is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Watermolensite van Harelbeke
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Watermolensite van Harelbeke: maalderij met waterturbine
Deze bescherming is geldig sinds
is deel van de aanduiding als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Watermolensite van Harelbeke
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Watermolens van Harelbeke
Deze vaststelling was geldig van tot
De watermolens van Harelbeke of de grafelijke banmolens zijn gelegen op het Leie-eiland bij de grens met de gemeente Kuurne.
De grafelijke banmolens uit de 11de eeuw worden meermaals herbouwd. De oostmolen (nummer 26) wordt grotendeels herbouwd in 1885 en na de brand van 1942, en in de tweede helft van de 20ste eeuw systematisch uitgebreid. De westmolen (nummer 40) wordt grondig verbouwd in de periode 1835-1853, gedeeltelijk herbouwd na de brand van 1884 en circa 2002-2003 herbestemd tot lofts. De voormalige industriële maalderij van de westmolen met de waterturbine en delen van het openbare domein en de Oude Leie-arm zijn beschermd als stadsgezicht bij M.B. van 14/07/1998; de westmolen met brug- en sluiswerk is eveneens bij M.B. van 14/07/1998 beschermd als monument. Vandaag is de oostmolen in gebruik door NV Ceres en is de westmolen ingericht met lofts en tea-room.
11de-12de eeuw. De grafelijke banmolens worden vermoedelijk in de 11de eeuw door de graven van Vlaanderen opgericht op het Leie-eiland te Harelbeke. Volgens De Flou worden de watermolens voor het eerst vermeld in 1125. De vroegste vermelding in de literatuur dateert van een oorkonde van 1128 ("in molendis apud Herlebecam"); in dat jaar schenkt Clémence, gravin van Vlaanderen, aan de proosdij Sint-Amand te Kortrijk een mud graan afkomstig van de molens van Harelbeke. De molens zijn in elk geval in werking in 1175 en malen voor het duidelijk omschreven gebied "de ban" (straal van één banmijl of ruim vijf kilometer rondom de molens, afgezet door paalstenen). De graven van Vlaanderen gaven de exploitatie van de oostmolen in leen aan het grafelijke leenhof van Harelbeke en verpachten de westmolen. In oorsprong gaat het enkel om graanmolens, maar achteraf komt er een mout-, olie- en schorsemolen bij.
14de eeuw. In de 14de eeuw worden de watermolens en de bijhorende sluizen van strategisch en militair belang beschouwd. De molens worden in 1382 door de Fransen - na hun zege in Westrozebeke - bijna totaal vernield. In 1387-1393 wordt de nieuwe westmolen gebouwd, een stenen graanwatermolen met rieten dak. Een baljuwrekening van 1393-1394 vermeldt de herstelling en verpachting van één molen.
15de eeuw. In een rekening van Harelbeke van 1416-1419 wordt "taswerk" vermeld om de westmolen opnieuw op te richten. Uit de denombrementen van "den Zoutput" van 1420 en 1456 blijkt dat de oost- of zoutputmolen niet meer gebruikt wordt; de molen zal pas in 1564 terug in de archieven verschijnen. Volgens een bewaard bestek uit de Archives Départementales du Nord in Rijsel wordt er in de 15de eeuw een koren- en oliewatermolen gebouwd; het molengebouw in vakwerkbouw met pannen dak bevat een korenmolen met één steenkoppel en een oliemolen met vijf stampers, beiden door hetzelfde waterrad aangedreven.
16de eeuw. Voor de Kortrijkse schepenbank wordt in 1564 een contract afgesloten voor de bouw van een nieuwe watermolen (oostmolen). De westmolen bij de sluis op de Leie is circa 1561 in gebruik als ijzermolen en wordt in 1564 omgebouwd tot papier- en oliemolen. Beide watermolens staan voor het eerst afgebeeld op de 16de-eeuwse kaart van Jacob van Deventer. Tot 1611 is de westmolen enkel in gebruik als oliemolen.
17de eeuw. De watermolens van Harelbeke zijn tijdens de 17de en de 18de eeuw meermaals het doel van militaire acties bij de invallen van de Franse legers. Reeds in de 17de eeuw wordt er gesproken over de "vrije banmolens"; na het opheffen van de verplichte ban verrijzen er in de 18de eeuw in Harelbeke een veertiental molens.
Op het plan uit het renteboek van de heerlijkheid Overacker van 1607 wordt enkel de oostmolen weergegeven, aangeduid als "de watermŭelen". Op deze kaart, op de 17de-eeuwse kaart van de omgeving van Zwevegem en op de kaart van A. Sanderus van 1641 worden de watermolens op het Leie-eiland weergegeven als bakstenen gebouwen onder zadeldak met een waterrad op de Leie.
In 1611 verleent de rekenkamer van Rijsel aan de Rijselse koopman Jean Collart de toestemming om de molen bij de sluis op de Leie om te bouwen tot een volmolen (vermoedelijk de westmolen).
18de eeuw. Volgens het grondplan van 1764 is de oostmolen voorzien van een molenaarswoning en een stal; voor deze molen is er een brug over de Leie. Het plan van 1764 geeft de westmolen weer met enkel het volume ten noorden van de sluis. Diezelfde situatie staat afgebeeld op de kaart uit het landboek van Harelbeke-buiten, opgemaakt in 1768 door landmeter Frans De Bal.
Op de plannen van J.F. De Buyck van het derde kwart van de 18de eeuw worden de west- en oostmolen weergegeven ten westen van het Sas van Harelbeke. De molens zijn eigendom van het hof te Brussel. De westmolen bestaat uit een oliemolen en twee graanmolens aan weerszijden van de sluis, de oostmolen bevat een graanmolen. Baksteenbouw onder schilddaken met verscheidene dakvensters/-kapellen; oostmolen met natuurstenen hoekblokken en licht getoogde vensteromlijstingen, westmolen met rondboogvormige en rechthoekige muuropeningen.
In 1770 zijn de molens, de sluizen en kaaimuren in een zeer slechte staat. Voor dergelijke zware investeringen wordt beroep gedaan op de administratie van keizerin Maria Theresia in Brussel. Op de Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden, opgenomen op initiatief van Graaf de Ferraris (1770-1778), aangeduid als "Moulin d'Harelbeke".
Met de Franse revolutie worden de molens in 1792 aangeslagen en als nationaal goed verkocht. Vanaf dan kunnen de molenaars niet meer naar willekeur malen met het Leiewater (vrije banmolens).
19de eeuw. Tot de 19de eeuw hebben de molens het uitzicht van traditionele watermolens met typische waterradaren, gebruikt voor het malen van graan, schors en het persen van olie. Op de plattegrond van de gemeente Harelbeke, opgemaakt in 1807 door landmeter P.C. Steur, worden drie watermolens weergegeven; de westmolen met een molen ten noorden en ten zuiden van de sluis, en de oostmolen.
In 1810 worden de watermolens verkocht aan de Brugse handelaar Pierre Maes. In 1817 verkoopt de weduwe van Pierre Verschuere de molens aan Pieter Buyze en Pieter Demulie. Op het primitief kadasterplan (circa 1835) bestaat de westmolen uit een "watergraan- en volmolen" ten zuiden van de sluis en een "watergraanmolen" en een "waterolie- en bleekblauwwatermolen" ten noorden van de sluis; aan de overzijde van de toenmalige Watermolenstraat bevindt zich nog een bijgebouw. De oostmolen wordt op het primitief kadasterplan (circa 1835) weergegeven als een watergraanmolen. Circa 1835 zijn de west- en oostmolen eigendom van Pieter Buyze uit Kortrijk. Deze zou de molens verkopen aan weduwe Hubert Bruneel.
Vermoedelijk nog in de jaren 1830 erven Henri en Dominique Vercruysse uit Kortrijk het complex met koren- en volmolen, olie- en blauwselmolen en twee grote graanmolens. In 1840 laat de gemeente Harelbeke de dijk tussen de Oude Leie en de oostmolen vergroten.
Volgens de literatuur wordt de westmolen herbouwd in de periode 1830-1850 (cf. sluitsteen met opschrift "1849" en datering "1829"); het gebouw wordt in 1836 opgericht als graanmaalderij met drie ingebouwde onderslagradaren. Volgens het kadaster wordt de verbouwde/ herbouwde westmolen echter pas in gebruikgenomen in 1853, nadat de watergraanmolen ten zuiden van de sluis is vergroot (uitbreiding boven de doorgang tussen de Leie en de Oude Leie) en de wateroliemolen ten noorden van de sluis is uitgebreid en gedeeltelijk gereconstrueerd in een water- en dampoliemolen; tegen deze laatst vermelde molen wordt een magazijn opgetrokken. In 1850 wordt de eerste stoommachine geplaatst; de nog bewaarde vierkante schoorsteen wordt verbonden met de machinekamer. In 1858 verkoopt koopman Henri Vercruysse de west- en oostmolen aan Dominicus Vercruysse, die in 1863 de molens verkoopt aan Arsène en Victor Vercruysse uit Kortrijk.
In 1870 wordt de oostmolen in het kadaster omschreven als een "magazijn"; het magazijn wordt in opdracht van Arsène en Victor Vercruysse uitgebreid en omgevormd in een watergraanmolen met stoomtuig (ingebruikname in 1874). Vóór 1875 wordt het magazijn aan de noordzijde van de westmolen (daterend van vóór 1853) vergroot en wordt het huis aan de overzijde van de toenmalige Watermolenstraat herbestemd tot bureel. In 1880 wordt het rendement verhoogd door het vereenvoudigen van de oude watervallen, het ombouwen van de drie radaren tot één enkel en het vervangen van de klassieke waterradaren door waterturbines (de oude Francis-turbine is bewaard).
In 1881 worden de west- en oostmolen verkocht aan Victor Vercruysse, fabrikant te Kortrijk. In 1884 brandt de westmolen uit (zie oude foto van de westmolen kort na de brand van 1884); volgens het kadaster wordt de westmolen - een watergraan- en waterdampoliemolen - in 1885 in opdracht van de firma Les Frères Vercruysse uit Kortrijk gedeeltelijk gereconstrueerd en herbestemd tot een magazijn (ingebruikname in 1887), vermoedelijk wordt in deze fase ook het molenhuis gerealiseerd.
De oostmolen - een watergraanmolen met stoomtuig - wordt volgens het kadaster in 1885 gedeeltelijk gereconstrueerd en vergroot (verlenging van de bestaande muren) in opdracht van de firma Les Frères Vercruysse uit Kortrijk. Mogelijk wordt de molen gedeeltelijk gereconstrueerd naar aanleiding van een brand; volgens de literatuur brandt de oostmolen echter pas uit in 1886. In 1888 registreert het kadaster de bouw van een landgebouw tegen de westgevel van de oostmolen.
In 1892 wordt volgens het kadaster een volume tegen het molenhuis van de westmolen gebouwd.
20ste eeuw. In 1905 wordt een tweede waterdoorgang onder de westmolen aangelegd, nadat er een nieuwe regeling van kracht is die bepaalt dat de Oude en Nieuwe Leie eenzelfde waterpeil moeten hebben. In 1908 laat de firma Les Frères Vercruysse volgens het kadaster ten westen van de oostmolen een vrijstaand gebouw optrekken met een woning en burelen.
In 1924 verkoopt de firma Les Frères Vercruysse een gedeelte van het magazijn aan de noordzijde van de westmolen (daterend van vóór 1853). Het gedeelte van het magazijn dat niet wordt verkocht, wordt in 1928 verbouwd tot een melassefabriek met magazijn. In 1927 registreert het kadaster de bouw van een hangar tussen de oostmolen en de burelen met woning van 1908. In 1929 registreert het kadaster de naamsverandering van de firma Les Frères Vercruysse in de naamloze maatschappij Watermolens. In datzelfde jaar wordt achter de oostmolen, aan de kant van de Oude Leie, een grote hangar gebouwd en wordt tegen de woning met burelen van 1908 een tweede woning gebouwd. De westmolen wordt enige tijd verhuurd aan het bedrijf Ozonia; circa 1930 produceert Boudewijn Steverlynck er het waspoeder Ozonia. In 1934 breidt ingenieur Maselis in opdracht van de NV Watermolens de oostmolen uit met een gebouw in beton en baksteen van vijf verdiepingen, dat dienst doet als werkhuis of magazijn (bouwaanvraag van 1933, ingebruikname volgens het kadaster in 1935). In 1935 laat de NV Watermolens de motormelassefabriek met magazijn (noordzijde westmolen) omvormen tot een woning met magazijn.
In 1936 wordt het bureel tegenover de westmolen afgebroken, de woning bij de voormalige melassefabriek aan de noordzijde van de westmolen wordt vergroot en achter de westmolen wordt een woning gebouwd. De oostmolen wordt in 1936 volgens het kadaster uitgebreid van een stoom- en watergraanmolen naar een maalderij en de woningen van 1908 en 1929 worden vergroot aan de achterzijde.
In 1942 brandt de oostmolen opnieuw uit om na de Tweede Wereldoorlog weer opgebouwd te worden (de productie start terug in 1947); de heropbouw van de watermolens wordt uitgevoerd naar de ontwerpplannen van architect Jozef Demeyere uit Kortrijk (bouwaanvragen van 1942 en 1944). Circa 1943 worden er onderhoudswerken uitgevoerd. Bij de heropbouw van de molens is er onder meer sprake van silo's en een kuiserij op de gelijkvloerse verdieping en een maalderij op de eerste verdieping. In 1945 registreert het kadaster de afbraak van de hangar van 1929 achter de oostmolen. Het kadaster registreert de volledige herbouwing van de oostmolen in opdracht van de NV Watermolens pas in 1947. Na de Tweede Wereldoorlog produceert de heer Carpentier er veevoeder en lijnolie.
In de westmolen wordt na de Tweede Wereldoorlog de productie niet meer opgestart; de gelijkvloerse en eerste verdieping worden ingenomen door de Civiele Bescherming, de overige verdiepingen zijn leegstaand. De westmolen wordt volgens het kadaster uitgebreid in 1958 (onder meer het magazijn van vóór 1853 aan de noordzijde).
De oostmolen wordt vanaf de jaren 1950 voortdurend uitgebreid en gemoderniseerd. In 1951 wordt een uitbreiding voorzien aan de noordoostzijde. In 1963 worden twee woningen ten westen van de maalderij omgevormd in burelen en worden er drie gebouwen ten noorden van de oostmolen opgetrokken, waardoor de arm van de Oude Leie versmalt. In 1969, 1970, 1974 en 1989 registreert het kadaster uitbreidingen aan de noordzijde in opdracht van de NV Watermolens. De oostmolen wordt verkocht aan de groep CERES, die de maalderijen nog steeds uitbaat. Vanaf de jaren 1970 beperkt de firma zich tot de productie van meel.
In 1985 wordt het magazijn van vóór 1853 aan de noordzijde van de westmolen afgebroken. De westmolen wordt in 1998 geklasseerd als beschermd monument. Het vervallen gebouw wordt aangekocht door de Lofting Group uit Gent en wordt circa 2002-2003 omgevormd tot moderne lofts door de Algemene Bouwonderneming "dé bouw" uit Gits (Hooglede). De oude molenaarswoning wordt gesloopt en vervangen door een gebouw met acht garages en een woon- en kantoorfunctie. De Francis-turbine wordt hersteld door de turbineconstructeur Willot te Moha (Luik) en wordt na terugplaatsing gebruikt voor de opwekking van "groene elektriciteit".
Oostmolen, in 1885 tot stand gekomen na gedeeltelijke reconstructie van een bestaand volume en herbouwd na de brand van 1942. Baksteenbouw van zeven bouwlagen en tien traveeën onder een platte bedaking met metalen schoorstenen. Begane grond in rode baksteen, fungerend als plint. Gebruik van beton voor de muurpenanten tussen de traveeën en de horizontale lijst onder de dakverdieping. Beglaasde, centrale travee opgetrokken boven de dakrand (vormgeving herhaald bij de inkompartij); de over de verschillende bouwlagen doorlopende glaspartij is onderverdeeld met betonnen stijlen en dorpels. Rechthoekige muuropeningen; metalen schrijnwerk met roedeverdeling, kleine vierkante vensters ter hoogte van dakverdieping. Vereenvoudigde achtergevel. Ten westen van de oostmolen, bakstenen volume van 1934 van zes bouwlagen en drie traveeën, onderverdeeld door wit beschilderde betonnen banden. Platte bedaking met latere uitbreidingen. Rechthoekige vensters voorzien van metalen schrijnwerk met roedeverdeling. Rechts, toegangsdeur onder betonnen latei met datum "1934", links grote rechthoekige poort.
Ten oosten van de oostmolen, bakstenen volume van zes bouwlagen onder platte bedaking, vermoedelijk daterend uit de jaren 1950. Grote rechthoekige poort, bandramen ter hoogte van de verdiepingen. Gelijkaardig gebouw ten westen van het volume van 1934.
Westmolen, verbouwd in de periode 1836-1853, gedeeltelijk herbouwd na de brand van 1884 en circa 2002-2003 herbestemd tot lofts. Gebouwd op een hellend terrein, waardoor de ondergrondse verdieping zichtbaar is aan voorzijde. Baksteenbouw van oorspronkelijk zes bouwlagen en dertien traveeën. Volgens de literatuur bewaarde fragmenten, zoals een natuurstenen basisstructuur en enkele natuurstenen omlijstingen en hoekblokken, vermoedelijk afkomstig van de voorafgaande molens. Volledig vernieuwde dakverdieping; combinatie van een platte bedaking met roofing en tropisch hardhout voor het terras, en een zadeldak met stalen structuur en sandwichpanelen (oorspronkelijk vijf traveeën links en rechts onder pannen zadeldaken). Spitsboogvormige doorgang onder het gebouw als voormalige verbinding tussen de Leie en de Oude Leie; daarvoor sluiswerk. Behouden muuropeningen, uitgezonderd deurramen ter hoogte van de terrassen in achtergevel (2002-2003). Houten schrijnwerk (rechthoekige laadluiken thans beglaasd) en aluminiumramen ter hoogte van de dakverdieping. Schoorsteen tegen de zuidgevel op een vierkante plattegrond, verbonden met de voormalige machinekamer van de stoommachine. Ondergrondse verdieping met turbineruimte met oude Francis-turbine, elektriciteitswinning en warmtepompinstallatie. Verdiepingen met wooneenheden; interieur verwijderd op enkele zolderbalken na.
Circa 2002-2003 herbouwde molenaarswoning (nummer 36) aan de zuidzijde van de westmolen met acht garages en tearoom.
Bron: VANWALLEGHEM A. & CREYF S. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Harelbeke, Deel I: Stad Harelbeke, Deel II: Deelgemeenten Bavikhove en Hulste, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL42, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Vanwalleghem, Aagje; Creyf, Silvie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
De volumes ten oosten en ten westen van de Oostmolen zijn gesloopt.
Is deel van
Watermolenstraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Watermolensite van Harelbeke [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/205253 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.