Klooster van de zusters van de Heilige Augustinus (zusters augustinessen of zusters van Onze-Lieve-Vrouw), waarvan de oudste vermelding dateert uit de 14de eeuw. Het huidige gebouwenbestand klimt op tot de 17de/18de eeuw, maar dateert in hoofdzaak van 1836 en 1907-1908.
Het klooster is fasegewijs tot stand gekomen. De legende vertelt dat gravin Adela, vrouw van de Vlaamse graaf Boudewijn V (1035-1067), het hospitaal zou gesticht hebben in 1063 vóór de stichting van het kapittel in de 11de eeuw.
14de eeuw. Het hospitaal van Harelbeke wordt vermoedelijk in 1341 gesticht, in elk geval ten laatste in 1359, want in een document uit dat jaar maakt Filippus d'Arbois, bisschop van Doornik, bekend aan Egidius Smaelkin, kapelaan in de Sint-Salvatorskerk, dat hij een kapel heeft gesticht in het Sint-Niklaashospitaal van Harelbeke.
15de eeuw. Het oudste document dat is teruggevonden in verband met het klooster zelf, dateert van 1413 en handelt over de aanstelling van Henri de Wenenaerde, pastoor en kapelaan in Harelbeke, als geestelijke en wereldlijke bestuurder.
16de eeuw. De kloosterkapel wordt circa 1570 bij de invallen en plunderingen van de geuzen verwoest.
17de eeuw. Een kaart uit het renteboek van de heerlijkheid Overacker, gedateerd in 1607, beeldt het klooster vrij onduidelijk af; we onderscheiden de kapeltoren en twee parallel gelegen volumes. Door oorlogsgeweld in het begin van de eeuw vluchten de zusters, onder priorin Anna Isack, in de periode 1602-1610 naar Kortrijk, waar ze in een refugehuis les geven. Terug in Harelbeke circa 1610 zetten ze hun onderwijsactiviteiten verder, aangezien deze voor inkomsten zorgen. Ze leren betalende en enkele niet-betalende meisjes lezen, schrijven, spinnen en naaien. Als de rust teruggekeerd is, laat de priorin geleidelijk aan ook de kapel restaureren; de kapel wordt in 1606 terug ingewijd.
De oudste vermelding van een klok dateert van 1609, wanneer Magdalena de Meulenaere een schenking doet voor het gieten van een klok voor de kapel. De klok blijkt echter te zwaar te zijn en wordt verkocht aan het zusterhuis te Wervik. Een nieuwe klok wordt ingewijd op 24 oktober 1610, het altaar in 1611 opnieuw ingewijd. Tussen 1611 en 1613 wordt de kapel overwelfd door Guillaume Moerman; de eiken balken worden geleverd door Wulffaert Hinnekens en Loys Denys. In 1618 wordt de gang naar de kapel gekasseid.
In 1626 vermeldt men het kloostercomplex als "... huysinghen en omtrent 7 c erfve tusschen de grote straete ende leymeersch ...". In 1628 wordt een nieuw altaar aangeschaft. In 1629 wordt de school uitgebreid met een huisje naast de kapel van het klooster. In 1633 voorziet men een nieuwe overwelfde gang aan de noordzijde van de kapel en een nieuwe biechtstoel. In diezelfde periode krijgt het klokkentorentje een nieuw kruis. Na een hevig onweer wordt het klokkentorentje in 1650 hersteld. In de jaren 1670 worden een groot aantal stenen voor de vloeren van o.a. de kapel en de gang vernieuwd. In 1677 worden een nieuwe biechtstoel, doksaalstoelen en een communiebank aangekocht. Het tabernakel wordt in 1678 gemaakt door Jacques Debruyne uit Rijsel.
Een plan van 1683 getekend door Albertus de Bersaques, dat bewaard wordt in het Rijksarchief te Kortrijk en toen is opgemaakt als bewijsstuk voor een proces dat het hospitaal voert tegen de stad Harelbeke, geeft ons een overzicht van het gebouwenbestand op het einde van de 17de eeuw. Het betreft het klooster van toen slechts drie traveeën breed en een lagere aanbouw ten oosten. Het eigenlijke klooster wordt gevormd door een langsgevel met twee haaks georiënteerde tuinvleugels. Uiterst links (ter hoogte van het latere patronaat-weeshuis zie nummers 88-90) bevinden zich twee lagere volumes waarvan één met grote poort. De beschrijving bij het plan vermeldt over de grond achter het hospitaal, omsloten door muren, de "blom hof binnen plaetse ende d'huisinghen daerin begrepen den gront van de kercke als mede het huys is groot tsamen zes hondert zeventhien roeden".
18de eeuw. In 1700 wordt de marmeren vloer in het koor gelegd. In 1704 wordt het torentje van de kapel hersteld. Een nieuwe uitbreiding door Guillaume Debooser volgt tussen 1707 en 1710. In 1720 wordt het altaar gemarmerd en verguld. In 1722 bouwt men een nieuwe kloosterkapel, aangezien de Marktstraat in 1716-1722 wordt rechtgetrokken. De eerste steen wordt gelegd door kanunnik Van Huffel. De klok aan de deur van de kapel wordt hergoten door Denys van Ruymbeke. In 1723 is de school geëvolueerd tot een kostschool voor betalende meisjes. In de periode 1737-1821 zou er bij gebrek aan leerlingen geen onderricht meer gegeven worden.
Tijdens de Franse overheersing wordt de kapel van het klooster in 1797 een tempel van de godin van de Rede. Charles Gheysens slaagt er in het aan het klooster verbonden hospitaal te laten erkennen als Burgerlijk Godshuis, waardoor ook het voortbestaan van het klooster (officieus) wordt beveiligd. In 1800 wordt het klokje uit de toren van de kapel door de Fransen vernietigd.
19de eeuw. In 1805 wordt de kapel heropend en wordt er een nieuw tabernakel ingewijd. Op 1 februari 1821 erkent Willem I het klooster als onderwijzende instantie voor meisjes. In de 19de eeuw wordt er les gegeven aan zowel arme, als betalende meisjes. In 1824 wordt het gewelf van de kapel geplafonneerd en worden de eikenhouten balken vervangen door ijzeren. In 1832 worden een nieuwe ijzeren communiebank en een knielbankje in de kapel geplaatst en wordt de vloer tot aan de communiebank in marmer gelegd.
Het primitief kadasterplan (circa 1835) geeft het kloostercomplex (1032-1034) met kapel (1035) weer op een T-vormig plattegrond (nummers 86-90); rechts daarvan bevindt zich het gasthuis (1037). In 1836 worden vrij ingrijpende verbouwingswerken uitgevoerd cf. mutatieschetsen van het kadaster. Concreet wordt het gasthuis rechts van de kapel verbouwd tot school en voorzien van klaslokalen en twee speelplaatsen. De zolders boven de achterbouw worden gebruikt als zondagsschool. Dwars op de kapel wordt in die periode ook een klein volume gebouwd en in diezelfde bouwcampagne wordt de begane grond van de vleugel aan de noordoostzijde van de huidige binnenkoer opgetrokken (cf. bewaarde jaarankers met als datum "1836"). Ook de vleugel ten zuidwesten van het klooster wordt omgevormd tot school.
In 1839 wordt het torentje van de kapel zo goed als volledig vernieuwd en voorzien van een nieuwe klok. In 1843-1844 wordt de kapel circa 20 voet verlengd, waarbij de oude sacristie en een deel van het werkhuis worden ingenomen. De muur van de kapel aan de straatkant wordt afgebroken en herbouwd. De ingang krijgt een nieuwe deur en een arduinen omlijsting. Er worden vijf nieuwe vensters voorzien, de oude vloeren in de kapel worden uitgebroken en in zwarte/witte marmeren stenen gelegd. Het doksaal krijgt een nieuwe balustrade en er wordt een nieuwe biechtstoel in Valencijns hout geplaatst. In 1852 kopen de zusters een barok portiekaltaar van circa 1700, gewijd aan Sint-Jan, afkomstig uit Geraardsbergen. In 1855 laten de zusters door Lovaert uit Gent een nieuw orgel maken.
In 1861 wordt bij de school een speldenwerkersschool (kantwerkschool of school van Maria) gevoegd die blijft bestaan tot 1911. In 1864 wordt de meisjesschool van het hospitaal aangenomen als gemeentelijke meisjesschool.
In 1876 besluit men een patronaat en bewaarschool te bouwen op grond van het hospitaal (zie nummers 88-90). In 1881 wordt beslist dat de Commissie van de Burgerlijke Godshuizen eigenaar wordt van het hospitaal. In 1873 plaatst men twee luchters met 'quinquet' in de kapel.
Als gevolg van de schoolwet van 1879 wordt de aangenomen meisjesschool niet meer aanvaard en moeten de klassen in het hospitaal tot 1884 worden ontruimd. Vanaf 1894 richten de zusters in het klooster een weeshuis op.
In 1895 slaat de bliksem in op de toren van de kapel, waarbij het gewelf openscheurt. Op het einde van de 19de eeuw wordt in het voormalige gasthuis, dat later is ingericht als school, een drukkerij en een woning ondergebracht cf. mutatieschets van 1901.
20ste eeuw. Vanaf 1900 verhuist men het hospitaal naar het rusthuis op de Parette (zie Paretteplein nummer 19), terwijl aan de Markstraat enkel het klooster met weeshuis behouden blijft; in 1902 wordt de zuidwestvleugel verbouwd en gedeeltelijk afgebroken en wordt het gasthuis voor vrouwen herbestemd tot weeshuis en klooster (registratie in het kadaster in 1907).
Met de terugkeer van de zusters in 1906-1908, wordt het klooster verbouwd en grondig uitgebreid; in 1908 registreert het kadaster de bouw van de dwarse vleugel aan de tuinzijde, waardoor er een binnentuin wordt gecreëerd, en de bouw van een veranda aan deze binnentuin tegen de bestaande zuidwestelijke vleugel. De vleugel van 1836 aan de noordoostzijde van de nieuwe binnentuin wordt met één verdieping opgetrokken. De kapel wordt in die periode gerestaureerd door architect Carette. Schenking van tien brandglasvensters door Valerie Courtens, zus van de zuster-overste, en geleverd door het huis Coucke uit Brugge; bij de restauratie komt, boven het lattenplafond van 1830, de lambrisering van het gewelf te voorschijn. In 1908 wordt de kapel ingewijd.
In 1922 wil men een stuk grond naast de schoolgebouwen kopen voor de uitbreiding van de school. In 1924 worden er wijzigingen uitgevoerd aan de achterzijde o.a. het verplaatsen van een trap. In 1938 wil men de school uitbreiden; er worden drie bouwvallige huisjes afgebroken om de speelplaats te vergroten.
In 1927 verhuist de bibliotheek van het klooster naar het weeshuis. In 1931 koopt men voor het orgel een nieuwe ventilator en in 1965 wordt het orgel door Aneessens hersteld.
Op 4 november 1930 besluit de Commissie van Openbare Onderstand het meisjesweeshuis, ondergebracht in het klooster, te verkopen omdat er slechts één meisje verblijft. Circa 1931-1932 koopt het klooster het weeshuis over van C.O.O; een deel van het weeshuis wordt verbouwd en een woning voor de pastoor wordt geïntegreerd in het nieuwe gebouw. In 1934 verhuist de bibliotheek naar het patronaat (zie nummers 88-90).
Neogotisch uitgewerkt kloostercomplex met oude kern, bestaande uit een kapel en voormalig gasthuis aan de straatkant en achtergelegen kloostervleugels gelegen rondom een gesloten binnenkoer.
Verankerde baksteenbouw van zeven traveeën, oorspronkelijk één bouwlaag, nu twee bouwlagen. Tegen deze vleugel is een veranda aangebouwd. De gevel is opengewerkt met licht getoogde muuropeningen, op de begane grond voorzien van afgeschuinde dagkanten, op de verdieping met strekken van gele baksteen die onderling verbonden zijn door bakstenen banden.
Aan de zuidwestzijde van de binnenkoer bevindt zich de oudste vleugel met ontvangstruimte, keuken en refter. Refter met 18de-eeuwse schouw met boezem in empirestijl. Balkenlaag bestaande uit kinderbalken en geprofileerde moerbalken met uitgewerkte sleutels. Neogotische vloer met geometrische en bloemmotieven. Kleine ontvangstruimte met bewaarde balkenroosteringen voorzien van een balksleutel gedateerd "1679" en met vlammend hart. De wanden van de keuken zijn voorzien van faiencetegels. Bewaard kookfornuis. Op de verdieping zijn de kamers van de zusters bewaard gebleven.
Aan straatkant bevindt zich links het gebouw met ontvangstkamer. Volume van zes traveeën en twee bouwlagen waarvan de twee rechter traveeën zijn uitgewerkt met een trapgevel en centrale beeldnis met verguld beeld van de heilige Augustinus. Arduinen kruiskozijnen onder verdiepte rondbogige boogvelden en dito plint in bossage. Typerende houten dakvensters met uitgewerkte houten windborden.
Rechts daarvan de kloosterkapel van vijf traveeën onder leien bedaking met ranke dakruiter bekroond met windhaan; straatgevel geritmeerd door vijf spitsboogvensters, identieke tuingevel met er tegenaan gebouwde pandgang. Uiterst rechts aan de straat bevindt zich het voormalige gasthuis van twee traveeën. Lager bakstenen volume onder pannen zadeldak met twee getrapte dakvensters. Bolkozijnen en deur onder gedeeld bovenlicht.
Pandgang van zeven traveeën aan de binnentuinzijde van die volledige straatvleugel geritmeerd door muurpilasters met (bepleisterde?) kapitelen en licht getoogde vensters. Brede bepleisterde kooflijst en bepleisterde en beschilderde plint met imitatievoegen. Bewaard glas in lood.
Aan de straatkant, vermoedelijk 18de-eeuwse kelderruimte met kruisribgewelf (voormalige steenkoolkelder). 18de-eeuwse straatvleugel met ontvangstruimte, inkomhal en kapel. Toegankelijk via een inkomhal met links en rechts ervan een ontvangstruimte. De inkom is voorzien van een bewaarde houten lambrisering, een vloer met geometrische motieven afgewerkt met een omlopend lijstje.
De ontvangstruimtes zijn voorzien van een kenmerkende cementtegelvloer met motieven van acanthusbladeren en stermotief enerzijds en anderzijds met rode en beige tegelvloer. Eenvoudig zwartmarmeren schouwtje.
Pandgang, gelegen tussen de kapel en de binnenkoer. Het plafond is voorzien van kruisribgewelven rustend op consoles met engelenkopjes, S-consolestenen, cartouches met acanthusbladeren. Het plafond in de pandgang - voor de ingang van de kapel - is geornamenteerd met de attributen van de Heilige Augustinus (bisschopsstaf en vlammend hart).
Kapel. 18de-eeuwse, georiënteerde kloosterkapel met verschillende latere verbouwingsfasen onder meer 19de-eeuwse aankleding. Kapel van vijf traveeën op een rechthoekig plattegrond. Houten tongewelf met trekankers en rustend op engelenkopjes. Boven de kapeldeur bevindt zich het jaartal "1722" (kant pandgang). Glasramen met afbeeldingen rond de Rozenkrans, afkomstig van het huis Coucke uit Brugge. Vloer van witte en zwarte marmer, gelegd in 1843 met o.a. grafstenen. Gemarmerd en verguld, houten, barok portiekaltaar, gewijd aan Sint-Jan de Evangelist van circa 1700; altaartombe met medaillon van Sint-Jan de Doper met aan weerszijden een engel. 16 witmarmeren gedenkstenen van overleden zusters (vaak met onleesbaar opschrift), waarvan de laatste dateert van 1782.
Glas-in-loodramen afkomstig van het atelier van Samuel Coucke in Brugge.
Het orgel werd origineel voor de kapel gebouwd in 1852 of 1855 (de bibliografische gegevens zijn in tegenspraak; het archief zou moeten geconsulteerd worden voor het juiste bouwjaar). De bouwer was de bekende Nevelse orgelmaker Leo Lovaert (°Nevele 10 maart 1802 - †Gent 21 aug. 1872). Het werk van Lovaert, meestal bescheiden van omvang maar volgens oude ambachtelijke traditie vervaardigd, heeft een aanzienlijke kunsthistorische en muziek-instrumentale waarde. Het orgel van Harelbeke, weliswaar geschonden door enkele onoordeelkundige wijzigingen en/of herstellingen, is vrij volledig bewaard gebleven. Van het oeuvre van Lovaert zijn amper een 15-tal orgels in restaureerbare toestand bewaard gebleven, waarvan slechts drie in West-Vlaanderen; zij hebben dus tevens een behoorlijke zeldzaamheidswaarde.
Verankerde bakstenen gevels op gecementeerde plint; segmentboogvensters met fijne, over de ontlastingsbogen van de segmentboogvensters doorgetrokken lijstje van gekleurde baksteen.
Enfilade van salons bestaande uit een groot en een klein salon. Dit waren de privévertrekken van de priorin. De kamers zijn voorzien van een cementtegelvloer, een marmeren voluteschouw en bewaard lijstwerk aan het plafond.
Imposante tuingevel van twee bouwlagen + kelderverdieping onder pannen schilddak. De gevel is opgetrokken in rode en gele baksteen. De gevels zijn opengewerkt met licht getoogde muuropeningen voorzien van een strek van gele baksteen. Op de verhoogde begane grond voorzien van traliewerk. De gevel wordt horizontaal belijnd door banden van gele baksteen. Het dak is doorbroken door dakkapellen. Ook laadluik met bewaard katrolsysteem.
De kelder is voorzien van een bakstenen vloer en troggewelfjes. In de kelder zijn onder meer het strijkatelier, het wasatelier ondergebracht. Ook aanwezigheid van een bakoven van de firma “TH. Lagrange/Brevette/ Veurne”. Op de verhoogde begane grond en de verdieping oorspronkelijk de kamers van de zusters met bewaarde aankleding.
Zolderverdieping met bewaard dakgebinte, bereikbaar via laadluik aan de achtergevel.
Eenvoudige binnentuin met centraal gazonvlak en randperken gevuld met vaste planten en dwergheesters. Rondgaand pad in betontegels.
Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier 4.001/34013/101.1, klooster van de Augustinessen (GILTÉ S;. 2014).
Auteurs: Gilté, Stefanie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Gilté S. 2014: Klooster van de zusters van de Heilige Augustinus [online], https://id.erfgoed.net/teksten/438086 (geraadpleegd op ).
Klooster van de zusters van de Heilige Augustinus (zusters augustinessen of zusters van Onze-Lieve-Vrouw), waarvan de oudste vermelding dateert uit de 14de eeuw. Het huidige gebouwenbestand klimt op tot de 17de/ 18de eeuw, maar dateert in hoofdzaak van 1836 en 1907-1908. Het voormalige patronaat van het klooster is thans afgescheiden.
De legende vertelt dat gravin Adela, vrouw van de Vlaamse graaf Boudewijn V (1035-1067), het hospitaal zou gesticht hebben in 1063 vóór de stichting van het kapittel in de 11de eeuw.
14de eeuw. Het hospitaal van Harelbeke wordt vermoedelijk in 1341 gesticht, in elk geval ten laatste in 1359, want in een document uit dat jaar maakt Filippus d'Arbois, bisschop van Doornik, bekend aan Egidius Smaelkin, kapelaan in de Sint-Salvatorskerk, dat hij een kapel heeft gesticht in het Sint-Niklaashospitaal van Harelbeke.
15de eeuw. Het oudste document dat is teruggevonden in verband met het klooster zelf, dateert van 1413 en handelt over de aanstelling van Henri de Wenenaerde, pastoor en kapelaan in Harelbeke, als geestelijke en wereldlijke bestuurder.
16de eeuw. De kloosterkapel wordt circa 1570 bij de invallen en plunderingen van de geuzen verwoest.
17de eeuw. Een kaart uit het renteboek van de heerlijkheid Overacker, gedateerd in 1607, beeldt het klooster vrij onduidelijk af; we onderscheiden de kapeltoren en twee parallel gelegen volumes.
Door oorlogsgeweld in het begin van de eeuw vluchten de zusters, onder priorin Anna Isack, in de periode 1602-1610 naar Kortrijk, waar ze in een refugehuis les geven. Terug in Harelbeke circa 1610 zetten ze hun onderwijsactiviteiten verder, aangezien deze voor inkomsten zorgen. Ze leren betalende en enkele niet-betalende meisjes lezen, schrijven, spinnen en naaien. Als de rust teruggekeerd is, laat de priorin geleidelijk aan ook de kapel restaureren; de kapel wordt in 1606 terug ingewijd.
De oudste vermelding van een klok dateert van 1609, wanneer Magdalena de Meulenaere een schenking doet voor het gieten van een klok voor de kapel. De klok blijkt echter te zwaar te zijn en wordt verkocht aan het zusterhuis te Wervik. Een nieuwe klok wordt ingewijd op 24 oktober 1610, het altaar in 1611 opnieuw ingewijd. Tussen 1611 en 1613 wordt de kapel overwelfd door Guillaume Moerman; de eiken balken worden geleverd door Wulffaert Hinnekens en Loys Denys. In 1618 wordt de gang naar de kapel gekasseid.
In 1626 vermeldt men het kloostercomplex als "... huysinghen en omtrent 7 c erfve tusschen de grote straete ende leymeersch ...". In 1628 wordt een nieuw altaar aangeschaft. In 1629 wordt de school uitgebreid met een huisje naast de kapel van het klooster. In 1633 voorziet men een nieuwe overwelfde gang aan de noordzijde van de kapel en een nieuwe biechtstoel. In diezelfde periode krijgt het klokkentorentje een nieuw kruis.
Na een hevig onweer wordt het klokkentorentje in 1650 hersteld. In de jaren 1670 worden een groot aantal stenen voor de vloeren van onder meer de kapel en de gang vernieuwd. In 1677 worden een nieuwe biechtstoel, doksaalstoelen en een communiebank aangekocht. Het tabernakel wordt in 1678 gemaakt door Jacques Debruyne uit Rijsel.
Een plan van 1683 getekend door Albertus de Bersaques, dat bewaard wordt in het Rijksarchief te Kortrijk en toen is opgemaakt als bewijsstuk voor een proces dat het hospitaal voert tegen de stad Harelbeke, geeft ons een degelijk overzicht van het gebouwenbestand op het einde van de 17de eeuw. Het betreft het klooster van toen slechts drie traveeën breed en een lagere aanbouw ten oosten. Het eigenlijke klooster wordt gevormd door een langsgevel met twee haaks georiënteerde tuinvleugels. Uiterst links (ter hoogte van het latere patronaat-weeshuis, nrs. 88-90) bevinden zich twee lagere volumes waarvan één met grote poort. De beschrijving bij het plan vermeldt over de grond achter het hospitaal, omsloten door muren, de "blom hof binnen plaetse ende d'huisinghen daerin begrepen den gront van de kercke als mede het huys is groot tsamen zes hondert zeventhien roeden".
18de eeuw. In 1700 wordt de marmeren vloer in het koor gelegd. In 1704 wordt het torentje van de kapel hersteld. Een nieuwe uitbreiding door Guillaume Debooser volgt tussen 1707 en 1710. In 1720 wordt het altaar gemarmerd en verguld.
In 1722 bouwt men een nieuwe kloosterkapel, aangezien de Marktstraat in 1716-1722 wordt rechtgetrokken. De eerste steen wordt gelegd door kanunnik Van Huffel. De klok aan de deur van de kapel wordt hergoten door Denys van Ruymbeke. In 1723 is de school geëvolueerd tot een kostschool voor betalende meisjes. In de periode 1737-1821 zou er bij gebrek aan leerlingen geen onderricht meer gegeven worden.
Tijdens de Franse overheersing wordt de kapel van het klooster in 1797 een tempel van de godin van de Rede. Charles Gheysens slaagt er in het aan het klooster verbonden hospitaal te laten erkennen als Burgerlijk Godshuis, waardoor ook het voortbestaan van het klooster (officieus) wordt beveiligd. In 1800 wordt het klokje uit de toren van de kapel door de Fransen vernietigd.
19de eeuw. In 1805 wordt de kapel heropend en wordt er een nieuw tabernakel ingewijd. Op 1 februari 1821 erkent Willem I het klooster als onderwijzende instantie voor meisjes. In de 19de eeuw wordt er les gegeven aan zowel arme, als betalende meisjes.
In 1824 wordt het gewelf van de kapel geplafonneerd en worden de eikenhouten balken vervangen door ijzeren. In 1832 worden een nieuwe ijzeren communiebank en een knielbankje in de kapel geplaatst en wordt de vloer tot aan de communiebank in marmer gelegd.
Het primitief kadasterplan (circa 1835) geeft het kloostercomplex (1032-1034) met kapel (1035) weer op een T-vormig plattegrond (nrs. 86-90); rechts daarvan bevindt zich het gasthuis (1037). In 1836 worden vrij ingrijpende verbouwingswerken uitgevoerd, zie mutatieschetsen van het kadaster. Concreet wordt het gasthuis rechts van de kapel verbouwd tot school en voorzien van klaslokalen en twee speelplaatsen. De zolders boven de achterbouw worden gebruikt als zondagsschool. Dwars op de kapel wordt in die periode ook een klein volume gebouwd en in diezelfde bouwcampagne wordt de begane grond van de vleugel aan de noordoostzijde van de huidige binnenkoer opgetrokken (zie bewaarde jaarankers met als datum "1836"). Ook de vleugel ten zuidwesten van het klooster wordt omgevormd tot school. In 1839 wordt het torentje van de kapel zo goed als volledig vernieuwd en voorzien van een nieuwe klok. In 1843-1844 wordt de kapel circa 20 voet verlengd, waarbij de oude sacristie en een deel van het werkhuis worden ingenomen. De muur van de kapel aan de straatkant wordt afgebroken en herbouwd. De ingang krijgt een nieuwe deur en een arduinen omlijsting. Er worden vijf nieuwe vensters voorzien, de oude vloeren in de kapel worden uitgebroken en in zwarte/witte marmeren stenen gelegd. Het doksaal krijgt een nieuwe balustrade en er wordt een nieuwe biechtstoel in Valencijns hout geplaatst. In 1852 kopen de zusters een barok portiekaltaar van circa 1700, gewijd aan Sint-Jan, afkomstig uit Geraardsbergen. In 1855 laten de zusters door Lovaert uit Gent een nieuw orgel maken.
In 1861 wordt bij de school een speldenwerkersschool (kantwerkschool of school van Maria) gevoegd die blijft bestaan tot 1911. In 1864 wordt de meisjesschool van het hospitaal aangenomen als gemeentelijke meisjesschool.
In 1876 besluit men een patronaat en bewaarschool te bouwen op grond van het hospitaal (nummers 88-90). In 1881 wordt beslist dat de Commissie van de Burgerlijke Godshuizen eigenaar wordt van het hospitaal.
In 1873 plaatst men twee luchters met 'quinquet' in de kapel. Als gevolg van de schoolwet van 1879 wordt de aangenomen meisjesschool niet meer aanvaard en moeten de klassen in het hospitaal tot 1884 worden ontruimd.
Vanaf 1894 richten de zusters in het klooster een weeshuis op. In 1895 slaat de bliksem in op de toren van de kapel, waarbij het gewelf openscheurt. Op het einde van de 19de eeuw wordt in het voormalige gasthuis, dat later is ingericht als school, een drukkerij en een woning ondergebracht zie mutatieschets van 1901.
20ste eeuw. Vanaf 1900 verhuist men het hospitaal naar het rusthuis op de Parette (Paretteplein nr. 19), terwijl aan de Markstraat enkel het klooster met weeshuis behouden blijft; in 1902 wordt de zuidwestvleugel verbouwd en gedeeltelijk afgebroken en wordt het gasthuis voor vrouwen herbestemd tot weeshuis en klooster (registratie in het kadaster in 1907). Met de terugkeer van de zusters in 1906-1908, wordt het klooster verbouwd en grondig uitgebreid; in 1908 registreert het kadaster de bouw van de dwarse vleugel aan de tuinzijde, waardoor er een binnentuin wordt gecreëerd, en de bouw van een veranda aan deze binnentuin tegen de bestaande zuidwestelijke vleugel. De vleugel van 1836 aan de noordoostzijde van de nieuwe binnentuin wordt met één verdieping opgetrokken. De kapel wordt in die periode gerestaureerd door architect Carette. Schenking van tien brandglasvensters door Valerie Courtens, zus van de zuster-overste, en geleverd door het huis Coucke uit Brugge; bij de restauratie komt, boven het lattenplafond van 1830, de bekleding van het gewelf te voorschijn. In 1908 wordt de kapel ingewijd.
In 1922 wil men een stuk grond naast de schoolgebouwen kopen voor de uitbreiding van de school. In 1924 worden er wijzigingen uitgevoerd aan de achterzijde onder andere het verplaatsen van een trap. In 1938 wil men de school uitbreiden; er worden drie bouwvallige huisjes afgebroken om de speelplaats te vergroten.
In 1927 verhuist de bibliotheek van het klooster naar het weeshuis. In 1931 koopt men voor het orgel een nieuwe ventilator en in 1965 wordt het orgel door Anneessens hersteld. Op 4 november 1930 besluit de Commissie van Openbare Onderstand het meisjesweeshuis, ondergebracht in het klooster, te verkopen omdat er slechts één meisje verblijft. Circa 1931-1932 koopt het klooster het weeshuis over van C.O.O; een deel van het weeshuis wordt verbouwd en een woning voor de pastoor wordt geïntegreerd in het nieuwe gebouw. In 1934 verhuist de bibliotheek naar het patronaat. Thans nog steeds in gebruik als kleine communiteit.
Neogotisch uitgewerkt kloostercomplex met kapel en voormalig gasthuis aan de straatkant en achtergelegen kloostervleugels gelegen rondom een gesloten binnenkoer. Ruime bloemen- en moestuin aan de kant van de Leie.
De eerste en tevens oudste vleugel bevindt zich aan de zuidwestzijde van de binnenkoer en gaat terug tot de 17de eeuw. De tweede vleugel aan de straatkant met kapel, pandgang en voormalig gasthuis is vermoedelijk 18de-eeuws. De derde vleugel aan de noordoostzijde dateert van 1836 met een tweede bouwlaag van 1908, de vierde vleugel aan de noordwestzijde dateert volledig van 1908. Verankerde baksteenbouw onder leien of pannen zadeldaken.
In de vleugel aan de straatkant bevindt zich links het gebouw met ontvangstkamer. Volume van zes traveeën en twee bouwlagen waarvan de twee rechter traveeën zijn uitgewerkt met een trapgevel en centrale beeldnis met verguld beeld van de heilige Augustinus. Arduinen kruiskozijnen onder verdiepte rondbogige boogvelden en dito plint in bossage. Typerende houten dakvensters met uitgewerkte houten windborden. Rechts daarvan de kloosterkapel van vijf traveeën onder leien bedaking met ranke dakruiter bekroond met windhaan; straatgevel geritmeerd door vijf spitsboogvensters, identieke tuingevel met er tegenaan gebouwde pandgang. Uiterst rechts aan de straat bevindt zich het voormalige gasthuis van twee traveeën. Lager bakstenen volume onder pannen zadeldak met twee getrapte dakvensters. Bolkozijnen en deur onder gedeeld bovenlicht. Pandgang van zeven traveeën aan de binnentuinzijde van die volledige straatvleugel geritmeerd door muurpilasters met (bepleisterde?) kapitelen en licht getoogde vensters. Brede bepleisterde kooflijst en bepleisterde en beschilderde plint met imitatievoegen. Bewaard glas in lood. Derde en vierde vleugel rondom de binnentuin met quasi volledig begin 20ste-eeuws uitzicht. Verankerde bakstenen gevels op gecementeerde plint; segmentboogvensters met fijne, over de ontlastingsbogen van de segmentboogvensters doorgetrokken lijstje van gekleurde baksteen. De begane grond van de linker traveeën van de eerste vleugel dateert uit de 17de eeuw (cf. oudere kern) doch de gevels werden later uniform met de overige vleugels gewijzigd. Recent aangebouwde veranda. De linkertraveeën op de begane grond van de derde vleugel dateren van "1836" - cf. jaarankers - en zijn eveneens later geuniformiseerd. Vierde vleugel volledig begin 20ste-eeuws volume met halfondergrondse kelderverdieping; dakkapellen en laadluik ter hoogte van de zolderverdieping.
Interieur klooster. 18de-eeuwse straatvleugel met ontvangstruimte, inkomhal en kapel. Pandgang met kruisribgewelven rustend op consoles, gelegen tussen kapel en binnenkoer; het plafond in de pandgang - voor de ingang van de kapel - is geornamenteerd met de attributen van de Heilige Augustinus (bisschopsstaf en vlammend hart). Vleugel van 1836 aan noordoostzijde van de binnenkoer met groot en klein salon (privévertrek van de priorin). Aan de zuidwestzijde van de binnenkoer bevindt zich de oudste vleugel met ontvangstruimte, keuken en refter. Refter met 18de-eeuwse schouw met boezem in empirestijl, roostering met geprofileerde balken en sleutels, neogotische vloer. Kleine ontvangstruimte bewaarde balkenroosteringen met balksleutel gedateerd in "1679" en met vlammend hart. Het kloostercomplex is deels onderkelderd. Kelderruimtes aan de tuinkant met begin 20ste-eeuwse troggewelven, bestaande uit een waskelder, strijkkelder en atelier. Aan de straatkant, vermoedelijk 18de-eeuwse kelderruimte met kruisribgewelf (voormalige steenkoolkelder). Zolderverdieping met bewaard dakgebinte, bereikbaar via laadluik aan de achtergevel. Kapel. 18de-eeuwse georiënteerde kloosterkapel met verschillende latere verbouwingsfasen onder meer 19de-eeuwse aankleding. Kapel van vijf traveën op een rechthoekig plattegrond. Houten tongewelf met trekankers en rustend op engelenkopjes. Boven de kapeldeur bevindt zich het jaartal "1722" (kant pandgang). Glasramen met afbeeldingen rond de Rozenkrans, afkomstig van het huis Coucke uit Brugge. Vloer van witte en zwarte marmer, aangelegd in 1843 met onder andere grafstenen.
Mobilair. Gemarmerd en verguld, houten, barok portiekaltaar, gewijd aan Sint-Jan de Evangelist van circa 1700; altaartombe met medaillon van Sint-Jan de Doper met aan weerszijden een engel. 19 witmarmeren gedenkstenen van overleden zusters (vaak met onleesbaar opschrift), waarvan de laatste dateert van 1782. Beeld van de Heilige Augustinus boven de rechtersacristiedeur vermoedelijk daterend van de jaren 1620. Beeld van Onze-Lieve-Vrouw boven de linkersacristiedeur aangekocht in 1913. Beeld van het Heilige Hart van Jezus (rechts) en de Heilige Jozef (links) van beeldhouwer Jos Speybroeck te Kortrijk uit 1922; de sokkels zijn gemaakt door Buysschaert uit Harelbeke. Kruisweg van 1856 vervaardigd door Hanzeele uit Gent, geschonken door de familie van de zusters Marie-Monica en Adele Vanneste; hersteld in 1906-1908. Schilderij van het Heilige Hart van Jezus en het Heilige Hart van Maria aan weerszijden van het altaar, geschilderd door Henri Dobbelaere uit Brugge. In de 19de eeuw geplaatst orgel in doksaal, thans niet in gebruik. Biechtstoel onder het doksaal.
Bron: VANWALLEGHEM A. & CREYF S. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Harelbeke, Deel I: Stad Harelbeke, Deel II: Deelgemeenten Bavikhove en Hulste, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL42, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Vanwalleghem, Aagje; Creyf, Silvie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Vanwalleghem A. & Creyf S. 2009: Klooster van de zusters van de Heilige Augustinus [online], https://id.erfgoed.net/teksten/126096 (geraadpleegd op ).