De modernistische Pius X-pedagogie werd in 1952 ontworpen door de architecten Paul Felix en Georges Pepermans in opdracht van de Katholieke Universiteit Leuven. De pedagogie omvat naast studentenhuisvesting ook een kapel. De Pius X-pedagogie behoort tot de eerste generatie naoorlogse gebouwen die getuigen van een nieuw geloof in de mogelijkheden van de architectuur en van het belang van een eigentijdse architectuurvorm. Bovendien behoort het tot de eerste moderne universiteitsgebouwen in België. De studentenhuisvesting Pius X situeert zich binnen de contouren van het historische Arenbergpark.
De studentenhuisvesting met kapel Pius X is het eerste gebouw dat kaderde binnen een grootschalig programma voor de uitbouw van een campus in het noordelijke deel van het Arenbergpark en directe omgeving, te Heverlee. In het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw werd de huisvestingsproblematiek voor studenten, verbonden aan de Katholieke Universiteit Leuven, prangend. Deze problematiek kaderde tevens binnen de nood van de universiteit om zijn grondgebied te kunnen uitbreiden. Rector Mgr. Van Waeyenbergh gaf de aanzet tot de expansie van de universiteit, die zich zeer sterk in Heverlee voltrok. In het zuidwesten van het Arenbergpark was in het eerste deel van de 20ste eeuw al een deel van de universiteit uitgebouwd. De nieuwe uitbreiding voorzag in extra campusgebouwen en bijhorende voorzieningen op de campus Arenberg, ter hoogte van het huidige Arenbergpark en omgeving. Het betrof onder andere de bouw van de campus Exacte en Toegepaste Wetenschappen waarvan de bouw in 1962 van start ging. In datzelfde jaar werden verschillende identieke woonblokken van vijf bouwlagen voorzien, verspreid over het noordelijke deel van het Arenbergpark. In 1954 werd de Pius X pedagogie gebouwd, eveneens in de nabijheid van het Arenbergpark. Door het toevoegen van de mensa Alma 3, fungerend als gemeenschapsruimte en als studentenrestaurant, werd het idee van een autonome studentenwijk voltrokken. Voor al deze projecten werden de architecten Paul Felix en Georges Pepermans aangeschreven. Beide architecten waren reeds verbonden aan de architectuurfaculteit van de universiteit en richtten het Interfacultair Instituut voor Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening op. Door hen de opdrachten tot de uitbouw van de studentenvoorzieningen in dit deel van het Arenbergpark toe te wijzen, werd aan beide architecten een platform gegeven om hun vooruitstrevende visie op naoorlogse en eigentijdse architectuur uit te werken.
De bouw van de Pius X-pedagogie is, naast de uitbouw van de universiteitscampus in het noordelijke deel van het Arenbergpark, ook de eerste opdracht van de architecten Pepermans en Felix, als docenten verbonden aan de architectuurfaculteit van de Leuvense universiteit. Deze opdracht betekende de lancering van de architecten in de Belgische architectuurwereld. De Pius X-pedagogie behoort tot de eerste generatie naoorlogse gebouwen die getuigen van een nieuw geloof in de mogelijkheden van de architectuur en van het belang van een eigentijdse architectuurvorm. Hun ontwerp valt te situeren in een periode van heropleving van de architectuur na de chaos van de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. Het gebouw had des te meer weerklank aangezien het als opdrachtgever de Katholieke Universiteit van Leuven had en bovendien één van de eerste moderne universiteitsgebouwen in België was. Naast het toonaangevende ontwerp van de pedagogie, speelde het ontwerp van de bijhorende kapel daarenboven een initiërende rol in het reveil van de kerkelijke kunst en architectuur in België. Verder is de kapel is ook belangrijk door de samenwerking met de glazenier Michel Martens en de beeldhouwer Roger Bonduel, waarmee Paul Felix ook bij latere projecten meermaals samenwerkte.
Zowel het contrast tussen open en gesloten volumes, het gebruik van pilotis alsook de breukstenen muren ter hoogte van de zuidelijke hoofdingang, los onder het bouwvolume geschoven, herinneren aan Le Corbusier en zijn Zwitsers studentenhuis in de Cité Universitaire te Parijs. Ook de horizontale vensterstrips of bandvensters en het platte dak geven het geheel iets lecorbusiaans.
De Pius X-pedagogie bevindt zich aan de noordelijke rand van het Arenbergpark en in de nabijheid van enkele andere campusgebouwen. Deze gebouwen werden opgetrokken in dezelfde ontwikkelingsfase van het Arenbergpark als universiteitscampus gedurende de tweede helft van de 20ste eeuw. Het gebouw bevindt zich ten westen van het Instituut voor Lichamelijke Opvoeding, in 1938 opgetrokken naar het ontwerp van Emiel Goethals en ten noordoosten van Alma 3, het brutalistisch studentenrestaurant uit 1966 naar ontwerp van de architecten Georges Pepermans en Paul Felix. In het zuidwesten bevindt zich het Arenbergkasteel.
De Pius X-pedagogie omvatte bij het ontwerp 105 studentenkamers. Deze kamers werden gecombineerd met andere voorzieningen in een complex bestaande uit vier vleugels geschikt rondom een grote rechthoekige binnentuin. In de westelijke vleugel is de kapel geïntegreerd. Tegen de noordelijke vleugels is een vijfde, haakse vleugel aangebouwd. De verschillende vleugels tellen afwisselend één tot drie bouwlagen, onder een plat dak. Geen enkele vleugel is dezelfde, wat de pedagogie, ondanks zijn strakke vormentaal, tot een dynamisch en variërend geheel maakt. Het programma is in zijn vorm afleesbaar.
Het gebouw wordt over de hele lijn gekenmerkt door een contrast tussen de massieve gesloten bakstenen volumes (kamers van de studenten), al dan niet met licht vooruitspringende geveldelen, op de verdiepingen en de transparante circulatieruimtes op de gelijkvloerse verdiepingen, opgetrokken in lichte materialen, die de parkomgeving in het wooncomplex betrekken. Het gebouw is opgetrokken met een betonskelet dat werd ingevuld met baksteenmetselwerk. Het betonnen skelet werd zuiver zichtbaar gehouden, onder meer ter hoogte van vloerplaten en de pilotis die het gebouw langs enkele zijden een zwevend en transparant karakter geven. De massieve volumes zijn steeds opgetrokken in rode baksteen in halfsteens verband onder een plat dak met ver uitkragende dakrand. Bandramen met wit schrijnwerk kenmerken iedere bouwlaag. Het oorspronkelijke witte schrijnwerk met erg dunne profielen (mogelijk in staal), werd op verschillende plaatsen vernieuwd door een variant in pvc met behoud van de oorspronkelijke indeling en ritmering. De opengewerkte gelijkvloerse verdieping wordt steeds gekenmerkt door glaspartijen in combinatie met muren in breuksteen voor de gesloten delen.
De vier vleugels die de binnentuin omsluiten worden verbonden door een doorlopende gang langs de zijde van de tuin. Deze gang, in combinatie met de ingesloten tuin en de vier vleugels, refereren sterk aan de klassieke kloosteropbouw met pandgang en kloostertuin.
De hoofdingang tot het complex bevindt zich in de zuidelijke vleugel. Deze vleugel telt twee bouwlagen, waarbij de eerste verdieping de gelijkvloerse verdieping overkraagt, en wordt ondersteund door pilotis. Glazen toegangsdeuren, aanvankelijk onder een zwevende luifel in beton, verschaffen het zicht op de centrale hal. Deze hal werd volledig in glas uitgewerkt, waardoor een doorzicht wordt gecreëerd naar de grote vierkante binnentuin en de andere vleugels. Verder werden in deze vleugel over beide verdiepingen de vertrekken van de huisbewaarder ondergebracht.
De oostelijke vleugel omvat drie bouwlagen, opnieuw met een licht teruggetrokken onderste bouwlaag, opgebouwd in transparante vensterpartijen. De gelijkvloerse verdieping omvat een fietsenstalling en een ruime refter met ertussen een keuken en aanhorigheden. Deze refter en keukenruimtes liggen ook langs de zijde van de binnentuin teruggetrokken met de bovenverdieping steunend op pilotis, en met vensters opengewerkt naar de tuin. De gesloten, bakstenen verdiepingen omvatten studentenkamers aan weerszijden van een lange gang zodat iedere kamer door de kenmerkende bandramen kan uitkijken op de binnentuin of het omliggende park.
De noordelijke vleugel omvat gedeeltelijk drie bouwlagen met op het gelijkvloers een hal die de toegang verschaft tot de vijfde haakse vleugel. De gevel gericht naar de binnentuin werd transparant door middel van grote vensterpartijen opengewerkt. De twee verdiepingen omvatten de sanitaire ruimten. Het overige deel van deze noordelijke vleugel omvat een eenlaagse speelzaal, met vensters naar de binnentuin.
De haaks staande, vijfde vleugel telt drie bouwlagen met op het gelijkvloers een lokaal voor de sanitaire installaties en in het uiterste deel bergplaatsen en kamers voor het personeel. Deze naar het noorden georiënteerde gelijkvloerse verdieping werd voorbehouden voor eerder functionele vertrekken. De verdiepingen werden steeds voorzien van studentenkamers, opnieuw geordend aan weerszijden van een lange gang, en uitkomend op de sanitaire vertrekken van de noordelijke vleugel.
De westelijke vleugel wijkt af van de overige vleugels die in functie stonden van de huisvesting van de studenten. Een opengewerkte maar overdekte, transparante gaanderij vormt de verbinding tussen de noordelijke vleugel en de kapel, die zich van het complex afkeert. De doorkijk van de gaanderij, gekenmerkt door een ver uitkragend plat dak, zorgt ervoor dat het omliggende Arenbergpark betrokken wordt binnen het complex en andersom. De kapel staat eveneens in verbinding met de zuidelijke vleugel door middel van een gang die eveneens de toegang verschaft tot de sacristie en een bergplaats. De kapel bestaat uit een twee bouwlagen hoge ruimte. De architectuur van de kapel zondert zich af van de rest van het gebouw en is verschillend gerealiseerd als weergegeven op de plannen van de bouwaanvraag. De kapel doet zich voor als een hoog gesloten blok met spaarzame lichtopeningen dat, los van de rest, zijn zelfstandigheid affirmeert. Dit gesloten karakter, ver verwijderd van de studentenkamers, benadrukt het sacrale karakter van de ruimte. De wand die zich naar het park keert, werd echter opengewerkt met grote glaspartijen. De rechthoekige kapel werd eveneens opgetrokken in rood baksteenmetselwerk onder platte, niet uitkragende, bedaking en richt zich met het koor naar het westen (gesloten gevel) en is toegankelijk vanop de binnenkoer via de oostelijke zijde. De pilotis zijn ook in het interieur van de kapel aanwezig en scheiden ter hoogte van de zuidelijke zijde een eenlaagse zijbeuk af van de dubbelhoge hoofdbeuk, op het gelijkvloers opengewerkt door kleine rechthoekige glasramen. De noordelijke zijde heeft in tegenstelling tot de zuidelijke zijde een eerder open karakter vanwege vier grote rechthoekige glasramen. Deze glasramen zijn onderverdeeld in rechthoekige secties, van elkaar gescheiden door stalen profielen. Een abstract lijnenspel kenmerkt de eigenlijke glasramen. De kapel heeft een vloer in ruwe, grijze natuursteen. Houten banken kenmerken het meubilair.
Auteurs: Elsen, Liedewij
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Elsen L. 2019: Studentenhuis en kapel Pius X [online], https://id.erfgoed.net/teksten/312516 (geraadpleegd op ).
Verderop, langs de Voer gelegen Pius X college, studentenpedagogie en moderne kapel uit 1953-1954 door P. Felix (Oostende) en G. Pepermans (Brussel); glasramen van M. Martens.
Bron: GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 1, Luik.
Auteurs: Genicot, Luc; Van Aerschot, Suzanne; de Crombrugghe, Anne; Sansen, Hadewych; Vanhove, Jacqueline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Genicot L. & Van Aerschot S. & de Crombrugghe A. & Sansen H. & Vanhove J. 1971: Studentenhuis en kapel Pius X [online], https://id.erfgoed.net/teksten/365833 (geraadpleegd op ).