Voormalige leprozerie, of zogenaamd Rijke Gasthuis later Benedictinessenabdij en vervolgens Dominicanenklooster. De pseudo-basilicale kerk in de Holstraat is een volwaardig onderdeel van het Dominicanenklooster. De kerk werd in 1852 ontworpen door Jean Baptiste Van de Cappelle junior en verder verrijkt tot in het interbellum.
Het klooster is een van de oudste liefdadige instellingen te Gent. Oorspronkelijk was het een leprozerie, ook wel Lazarusgasthuis en Rijke Gasthuis genoemd, opgericht in 1146 door enkele poorters buiten de toenmalige stadsomheining. Tot 1591 werd de leprozerie beheerd door de broeders en zusters van het Gemene Leven. In 1623, na het verdwijnen van de lepra in onze gewesten, wordt de leprozerie bij besluit van aartshertogin Isabella afgeschaft en de gebouwen omgevormd tot de arme scholen van Kulders en Blauwe Meiskens en tot benedictinessenabdij (sinds 1626-1630). Er volgden verschillende restauratiewerken vanaf 1617 en bouwcampagnes in 1626-29, 1630-31 (restauratie van de kerk), 1636-37 (voltooiing van de eerste twee vleugels), 1652 (vleugel tegenover de bibliotheek), 1659-61/65 (bouw van laatste vleugel en abdishuis tijdens de heropbloei onder abdis Eleonora du Blioul), restauratiecampagne midden 18de eeuw (onder meer nieuwe bedaking). Het complex wordt onder Jozef II in 1794 gesloten. Van 1817 tot 1854 ingericht als Liefdadigheidswerkhuis en kosteloze jongensschool, later ook meisjesschool.
Sinds 1228 waren de dominicanen aanwezig in Gent, meer bepaald in Het Pand in de Onderbergen. De Franse Revolutie (1796) betekende echter het einde voor het klooster. Ondanks het feit dat de paters Dominicanen dankzij een tussenpersoon hun klooster konden terugkopen op 4 januari 1797 zagen zij zich in 1823 verplicht hun klooster in Onderbergen definitief van de hand te doen. De paters kopen in 1845 de voormalige abdij van het Rijke Gasthuis maar kunnen wegens een lopend huurcontract pas in 1854 hun nieuwe thuis betreden. Het merendeel van de gebouwen wordt hergebruikt maar er is nood aan een nieuwe kerk. De oorspronkelijke kerk van het Rijke Gasthuis bleek te klein en te bouwvallig.
De paters dominicanen breiden hun terrein anno 1850 uit door de aankoop van drie huizen in de Holstraat met het oog op het optrekken van een nieuwe kapel/kerk. Zij geven Jean Baptiste Van de Cappelle junior de opdracht tot het ontwerpen van het gebouw. De aanbesteding vindt plaats op 13 april 1852 en de heer De Spieghelaere zal de werken uitvoeren. Reeds op 2 oktober 1854 wordt de kerk ingewijd. Negen jaar later (1863) wordt de oude kerk van het Rijke Gasthuis gesloopt.
Het koor was oorspronkelijk voorzien van drie altaren: het hoogaltaar, links en rechts twee kleine altaren (Heilige Sacrament en Sint Dominicus) met ertussen de koorafsluiting. Deze altaren en koorafsluiting verdwenen in 1928, vermoedelijk om de doorgang naar het klooster en de nieuwe sacristie mogelijk te maken. Een nieuw altaar werd geplaatst voor de koorafsluiting en dichtbij de gelovigen. In de zijbeuken staan twee altaren ter ere van het H. Sacrament en Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans.
De communiebank dateert van omstreeks 1642-1645 en was een gift van Pieter de Briarde die in de oude kerk in Onderbergen begraven lag. Na het bouwen van de kerk in de Holstraat werd deze communiebank geïntegreerd in het nieuwe gebouw. Oorspronkelijk stond ze in volle omvang tussen priesterkoor en ruimte voor de gelovigen. Na 1969 werd ze opgesteld langs de zijkanten van het priesterkoor.
Pas vanaf de jaren ’60 van de 19de eeuw vindt de afwerking van het interieur plaats. De kerk is voorzien van tien biechtstoelen. Gezien de omvang van het werk werd de eerste geleverd in 1864 en duurde het verschillende jaren voordat ze allen geplaatst waren. In juni 1867 gaf de familie du Bois de Nevele de opdracht aan atelier Peeters uit Turnhout tot het maken van de preekstoel. Dezelfde familie had voordien reeds het hoogaltaar geschonken.
De kerk werd anno 1881 en 1929 voorzien van een prachtige collectie glasramen. Alle glasramen met uitzondering van het centrale stuk in het koor (Kruisiging) komen uit het atelier van J.B. Capronnier. Zij werden geleverd in 1881 en waren een schenking van Frans Borluut en zijn echtgenote Sidonie Kervijn d’Oudt-Mooregem. Het centrale glasraam in het koor werd geplaatst na het wegbreken van het oude hoogaltaar in 1928. Het is van de hand van Camille Ganton-Defoin en werd geschonken door de familie De Rudder.
De afbraak van de drie altaren in het koor (1928) betekende een grondige wijziging van het uitzicht van het hoogkoor. Niet enkel werd een nieuw glasraam geplaatst, op de plaats van het oude hoogaltaar kwam tevens een toegang tot de achterliggende gang, een nieuw altaar in art deco werd dichter bij de gelovigen geplaatst en twee broeders schonken nieuwe koorbanken om de vrijgekomen ruimte in het hoogkoor op te vullen. Achteraan in de zijbeuken van de kerk werden twee nieuwe altaren geplaatst. Vermoedelijk werd in hetzelfde jaar de verbindingsgang (incl. deur in het koor) met het klooster en de sacristie gerealiseerd evenals de aankleding van deze ruimten. De dominicanen verlieten in 1999 hun klooster, inclusief de kerk, om te verhuizen naar het Begijnhof van Sint-Amandsberg.
Klooster
Het klooster ligt ingeplant in een huizenblok omsloten door de Hoogstraat, Holstraat en Rasphuisstraat en is nauwelijks zichtbaar vanuit deze straten.
De ingang van het klooster bevindt zich in de Hoogstraat nummer 41. De huidige hoofdingang van het klooster is een in 1957 aangepast gebouw met gedecapeerde 19de-eeuwse lijstgevel van 1862, oorspronkelijk met tudorboogvormige muuropeningen naar ontwerp van J.B. Hauman. Thans gewone rechthoekige vensters. Via dit gebouw bereikt men de noord- en oostzijde van de kloostergang.
De vierkante binnentuin wordt omringd door kloostergebouwen met galerijen en bovenverdieping in traditionele bak- en zandsteenstijl daterend van 1637-1665. De gebouwen werden reeds gerestaureerd in de loop van de 20ste eeuw. De vleugels bestaan uit negen traveeën en twee bouwlagen afgedekt met zadeldaken (leien) met in de loop van de 19de eeuw toegevoegde dakkapellen en in zuidoost- en westvleugel met drie getrapte dakvensters. De noordvleugel was oorspronkelijk slechts één bouwlaag hoog, voorzien van een bovenverdieping met de nieuwe bibliotheek in 1863. Op de begane grond bevindt zich de kloostergang met laatgotische spitsboogvensters voorzien van doorlopende boogomlijsting, opengewerkt met maaswerk en glas in lood, gescheiden door versneden steunberen in de westvleugel en de daarbij aansluitende gedeelten van de noord- en zuidvleugel. De overwelfde gangen met bepleisterde barokgewelven worden gescheiden door natuurstenen gordelbogen, in de noordwesthoek is er een gedateerde slotsteen uit 1637. Gedrukte spitsboogdeurtjes leiden naar de verschillende vertrekken. Het schrijnwerk op de bovenverdieping bestaat uit kruiskozijnen met negblokken. De vensterregisters zijn duidelijk afgelijnd door waterlijsten. De zuidvleugel bestaat uit een erkervormig uitgebouwd trapgeveltje (4 trappen + topstuk) met ingang, gedateerd in 1652, doch bijgebouwd in 1936. De westvleugel heeft eveneens een driezijdige uitbouw met oculus onder leien dakje (kapel toegewijd aan Heilige Benedictus). De noordvleugel vertoont sporen van een vroegere gelijkaardige uitbouw, thans korfboogpoortje met erboven cartouche met het embleem van de abdis.
De achtergevels van deze vleugels zien uit op een kloostertuin ten zuiden en ten westen en bestaan uit traditionele onderkelderde lijstgevels van vijftien of twaalf traveeën en twee bouwlagen onder zadeldaken, met klimmende dakkapellen en getrapte dakvensters. De kruis- en drielichtkozijnen zijn overspannen met ontlastingsbogen van alternerend bak- en zandsteen, afgelijnd met negblokken en verbonden door waterlijsten. Op de hoeken van zuid- en westvleugel is de trapgevel van twee traveeën afgelijnd met hoekblokken. De oostvleugel met aangepaste begane grond en getoogde vensters is voorzien van neogotische tweelichten.
Kloosterkerk
De bakstenen vroeg-neogotische kerk ligt ten oosten van het kloostercomplex. De voorgevel werd gebouwd aan de Holstraat zodat het koor in de tuin van het klooster staat. Het is een transeptloze driebeukig pseudo-basilicale kerk met acht traveeën en een koor van twee rechte traveeën en een driezijdige sluiting.
Aan de straatzijde wordt de hoge puntgevel geflankeerd door twee kleinere puntgevels waarachter de drie beuken verborgen gaan. De centrale bakstenen puntgevel is bekroond met een achthoekige klokkentoren, oorspronkelijk geflankeerd door arduinen hoektorentjes. De gevel heeft daarnaast een plint, spitsboogportaal met wimberg, spitsboogvensters en oculi in arduin. De zeer eenvoudige bakstenen zijgevels zijn niet zichtbaar van op de straat. Ze zijn voorzien van verdiepte raampartijen, volgens de travee-indeling. De glasramen werden reeds in een vorig stadium door buitenbeglazing beschermd. Het dak is belegd met leien.
Het indrukwekkende witgekalkte interieur bezit een naar het schip geopende spitsbogenarcade steunend op pijlers met een geprofileerde sokkel. De gepleisterde kruisribgewelven rusten in midden en zijbeuken op muraalzuiltjes welke bekroond zijn door een kapiteel versierd met koolbladeren. Sporen op het plafond laten vermoeden dat het hier gaat om een op hout gepleisterd plafond en geen bakstenen gewelf.
De vloer in de kerk bestaat uit hardstenen tegels. Het koor daarentegen is voorzien van een mozaïek in gekleurde tegels (wit, geel, bruin, zwart, rood en blauw) welke in verschillende abstracte motieven in de vloer gelegd zijn.
Achter de kerk vormt een gang/portaal de toegang tot het klooster en de sacristie welke naast de kerk gelegen is. Twee trappen verbinden het lager gelegen klooster met het hogere niveau van de kerk en de sacristie. De gang is afgewerkt met een houten lambrisering in eenvoudige neogotische stijl. Een smeedijzeren leuning werd tussen beide trappen geplaatst.
De sacristie bestaat uit twee achter elkaar gelegen lokalen. De ruimte is sober van opzet. Wel is ze voorzien van een fraaie vloer bestaande uit grote industriële cementtegels. De ingebakken motieven geven de indruk van een mozaïekvloer. Langs de rand is een boord voorzien van een ‘fleur de lis’-motief. Daglicht komt binnen via twee ramen.
Het centrale raam in het hoogkoor is van de hand van C. Ganton (1929) en stelt de kruisiging van Christus voor. Alle ander brandglasramen in de kerk werden gemaakt in het atelier van Jean Baptiste Capronnier (1881).
Abdishuis
Ten noorden van het complex bevindt zich het voormalig abdishuis bestaande uit twee haakse vleugels met elkaar verbonden door een overdekte doorgang. De beschilderde en verankerde bak- en zandsteenbouw uit het derde kwart van de 17de eeuw, werd oorspronkelijk opgetrokken met trapgevels thans puntgevels. De gevel is onderverdeeld met bolkozijnen en rechthoekige vensters met sponning. Binnenin bevinden zich gedichte steekboogvensters in vlakke omlijsting met waterlijst en fraaie stucplafonds in rococostijl.
Brouwerij
De brouwerij is een zandstenen gebouw van twee bouwlagen onder steil zadeldak (pannen) met een verankerde trapgevel vermoedelijk uit de tweede helft van de 16de eeuw. De rechthoekige vensters zijn overspannen met strek, thans gedicht. Het grote zoldervenster wordt geflankeerd door twee smalle venstertjes voorzien van hoekconsooltjes en duimen.
Auteurs: Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. & Verbeeck M. 2015: Dominicanenklooster [online], https://id.erfgoed.net/teksten/178643 (geraadpleegd op ).
Voormalige leprozerie, of zogenaamd Rijke Gasthuis later benedictinessenabdij en thans dominicanenklooster.
Eén der oudste liefdadige instellingen te Gent. Oorspronkelijk leprozerie, ook "Lazarusgasthuis" en "Rijke Gasthuis" genoemd, in 1146 opgericht door enkele poorters buiten de toenmalige stadsomheining. Tot 1591 beheerd door de broeders en zusters van het Gemene Leven. In 1623, na het verdwijnen van de lepra in onze gewesten, wordt de leprozerie bij besluit van aartshertogin Isabella afgeschaft en de gebouwen omgevormd tot de arme scholen van Kulders en Blauwe Meiskens en tot benedictinessenabdij (sinds 1626-1630). Restauratie der gebouwen vanaf 1617. Verschillende bouwcampagnes: in 1626-29, 1630-31 (restauratie van de kerk), 1636-37 (voltooiing van de eerste twee vleugels), 1652 (vleugel tegenover de bibliotheek), 1659-61/65 (bouw van laatste vleugel en abdishuis tijdens de heropbloei onder abdis Eleonora du Blioul), restauratiecampagne midden 18de eeuw (onder meer nieuwe bedaking). Het complex wordt onder Jozef II in 1794 gesloten. Van 1817 tot 1854 ingericht als "Liefdadigheidswerkhuis" en kosteloze jongensschool, later ook meisjesschool. In 1845 eigendom van de dominicanen of predikheren, die zich hier in 1854 vestigen, nadat ze hun klooster in Onderbergen hadden verlaten. Ze bouwen in hetzelfde jaar een nieuwe kloosterkerk in neogotische stijl ter vervanging van de 17de-eeuwse kapel, gesloopt in 1863.
Het klooster ligt thans ingeplant in een huizenblok omsloten door Hoogstraat, Holstraat en Rasphuisstraat en is nauwelijks zichtbaar vanuit deze straten.
Kapel, Holstraat zonder nummer. Neogotische kapel naar ontwerp van J.B. Van de Cappelle van 1854 (zie bouwaanvraag). Ingeplant ten oosten van het complex. Baksteenbouw met verwerking van arduin. De plattegrond beschrijft een driebeukig schip van acht traveeën en een koor van twee rechte traveeën met driezijdige sluiting.
Aan de straatkant hoge puntgevel tussen twee kleinere puntgevels, waarachter de drie beuken schuilgaan. Arduinen spitsboogportaal met wimberg; spitsboogvensters en oculus erboven. Torennaald gestut door vier arduinen hoektorentjes.
Driebeukige pseudo-basilicale kerk van acht traveeën, spitsboogarcade geopend naar het schip op pijlers met geprofileerde sokkel.
Verzorgd neogotisch interieur met bepleisterde kruisribgewelving op muraalzuiltjes in midden- en zijbeuk. Spitsboogvensters zonder maaswerk.
Mobilair. 17de-eeuwse communiebank overgebracht van het klooster in Onderbergen. Fraaie neogotische biechtstoelen en kansel, laatst genoemde van Peeters (1867). Glasramen van J.B. Capronier van 1881.
Ingang. Hoogstraat nummer 41. Huidige hoofdingang van het klooster is een in 1957 aangepast gebouw met gedecapeerde 19de-eeuwse lijstgevel van 1862 oorspronkelijk met tudorboogvormige muuropeningen naar ontwerp van J.B. Hauman. Thans gewone rechthoekige vensters. Via dit gebouw bereikt men de noord- en oostzijde van de kloostergang.
Binnenplaats. Vierkante binnentuin omringd door kloostergebouwen met galerijen en bovenverdieping in traditionele bak- en zandsteenstijl daterend van 1637-1665. Reeds gerestaureerd in de loop van de 20ste eeuw. Vleugels van negen traveeën en twee bouwlagen afgedekt met zadeldaken (leien) met in de loop van de 19de eeuw toegevoegde dakkapellen en in zuidoost- en westvleugel met drie getrapte dakvensters. Noordvleugel oorspronkelijk slechts één bouwlaag hoog, voorzien van een bovenverdieping met de nieuwe bibliotheek in 1863. Op de begane grond kloostergang met laatgotische spitsboogvensters voorzien van doorlopende boogomlijsting, opengewerkt met maaswerk en glas in lood, gescheiden door versneden steunberen in de westvleugel en de daarbij aansluitende gedeelten van de noord- en zuidvleugel. Overwelfde gangen met bepleisterde barokgewelven gescheiden door natuurstenen gordelbogen, in de noordwesthoek gedateerde slotsteen 1637. Gedrukte spitsboogdeurtjes leiden naar de verschillende vertrekken. Op de bovenverdieping kruiskozijnen met negblokken. Vensterregisters duidelijk afgelijnd door waterlijsten. In de zuidvleugel erkervormig uitgebouwd trapgeveltje (4 trappen + topstuk) met ingang, gedateerd in 1652, doch bijgebouwd in 1936. In westvleugel eveneens driezijdige uitbouw met oculus onder leien dakje (kapel toegewijd aan Heilige Benedictus). Sporen van een vroegere gelijkaardige uitbouw in noordvleugel, thans korfboogpoortje met erboven cartouche met het embleem van de abdis.
De achtergevels van deze vleugels zien uit op een kloostertuin ten zuiden en ten westen. Traditionele onderkelderde lijstgevels van vijftien of twaalf traveeën en twee bouwlagen onder zadeldaken, met klimmende dakkapellen en getrapte dakvensters. Kruis- en drielichtkozijnen overspannen met ontlastingsbogen van alternerend bak- en zandsteen, afgelijnd met negblokken en verbonden door waterlijsten. Op de hoeken van zuid- en westvleugel trapgevel van twee traveeën afgelijnd met hoekblokken. Oostvleugel met aangepaste begane grond met getoogde vensters voorzien van neogotische tweelichten.
Aanhorigheden. Ten noorden van het complex het voormalig abdishuis. Twee haakse vleugels met elkaar verbonden door een overdekte doorgang. Beschilderde en verankerde bak- en zandsteenbouw uit het derde kwart van de 17de eeuw, oorspronkelijk met trapgevels thans puntgevels. Bolkozijnen en rechthoekige vensters met sponning. Binnenin gedichte steekboogvensters in vlakke omlijsting met waterlijst en fraaie stucplafonds in rococostijl.
Voormalige brouwerij, heden behorend bij Rasphuisstraat nummer 1. Zandstenen gebouw van twee bouwlagen onder steil zadeldak (pannen), verankerde trapgevel vermoedelijk uit de tweede helft van de 16de eeuw. Rechthoekige vensters overspannen met strek, thans gedicht. Groot zoldervenster geflankeerd door twee smalle venstertjes voorzien van hoekconsooltjes en duimen.
Bron: BOGAERT C., LANCLUS K. & VERBEECK M. met medewerking van LINTERS A. 1979: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Gent, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 4nb Zuid-West, Brussel - Gent.
Auteurs: Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. & Verbeeck M. 1979: Dominicanenklooster [online], https://id.erfgoed.net/teksten/20464 (geraadpleegd op ).