan, Kapellelaan, ...).
Het klooster werd opgetrokken in 1928-1930 naar ontwerp van Dom Paul Bellot in een markante baksteenstijl met invloeden van art deco en baksteenmodernisme (Amsterdamse school). Ten noordoosten liggen enkele bijgebouwen (Hebronlaan 1 en 3). Deze dateren van bij de bouw van het klooster. Het meest oostelijk gelegen gebouw, de aalmoezenierswoning, is een ontwerp van Eugène Stassin uit 1937 (bouwvergunning 16 juni 1937). Voor de vormgeving sloot hij aan bij het Bellotisme (met onder andere volgens het bouwplan een mijterboog en gebruik van baksteen in de inkomhal). Beide gebouwen zijn enkel langs de straatzijde fraai uitgewerkt (mijterbogen, versmallende pilasters, rode dakpannen, kleurrijke baksteen, sculptuur van madonna met kind in de gevel) en toegankelijk. Alle gevels uitkijkend op de kloostertuinen zijn ongedecoreerd en er zijn geen noemenswaardige ramen, enkel glasstenen. De volledige site is ommuurd. Langs de straatzijde is de vormentaal van Dom Bellot herkenbaar: baksteen en beton, honingraatmotieven, poort met mijterboog en decoratief baksteengebruik.
Het volledige gebouw is opgetrokken in steen uit Zandvoorde (nabij Oostende). Er werd gekozen voor de Waalvorm die twintig, vijf bij tien bij vijf centimeter meet. Hardsteen werd niet gebruikt tenzij daar waar het noodzakelijk is voor de constructie. De modernste materialen werden gebruikt; gewelven werden uit isolerend materiaal opgetrokken, vloerplaten uit gewapend beton en constructief beton werd zichtbaar gebruikt. Het dakspant is uit metaal. De baksteen werd zowel constructief als decoratief gebruikt en de gekleurde voegen vervolledigen het beeld. Voor de dakbedekking werden Kortrijkse pannen gebruikt.
Het is een deels onderkelderde baksteenbouw van twee bouwlagen onder zadeldaken met mechanische pannen. Beton wordt gebruikt voor bepaalde elementen (onder andere de kroonlijst). Lijstgevels zijn gekarakteriseerd door het gebruik van bakstenen in verschillende kleuren, met accentuering van bepaalde details als deur- en raamomlijstingen. De gevelvlakken zijn opgebouwd uit gele tot lichtrode bakstenen, de plint uit donkerrode baksteen. Decoratie in de gevels verraadt de functie van de ruimtes waardoor een ‘architecture parlante’ ontstaat. Er is een duidelijke hiërarchie herkenbaar in de geveldecoratie met als belangrijkste de kapel, gevolgd door de kapittelzaal, benedenverdieping en dan pas de bovenverdieping die zeer sober is uitgewerkt met rechte ramen. Daarbij werd echter geen toegeving gedaan naar de kwaliteit van de architectuur. De grootte en hoeveelheid van ramen is recht evenredig met de ruimte die ze moeten verlichten. Elke vleugel van het klooster heeft zijn eigenheid binnen het éénheidsconcept van Dom Bellot. Locatie van trappen wordt aangeduid door de uitspringende volumes ervan of langgerekte ramen. De traptoren voor de grote trap aan de noordzijde van het kluis is bijzonder fraai uitgewerkt aan de buitenzijde met honingraatvormige ramen en een kleurrijk uitgewerkt linteel boven de deur.
Binnen de traveeverdeling werd gespeeld met verschillende invullingen van geen, één of meerdere ramen maar steeds rekening houdend met gulden snede waardoor de ritmiek niet verbroken wordt. Op de gelijkvloerse verdieping en in de kapel overheersen de enkele en gekoppelde mijterboogvormige muuropeningen, meestal afgeboord door diverse polychrome baksteenmotieven zoals pseudo-druiplijsten in gele baksteen, soms overkragende bakstenen en gemetselde ruitvormen in de zwikken. Het eikenhouten schrijnwerk (inclusief de houten binnenluiken en rolluiken) bleef bewaard.
De pandgang wordt geritmeerd door de per drie gekoppelde mijterboogvormige vensters. In de zuidoostelijke gevel (kapelvleugel) is het centrale venster telkens iets hoger uitgewerkt. Op de verdieping werden rechthoekige vensters met houten binnenluiken (cellen van de zusters) ingericht. De zuidoostelijke gevel wijkt echter opnieuw af, hier bevindt zich op de verdieping een gang, verlicht door per vier gekoppelde mijterboogvormige vensters. De vensters op de gelijkvloerse verdieping hebben stalen profielen en krukespanjoletten.
Architecturaal weet Dom Bellot de soberheid, structuur en esthetiek van het middeleeuwse klooster (alternerende kleuren in bogen, raam- en deurafwerking met inspringende dagkanten,...) te combineren met de motieven uit de Arabische en Mozarabische kunst (honingraatmotief, verslankende pilasters, boogtypes,...) en een hedendaagse vormgeving. In het interieur werd bijzonder veel aandacht besteed aan de (pand)gangen op de gelijkvloerse verdieping, de inkomhal voor de bezoekers, trappartijen en kapel. Allen werden ze met granitovloeren afgewerkt en decoratief verwerkte baksteen (kleur en vorm). Dezelfde vloer werd ook in de refter gebruikt. De aansluitende kamers en cellen zijn bijzonder sober gedecoreerd. In het gebouw bleef het oorspronkelijk bijzonder kwalitatief uitgewerkte binnen- en buitenschrijnwerk bewaard. Binnendeuren werden in eikenhout en pitchpine (cellen) gemaakt.
Het publieksdeel wordt gekenmerkt door de gestrengheid, soberheid en rust. De bakstenen inkomhal met trap achter lichtgaten, zet de teneur. Een eikenhouten dubbele deur scheidt deze ruimte af van de achterliggende gang. Rechts is de sobere portiersloge gelegen. De mijtervormige doorgang met decoratief baksteenwerk leidt links naar de traphal en de spreekkamer. Granitotegels domineren de gangen en publieke delen. In de spreekkamer bleef de opdeling tussen buitenwereld en kluis bewaard door middel van het houten spreekraam met smeedwerk.
Pandgang
De pandgang wordt geritmeerd met paraboolbogen, geaccentueerd door een donkere bakstenen laag en de repetitief geplaatste mijterboogvormige ramen. Tegen het gewelf bevindt zich een muizentandfries en onder de vensterbanken eveneens een donkere baksteenlaag. De gewelfde plafonds werden blauw geschilderd. Buiten de pandgang zijn de plafonds vlak afgewerkt. Aan de westzijde en noordzijde van de pandgang sluiten twee indrukwekkende trappartijen aan. Die aan de westzijde is ingebouwd in de constructie en langs de buitenzijde enkel herkenbaar door langwerpige verticale vensters. De noordelijke trap is rijkelijk uitgewerkt door middel van een uitspringend volume. De betonnen trap op pilaren van gewapend beton, wordt waar mogelijk uitgewerkt in honingraatmotief. De decoratie bestaat uit een opengewerkte bakstenen balustrade en de ritmisch geplaatste raatvormige raamopeningen. De traphal wordt van de gelijkvloerse pandgang gescheiden door een dubbele deur met honingraatvormig bovenlicht en op de eerste verdieping werd de overgang naar de gang door middel van drie bogen op kolommen opengewerkt. De nissen voor de radiatoren kregen een bijzondere decoratie.
Kapel
De L-vormige kapel overspant twee verdiepingen en werd volledig in decoratieve baksteen uitgewerkt. Op de kruising staat het dienstaltaar en hoogaltaar. De kapel is geoosterd en op de oost-west-as ligt het zusterkoor. Dwars daarop de ruimte voor gelovigen. Ook hier overheersen de paraboolbogen. In zowel het zusterkoor als de lekenbeuk werd de boog uitgezet onder de vorm van een paraboolgewelf op indrukwekkende consoles en afgelijnd met een decoratief uitgewerkte bakstenen kroonlijst. Oorspronkelijk waren gewelven in baksteen voorzien. De achtergevel van het zusterkoor is opengewerkt om dienstig te zijn als tribune voor zieke zusters. Terug werd de mijterboog en honingraat gecombineerd. Relatief kleine ramen verlichten de kapel. Aan de kloosterzijde geven ze uit op de kloostergang op de eerste verdieping. Banden van zwarte baksteen ritmeren de ramen en accentueren de mijterboog. Tussen beide verdiepingen een slangvormig motief in zwarte baksteen. De verder vlakke muren werden met drie kleuren baksteen alternerend gemetseld. Onderaan werd een plint gesuggereerd met een sterrenmotief. Op de vloer werd een visgraatparket gelegd. De triomfboog naar het koor is opengewerkt in een combinatie van baksteen, beton en smeedijzeren traliewerk. De muuropeningen werden langs het zusterkoor voorzien van drie schilderijen voorstellende stichteres Jeanne de Chantal met als opschrift "quel honneur de suivre Jesus par les chemins ou il a marche", centraal de kruisiging van Christus met als bijschrift "il s’est charge de nos peches et nous avons ete gueris par ses plaies", rechts stichter Franciscus van Sales met het opschrift "Jesus soit votre refuge – sa croix votre appui – sa mort votre vie”. Hun herkomst of datum van plaatsing is vooralsnog onduidelijk. Alle foto’s uit 1930 tonen de onafgewerkte situatie.
Het koor met facetvormige koepel herbergt centraal een achthoekig tweekleurig marmeren dienstaltaar, zichtbaar voor beide groepen in de kapel. Aan de oostzijde van het koor het marmeren hoogaltaar met erboven het crucifix. De noordzijde is versierd met een muurschildering voorstellende de Visitatie. Zowel de inrichting van het liturgische centrum als de wandschilderingen in de kapel zijn blijkbaar van latere datum. "L’Architecture" uit 1932 toont nog de ongedecoreerde wanden en het oudere altaar. De muren zijn net als het zusterkoor en lekenbeuk gedecoreerd met kleurrijke baksteen die de vormgeving van de paraboolbogen accentueert. De vloer bestaat uit kleurrijke granito.
De lekenbeuk heeft een open betonnen doksaal met een balustrade waar terug de honingraatmotieven voor decoratie zorgen. De koorbanken werden op een later moment voor de ruimte ontworpen.
De opengewerkte muren naar tribune van het zusterkoor, tussen zusterkoor en liturgisch centrum en de wanddecoratie in het liturgisch centrum zijn duidelijk geïnspireerd door de Arabische en Mozarabische architectuur uit Spanje (Alhambra). Identieke motieven als versmallende pilasters zijn terug te vinden in de pandgang. Het zijn getuigen van de studiereis van Dom Bellot naar Spanje in 1900.
In de kapel werden een dienstaltaar, hoogaltaar en koorbanken opgesteld. Hun herkomst of datum van plaatsing is vooralsnog onduidelijk. Alle afbeeldingen uit 1930 tonen de onafgewerkte situatie. Dat ze evenwel ontworpen zijn voor de ruimte is duidelijk daar ze naar maatvoering en vormgeving perfect in de ruimte passen.
Kloostergebouwen
De eerste verdieping wordt bijna volledig ingenomen door de uitermate sobere cellen van de zusters. Daar werden de muren en plafonds gepleisterd en witgeschilderd. In de zuidelijke hoek is de ziekenzaal, met een ziekentribune uitkijkend op de kapel. De oostelijke (publieks) vleugel heeft net als op de gelijkvloerse verdieping enkele spreekkamers, en ruimtes voor de priesters die de misviering verzorgen.
In de noordvleugel bevindt zich, uitzonderlijk op de bovenverdieping, de kapittelzaal met neogotische banken, kruisweg, crucifix, troon en polychroom afgewerkt altaar bekroond met een beeld van Onze-Lieve-Vrouw met kind. Het altaar staat op een trede met inlegwerk MA. In de kopse gevel zijn drie neogotische glasramen verwerkt afkomstig van de "Mayersche Hofkunstanstalt München", gesticht door Josef Gabriel Mayer (1808 – 1883) uit de periode 1860-1882. Ze stellen de "Opdracht van Maria in de tempel", de "Boodschap" en "Visitatie" voor. De herkomst van de neogotische inrichting is onduidelijk en moet voor het midden jaren 1980 aangebracht zijn. Vermoedelijk is het afkomstig van een ander klooster doch archiefonderzoek door de zusters bracht geen duidelijkheid.
De conciërgewoning (Hebronlaan 1 te Kraainem) werd gelijktijdig met het klooster ontworpen door Dom Bellot. Hij ontwierp een uiterst sobere woning in L-vorm, twee bouwlagen en een mansardedak. Enkel in het toegangshek dat de kleine koer in de oksel van het huis afsluit en in de afwerking van de voordeur is de hand Dom Bellot herkenbaar. Centraal in het huis ligt de traphal. Eromheen geordend een woonkamer, eetkamer, keuken en sanitair. De structuur wordt op de bovenverdieping hernomen voor de slaapkamers en badkamer. De oorspronkelijke structuur werd in 1995 bewaard toen het gebouw uitgebreid werd met een vergaderzaal en bijhorende functies door architect Luc van Den Broeck.
De bakstenen aalmoezenierswoning (Hebronlaan 3 te Kraainem) is naar ontwerp van Eugène Stassin uit 1937 opgetrokken. Architect Stassin ontwierp samen met het huis ook de voortuin. Het ontwerp voor het huis schrijft zich perfect in binnen het Bellotisme. Enkel de gevels zichtbaar van op de openbare weg zijn gedecoreerd en de gevels uitgevend op het kloosterdomein zijn gesloten. De voorgevel bestaat uit een combinatie van lijst- en puntgevel. De ramen zijn gedecoreerd met baksteen in decoratief verband, versmallende pilasters en raamlijsten, mijterbogen op de bovenverdieping en een Mariabeeld in de puntgevel. Ook de voordeur heeft een mijterboog. Een bakstenen sierlijst fungeert als kroonlijst. De zuidoostgevel telt twee ramen op beneden en bovenverdieping. Enkel de onderste zijn gedecoreerd met de typische baksteendecoratie van het Bellotisme. Het poortje in de omheining behoort ook tot het ontwerp en getuigt eveneens van alle kenmerken van Bellotisme zoals toegepast door Eugène Stassin.
Bron: Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier 4.001/20000/2374.1, Klooster van de Visitatie.
Auteurs: Mertens, Joeri
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Mertens J. 2013: Klooster van de Visitatie [online], https://id.erfgoed.net/teksten/184897 (geraadpleegd op ).
Het landelijk gelegen slotklooster van de contemplatieve orde van de visitandinessen wordt omringd door een ommuurde beboomde tuin met ten noordoosten en noordwesten boomgaarden. Dit is het enige klooster op het grondgebied van Kraainem, en ligt in feite zelfs grotendeels op grondgebied Zaventem (hier ten westen). Oorspronkelijk volledig afgelegen in open terrein, wat het imposante karakter sterk benadrukte. Momenteel ten oosten aansluitend op de verkavelingen van de noordelijke helft van Kraainem (Hebronlaan, Ter Eyckenstraat, Petuniaslaan, Kapellelaan,...).
Opgetrokken in 1928-1930 in een markante baksteenstijl met invloeden van art deco en baksteenmodernisme (Amsterdamse school) naar ontwerp van Dom Paul Bellot. Erg goed bewaard geheel, zowel wat het interieur als exterieur betreft. Ten noordoosten liggen er enkele bijgebouwen, waaronder de aalmoezenierswoning. Deze dateren van bij de bouw van het klooster, enkel het meest noordoostelijk gelegen gebouw is van een latere datum, namelijk van rond 1938.
De orde van de visitandinessen werd in 1610 gesticht in Annecy in Frankrijk door Jeanne de Chantal en Franciscus van Sales (vandaar de alternatieve naam salesianerinnen). In de Zuidelijke Nederlanden werd op 12 februari 1667 een klooster te Brussel gesticht (heropgericht op 21 november 1845). Dit klooster werd in 1930 overgebracht naar de gloednieuwe gebouwen in Kraainem, naar ontwerp van Dom Paul Bellot. Momenteel is het klooster in Kraainem het enige van de orde in België.
Architect Paul Bellot, geboren in 1876, studeerde in de École des Beaux-arts in Parijs, zijn geboortestad. In 1902, na het afronden van zijn studies, werd hij benedictijnenmonnik. Al snel ontwierp hij zijn eerste kloosters (Sint-Paul in Oosterhout, Nederland en Quarr Abbey, Isle of Wight, Engeland). Uiteindelijk bevatte zijn oeuvre religieuze gebouwen in België, Engeland, Frankrijk, Nederland en Portugal. Ook buiten Europa realiseerde hij enkele projecten, namelijk in Argentinië en Canada, waar hij stierf in 1944. Hij maakte voornamelijk gebruik van beton en polychrome baksteen, en zijn realisaties worden getypeerd door een doordachte ruimte- en lichtwerking.
Het klooster bestaat uit vier vleugels geschikt in een gesloten vierkant rond een binnenplaats (met centraal een hardstenen kruis), aan de oost- en westhoek zijn er enkele delen die buiten dit vierkant (het kloosterpand) vallen. Met name de straatvleugel (zuidoostelijk) is verder in noordoostelijke richting doorgetrokken, zodat men een langgestrekte vleugel bekomt die het kloosterpand aan het oog onttrekt. In deze vleugel bevinden zich de spreekkamers en de kapel, die een haaks publiek gedeelte heeft dat richting straat uitspringt. Het koor van de kapel is hoger opgetrokken, en wordt bekroond door een tentdak met een kruis op de spits, en tegen de zuidoostgevel van de kapel bevindt zich een achtzijdige klokkentoren onder spits tentdak. Aan de noordwestelijke buitengevel (tuingevel) is er een terrasvormige uitbouw voorzien. In de oksel tussen de noordoostelijke vleugel en het bezoekersgedeelte vormt een achtzijdige uitbouw onder tentdak een trappentoren.
Deels onderkelderde baksteenbouw van twee bouwlagen onder zadeldaken met mechanische pannen. Gebruik van beton voor bepaalde elementen (onder andere de kroonlijst).
Lijstgevels gekarakteriseerd door het gebruik van bakstenen in verschillende kleuren, met accentuering van bepaalde details. De gevelvlakken zijn opgebouwd uit gele tot lichtrode bakstenen, de buitengevels hebben een plint van donkerrode baksteen.
Er wordt veelvuldig gebruik gemaakt van mijterboogvormige muuropeningen meestal afgeboord door diverse polychrome baksteenmotieven zoals pseudo-druiplijsten in gele baksteen, soms overkragende bakstenen. Het houten schrijnwerk (inclusief de houten binnenluiken) is bewaard. Ingewerkte rolluiken. Blauwe hardstenen lekdrempels, soms echter baksteen.
Wat de binnenplaats betreft op het gelijkvloers per drie gekoppelde mijterboogvormige vensters, voor de zuidoostelijke gevel (kapelvleugel) is het centrale venster telkens iets hoger uitgewerkt. Deze vensters verlichten de kloostergang. Op de verdieping rechthoekige vensters met houten binnenluiken (cellen van de zusters). De zuidoostelijke gevel wijkt echter opnieuw af, hier bevindt zich op de verdieping een gang, verlicht door per vier gekoppelde mijterboogvormige vensters. De vensters op het gelijkvloers hebben stalen profielen en krukespanjoletten.
De ruimtes die in contact staan met de kloostergang vormen het voor het publiek afgesloten gedeelte. De voornaamste ruimtes zijn in de zuidoostvleugel de kapel, in de noordoostvleugel het refectorium, en voorts een aantal nutsruimtes zoals wasserij, keuken, archiefruimte,... De kapel bestaat uit een publiek gedeelte (weekkapel) en het zusterkoor, die beide haaks uitkijken op het "sanctuaire", het altaar.
De vloeren bestaan uit granitotegels voor de gangen. De spreekkamers en de kapel hebben een houten vloer in visgraatmotief.
De eerste verdieping wordt bijna volledig ingenomen door de cellen van de zusters. In de zuidelijke hoek is de infirmerie, met een ziekentribune uitkijkend op de kapel. De oostelijke vleugel heeft net als op de eerste verdieping enkele spreekkamers, en ruimtes voorzien voor de priesters die de misviering verzorgen.
Bron: THOMAS H. met medewerking van KENNES H. 2010: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente Kraainem, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB11, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Thomas, Hans
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Thomas H. 2010: Klooster van de Visitatie [online], https://id.erfgoed.net/teksten/134002 (geraadpleegd op ).