erfgoedobject

Vesaliusinstituut en Pathologisch Instituut

bouwkundig element
ID
206127
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/206127

Juridische gevolgen

Beschrijving

Historiek

Door het akkoord van 13 oktober 1835, gesloten tussen de gemeenteraad van Leuven en het Belgische episcopaat, werden de gebouwen van de oude universiteit waaronder de lakenhal en diverse colleges die na haar opheffing in 1797 in het bezit van de stad waren gekomen, aan de universiteit in erfpacht gegeven.

Zo kon de medische faculteit beschikken over collegezalen in de lakenhal en over het 18de-eeuwse anatomisch theater op de hoek van de Minderbroedersstraat met de Kapucijnenvoer. Daarnaast mocht ze gebruik maken van het oude Sint-Elisabethgasthuis met kraamkliniek uit 1819, die beiden werden beheerd door de Commissie van Openbare Onderstand en in 1840-1849 werden vervangen door het innoverende en inmiddels grotendeels gesloopte Sint-Pietersgasthuis van architect A. Van Arenbergh.

De eerste drie decennia voldeden de gebouwen ruimschoots aan de behoeften van de medische faculteit. Met de stijging van de studentenbevolking en vooral als gevolg van de bij wet van 1876 opgelegde verplichting om ruimten voor practica en laboratoria te voorzien werd uitbreiding echter onvermijdelijk. Op het intussen liberale stadsbestuur diende niet langer gerekend, bovendien waren de financiële middelen beperkt zodat in eerste instantie noodoplossingen werden uitgewerkt door herinrichting en vergroting van de bestaande gebouwen. Deze situatie bleek onhoudbaar zodat in 1875 de aanzet werd gegeven voor het eerste nieuwbouwproject dat de universiteit voor eigen rekening liet optrekken namelijk het anatomisch theater van Helleputte, in 1906 gevolgd door de uitbreiding met het pathologisch instituut van Vincent Lenertz. Beide gebouwen die een monumentaal poorteffect creëren ter hoogte van de toegang tot de medische campus zouden de aanzet vormen tot een spectaculaire en quasi ongestructureerde uitbouw – zowel door nieuwbouw als aankoop - van een medische campus die van meet af aan een onderwijs-, onderzoeks- en verpleegfunctie combineerde. Momenteel is de leegloop van de site vrijwel een feit ingevolge de graduele verhuis van de verschillende afdelingen naar het buiten de stad ingeplante Gasthuisbergcomplex. Volgens het ontwikkelingsplan "Hertogendal" wordt de voormalige ziekenhuissite op termijn omgevormd tot een groene ruimte met woningen, winkels en bejaarden- en studentenhuisvesting.

Vesaliusinstituut of anatomisch amfitheater

In de jaren 1870 voldeed het anatomisch amfitheater dat in 1744 onder impuls van doctor in de geneeskunde, H.-J. Rega (1690-1754), was opgericht op de hoek van de Kapucijnenvoer met de Minderbroedersstraat niet langer aan de wetenschappelijke eisen en was bovendien te klein geworden voor het groeiend aantal medische studenten. In 1875 werd een verzoek tot uitbreiding vanwege rector Alexandre Namèche door de stad Leuven geweigerd omwille van de vele klachten van de omwonenden over het lijkentransport vanuit het verderop gelegen Sint-Pietersgasthuis aan de Brusselsestraat. Het stadsbestuur suggereerde daarom om dichterbij een nieuw complex op te richten en was zelfs bereid om tussen te komen bij de aankoop van een geschikt terrein. Daarop kocht de universiteit, met financiële steun van de stad, op 7 juli 1875 het eigendom van de familie d’Udekem- van der Stegen langs de Minderbroedersstraat, bestaande uit een woning met tuin die aan een Dijlearm grensde. Dank zij een schenking van Monseigneur De Montpellier, de ultramontaanse Luikse bisschop die op dat moment met de universiteit was verzoend, kon nog datzelfde jaar worden gestart met de opmaak van de plannen. Vermoedelijk was het de bezieler van het project, geneesheer-hoogleraar Charles Ledresseur (Havré 1842-Leuven 1901), die de jonge Helleputte - sinds twee jaar als hoogleraar verbonden aan de Faculteit Toegepaste Wetenschappen - als ontwerper voorstelde. Op 7 juli 1876 werd de bouwaanvraag door de stad goedgekeurd en nog geen jaar later, op 21 april 1877, werd het "Institut Vésale" met veel luister ingehuldigd. Het omvatte een achthoekig auditorium voor 200 studenten met aanleunend een rechthoekige dissectiezaal en was via het binnengebied rechtstreeks verbonden met het meer noordoostelijk gelegen Sint-Pietersgasthuis aan de Brusselsestraat. In de bestaande woning links van de nieuwbouw waren intussen, na de nodige aanpassingswerken, het anatomisch museum en twee laboratoria ondergebracht. In zijn gelegenheidstoespraak prees professor Ledresseur de praktische voordelen van het nieuwe auditorium: een trapsgewijze schikking van de houten banken voor de studenten, een overvloedige lichtinval verzekerd door ruim 60 vierkante meter beglazing, een optimale verluchting dank zij de ruim 1250 kubieke meter luchtinhoud en een continue ventilatie met kachels die zuivere, opgewarmde lucht verspreidden en ten slotte een prachtige akoestiek.

Over de nieuwe dissectiezaal was de professor niet minder enthousiast. Onontbeerlijke zaken zoals licht, lucht en water waren verzekerd door een egale verlichting (40 vierkante meter beglazing) en door waterreservoirs (3600 kubieke meter) gevoed door het regenwater van de bedaking. Op dat moment bleek geen enkele andere Belgische universiteit over een dergelijke modeluitrusting te beschikken. De originele plannen bleven niet bewaard. In 1883 werd door Helleputte het "cabinet de physiologie" gerealiseerd, een klein verbindingsvolume tussen de verbouwde woning en het nieuwe amfitheater. In 1896 volgt een uitbreiding met een éénlaagse aanbouw haaks op de dissectiezaal. In 1906 werd de woning met labo’s en museum gesloopt voor de bouw van een nieuw "institut de pathologie" naar ontwerp van Vincent Lenertz (zie infra). In 1907 verdwijnt het aanpalende "cabinet de physologie" en wordt aan straatzijde vervangen door een afsluitmuur met smeedijzeren hekwerk. Het anatomisch theater behield zijn functie tot eind jaren 1940 toen het interieur werd verbouwd (aanbrengen van tussenvloeren en plaatsing van vensters op het gelijkvloers) volgens de plannen van architect A. Sonck. Uit dezelfde periode dateert eveneens de éénlagige portiersloge met geïntegreerde elementen (plint en hekpijler) van het verdwenen poorthekken uit 1907 alsook het nieuwe, meer achterin geplaatste hekken. Achtereenvolgens werd het amfitheater gebruikt als bibliotheek van de Medische Wetenschappen en als secretariaat van de hoteldienst van de universitaire ziekenhuizen. Sinds enkele jaren staat het Helleputtegebouw leeg. Het pathologisch instituut is tot op heden nog deels in gebruik.

Joris Helleputte (Gent, 1852 - Leuven, 1925) was niet alleen een invloedrijke, katholieke politicus maar heeft ook een belangrijke rol gespeeld als architect en als hoogleraar aan de Katholieke Universiteit van Leuven. Na een opleiding ingenieur Bruggen en Wegen aan de Gentse Rijksuniversiteit (1868-73) werd hij in 1874 belast met het architectuuronderwijs aan de Speciale Scholen, de ingenieursschool van de Katholieke Universiteit te Leuven. Hij legde er de basis van een zelfstandige opleiding tot ingenieur-architect en doceerde er tot 1910 de belangrijkste architectuurvakken. Van 1874 tot circa 1896 werkte hij ook als zelfstandig architect en ontwikkelde zich tot een van de sleutelfiguren van de katholieke neogotische beweging in het laatste kwart van de 19de eeuw. Zowel voor zijn burgerlijke als kerkelijke architectuur hanteerde hij een coherente, streng orthodoxe neogotische stijl naar het voorbeeld van de Béthune en de Sint-Lucasscholen; Hij was voorstander van een ambachtelijke benadering van het bouwen met traditionele materialen en technieken maar stond ook open voor nieuwe technologieën. Een mooi voorbeeld hiervan was de zichtbare ijzeren spantstructuur van de inmiddels gesloopte Franciscus-van-Saleskerk te Luik (1888-89). Opmerkelijke realisaties binnen zijn invloedrijke en gediversifieerde oeuvre dat zowel nieuwbouw als verbouwingen omvatte zijn zeker de Sint-Julianakapel in Sint-Joost-ten-Node en de vele opdrachten voor de Leuvense universiteit waaronder het Anatomisch Theater (1876-77), het Justus Lipsiuscollege (1878-89) (ministerieel besluit 7.06.1994) en het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte (1893-97) (ministerieel besluit 15.10.2003).

Pathologisch Instituut

Vlak naast het anatomisch theater (1876-77) van Helleputte en ter vervanging van de tot anatomisch museum en labo’s omgebouwde woning en het aangrenzende "cabinet de physiologie", eveneens van Helleputte, werd in 1906 (vergunning d.d. 13.08.1906), tijdens het rectoraat van A. Hebbelynck die het wetenschappelijk onderzoek sterk zou stimuleren, gestart met de bouw van een Instituut voor Medische Pathologie. Het omvatte, naast een museum en een auditorium voor 80 studenten, laboratoria voor medische, scheikundige en microscopische analyses voor het voorbereidend onderwijs alsook laboratoria voor gynaecologisch/verloskundig onderzoek en voor experimentele pathologie. Het ontwerp werd gerealiseerd door een medewerker van Helleputte, architect Vincent Lenertz.

Vincent Lenertz (1864, Echternach-1914, Leuven) van Luxemburgse origine kreeg zijn opleiding aan de Katholieke Universiteit Leuven waar hij van 1887 tot 1889 aan de Speciale Scholen de architectuurcolleges volgde van Joris Helleputte (Gent, 1852-Leuven, 1925), één van de belangrijkste en invloedrijkste vertegenwoordigers van de Sint-Lucasneogotiek. Omwille van zijn technische vaardigheid en zijn tekentalent werd Lenertz er in 1889 benoemd tot "Directeur des travaux grafiques" of hoofd van de tekenpractica. Wanneer Helleputte datzelfde jaar tot volksvertegenwoordiger van het kiesarrondissement Maaseik wordt verkozen nemen zijn naaste medewerkers Stéphane Mortier (1857-1934), Pieter Langerock (1859-1924), Joseph-François Piscador (1866-1923) en Vincent Lenertz zijn tekenpraktijk over. Zo werd Lenertz verantwoordelijk voor de latere fase van het Justus Lipsiuscollege (ministerieel besluit 7.06.1994), een project dat in 1877 onder leiding van Helleputte was opgestart. Tijdens het rectoraat van Monseigneur A. Hebbelynck (1898-1909) kreeg Lenertz van de universiteit diverse grote opdrachten toebedeeld: het Instituut voor Electromechanica (1899) in de Vlamingenstraat, het Amerikaans college (1905) en het Instituut voor Scheikunde of Arenberginstituut (1909) aan de Naamsestraat, het Pathologisch Instituut (1906) in de Minderbroedersstraat en het Spoelberch-instituut (1911) aan de Krakenstraat. Lenertz werkte ook voor privé-opdrachtgevers. Voor kanunnik en hoogleraar Henri de Dorlodot (1855-1928) bouwde hij in de Charles Deberiotstraat het Kolenmuseum (circa 1905). Daarnaast realiseerde hij enkele privé-woningen zoals de woning met atelier voor beeldhouwer Paul Roemaat, Diestsevest 40 (circa 1903)(ministerieel besluit 8.09.1995) en een rentenierswoning, Tiensevest 39. Ten slotte bouwde en vergrootte hij, samen met Hyacinth Martens (1847-1919), een 25-tal kerken in het noorden van Limburg. Hij was een getrouwe volgeling van de strenge, op functionele en constructieve rationaliteit gestoelde neogotiek van zijn leermeester Helleputte die nadien evolueerde naar een meer persoonlijke en eigentijdse interpretatie van een late, eclectisch getinte neogotiek.

Beschrijving

Vesaliusinstituut of anatomisch amfitheater

Het neogotische anatomisch instituut van Helleputte bestaat uit de drie onderscheiden volumes, namelijk een auditorium, een dissectiezaal en een tussenliggend inkomportaal. Het geheel is opgetrokken in rode baksteen met beperkt gebruik van natuursteen voor afgeschuinde, gebouchardeerde plint (witte natuursteen) en afzaten (blauwe hardsteen) onder een natuurleien bedaking.

Het merkwaardige, achthoekige auditorium verticaal belijnd door dubbel versneden steunberen, op halve hoogte verbonden door een hardstenen kordonlijst, is afgedekt met een complexe, hoge natuurleien bedaking met houten kroonlijst en bloktandfries, lateraal doorbroken met twee steile puntgevels met sierankers én zware, inmiddels afgetopte schoorsteenmassieven. De sierlijke smeedijzeren windvanen zijn verdwenen. Een doorlopend register van hooggeplaatste, bakstenen lancetvensters met afzaat en smalle tussenpenanten zorgde voor de alom geprezen homogene en royale lichtinval. De twee gekoppelde lancetvensters op straatniveau zijn origineel terwijl de overige rechthoekige vensters verwijzen naar de opdeling in niveaus eind jaren 1940. In de westgevel een licht aangepaste toegang tot het kelderniveau.

De houten spitstongewelven met geprofileerde ribben op consoles (wellicht gepolychromeerd) die de aanvankelijk hoge, open ruimte overspannen gaan momenteel schuil achter een verlaagde zoldering.

Het aangrenzende, klein en laag volume van het inkomportaal met zadeldak en bewaarde decoratieve nokpannen, telt aan straatzijde drie, door gekoppelde lancetvensters en steunberen geritmeerde traveeën terwijl de achteraan gesitueerde ingang wordt gemarkeerd door een asymmetrische puntgevel met sierankers en een drielobbige, natuurstenen nis met een beeld van Sint-Lucas, patroonheilige van de medici. De fraaie, dubbele houten deur met spiegelklampen, ijzeren beslag en gotiserend geheng wordt omkaderd door een geprofileerde, bakstenen spitsboogomlijsting met flankerende colonetten voorzien van een natuurstenen sokkel en knoppenkapiteel.

In het portaal met houten balkenzoldering op consoles leiden enkele treden en een dubbele deur naar het auditorium. Of de dissectiezaal ook van hieruit toegankelijk was blijft onduidelijk. Twee gedenkplaten herinneren respectievelijk aan de oprichting in 1876 en aan de herinrichting tot "aedes medicorum" in 1950. De aanleunende ruimte aan de straatzijde was vermoedelijk bestemd voor de professoren. Briefpaneeldeuren en decoratieve tegelvloeren.

De direct aansluitende en parallel met de straat ingeplante dissectiezaal toont een éénlaags volume van vier traveeën met aan straatzijde een strakke, verticale ritmering van gekoppelde, blinde lancetvensters en steunberen. De oorspronkelijk wellicht vrij identieke binnenkoergevel (zie steunberen) is momenteel opengewerkt met vier brede, segmentbogige vensters. Onder de nok van het zadeldak, belijnd met aandaken en een bloktandfries en verlevendigd met twee, momenteel ingekorte, polygonale schoorstenen was oorspronkelijk aan weerszijden een lichtstraat voorzien die samen met de vijf lancetvensters in de oostelijke zijgevel voor de nodige lichtinval zorgden. De verzorgde houten bebording van het zadeldak is door een verlaagde zoldering niet langer zichtbaar.

Pathologisch Instituut

De diverse functies werden ondergebracht in een vrij imposant, functioneel en eclectisch getint bakstenen complex: aan de straatzijde een nagenoeg vierkant hoofdvolume met souterrain, drie bouwlagen en een zolderverdieping onder leien mansardedak en achterliggend een licht verspringend, vlak afgedekt volume met souterrain, gelijkvloers en een hoge verdieping waarin het auditorium werd ondergebracht.

Straat- en rechterzijgevel van het half vrijstaande hoofdvolume - respectievelijk zeven en zes traveeën breed - tonen een strakke horizontale geleding ontleend aan een sterk geprononceerde, hardstenen plint in breuksteenverband waarboven drie registers van respectievelijk tudorbogige en lichtgetoogde vensteropeningen, het geheel bekroond met een mansardedak en een houten kroonlijst op uitgelengde consoles. Een licht vooruitspringend muurvlak en een klokvormig bekronend dakvenster met schouderstukken en overhoeks topstuk zorgen voor een risalietvormig, verticaal accent in beide gevels. De sobere, functionele baksteenarchitectuur wordt verlevendigd door spiegels onder de op het gelijkvloers verdiepte vensters, een beperkt gebruik van witte natuursteen voor imposten, hoekstenen en muurbanden, door sierankers en door een afwisseling van witgeschilderde houten, twee- of driedelige vensters met bovenlicht (deels vernieuwd). De weinig geprononceerde toegang in de vorm van een deels beglaasde, houten vleugeldeur met bovenlicht bevindt zich in de vierde travee van de naar het anatomisch theater gerichte zijgevel. Een met een beglaasde vleugeldeur afgesloten inkomsas leidt naar en een ruime traphal met hardstenen, tussen muren gevatte bordestrap waarvan de centrale tussenmuur bovenaan uitmondt op een hardstenen zuil. Opvallend zijn de met een tudorboog afgewerkte doorgangen op het tussenbordes en de jaarsteen met "ANNO: DOMi MCMVI" onder een console met gelauwerd hoofd van Vesalius. De binnenindeling met hoge ruimten met balkenzoldering op geprofileerde consoles en een souterrain met gietijzeren kolommen werd deels gewijzigd bij uitbreidingen in de jaren 1939. In één van de practicalokalen bleven de originele houten kapstokken, werktafels en zitkrukjes bewaard.

Verder nog een gedenksteen afkomstig van het voormalig anatomisch museum met inscriptie "IN MEMORIAM/ PATRISAMANTI/ SSIMI ARMIGE/ RI NOBILITATI PRTri CRANINX/ PROFESSORIS EXIMII AB A°/ MDCCCXXXV AD ANNum/ MDCCCLXXXIII MUSE/ UM ANATMIRARUM SEIEN TIARUM BARO X CRANINX/ UXORQuf EJUS SSFCA° MCMII". De internist Pierre Craninx (1803-1890) genoot grote faam als diagnosticus en stond bekend als "Nestor van de Belgische geneesheren". De afwijkende ordonnantie van het achterliggende volume met vooruitspringende, afgeronde hoek, zware muizentandfries en plat dak houdt verband met de functies. De tudorbogige vensters op het gelijkvloers verwijzen naar het achterliggend laboratorium terwijl de drieledige boognissen en de bovenliggende rechthoekige vensters met gietijzeren latei het auditorium situeren. De beglaasde lichtkoepel op het dak werd inmiddels afgedicht.

Het rechthoekige auditorium met houten plankenvloer is uitgerust met in rechte rijen opgestelde zitplaatsen met klapstoelen en lessenaar in pitchpine, naar verluidt uitgevoerd door het schrijnwerkatelier van de universiteit.

  • Stadsarchief Leuven, 68271, (bouwvergunning 13.08.1906).
  • Helleputte Joris in Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot op heden, (Antwerpen), (2003), p. 341-342.
  • Lenertz Vincent in Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot op heden, (Antwerpen), (2003), p. 394.
  • Inauguration de l’Institut Anatomique in Annuaire de l’Université Catholique de Louvain, Leuven, 1878, p. 441-457.
  • MAES K (red.)., Joris Helleputte. Architect en politicus. 1852-1925. Deel II Oeuvrecatalogus, Leuven, 1998, p. 160-163.
  • ORLENT M., Neogotische kerkenbouw in Noord-Limburg, in Monumenten en Landschappen, 18/1, 19999, p. 25-36.
  • VAN EVEN E., Louvain dans le passé et le présent, Leuven, 1895, p. 613-614.
  • 550 jaar universiteit te te Leuven 1425-1975 (tentoonstellingscatalogus), Leuven 31 januari-25 april 1976, p. 459 en 500.

Bron: MONDELAERS L. & VERLOOVE C. met medewerking van VAN ROY D., VAN DAMME M. en MEULEMANS K. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Leuven binnenstad, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB2, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Verloove, Claartje; Mondelaers, Lydie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Vesaliusinstituut en Pathologisch Instituut [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/206127 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.