Voormalig Instituut voor Bacteriologie, heden Instituut voor Land- en Waterbeheer van de Katholieke Universiteit Leuven.
In 1897 naar ontwerp van de Leuvense architect A. Van Arenbergh (1870-1937) opgetrokken complex op T-vormige plattegrond, met een geknikte straatvleugel die aan de ene zijde aansluit bij de huizenrij van de Vital Decosterstraat en aan de andere zijde loodrecht op de gevellijn van het Kolveniershof (nummer 104) is ingeplant, waardoor een rechthoekig plein ontstond met het voormalige Instituut voor Bacteriologie als perspectiefpunt. Bij het hoofdgebouw hoorden aanvankelijk ook stallingen en dienstpaviljoenen rond een grote binnentuin met toegangspoort aan de Sint-Maartensstraat, die bij de bouw van het huidige Rega Instituut (Sint-Maartenstraat nummer 55, architect C. Devadder, 1962) verdwenen.
Straatvleugel van twaalf traveeën en twee bouwlagen onder pannen zadeldaken, met een eclectische penantengevel in gele baksteen, voorzien van een verhoogd middenrisaliet en horizontaal geleed door de hardstenen bossageplint met keldergaten, hardstenen cordons, banden in rode baksteen en witte natuursteen, decoratieve tegelfriezen, en registers van als drielicht uitgewerkte steekboogvensters met geprofileerde booglijsten en borstweringen met cassetten. Linkertravee en verhoogd middenrisaliet met onmiskenbaar neorenaissance invloeden, het laatste met op de begane grond rondbogige drielichten aan weerszijden van de deur met halfrond bovenlicht, onder een hoofdgestel met guirlandefries op pilasters met diamantkoppen, verdiepte spiegels en gestileerde bladkapitelen.
Op de verdieping: een monumentaal drielicht (heden geblindeerd), opgevat als rondboogarcade, met schijfmotieven in borstweringen en boogzwikken, en oorspronkelijk bekroond door het opschrift: "INSTITVT DE BACTERIOLOGIE" (ceramische tegels).
Voorts art nouveau-ornamentiek in de schijfmotieven en kapitelen van de rondboogdeuren, in de tegelfriezen boven de steekboogvensters en in de tegeltableaus aan weerszijden van het portaal. Het oorspronkelijk monumentale karakter van de gevel werd in 1961 sterk aangetast door de verwijdering van de houten kroonlijst met fries en de bovendakse bakstenen borstweringen. Oorspronkelijk houten schrijnwerk van deuren en vensters, de laatste voorzien van rolluiken.
In rode baksteen opgetrokken achtergevel en achterbouw met getoogde muuropeningen en kordons en rollagen in zwart gesinterde baksteen. De vijf traveeën tellende haakse vleugel, aan beide zijden voorzien van houten wintertuinen, leidt naar een twee bouwlagen hoog laboratoriumgebouw op vierkant grondplan, met tentdak en lantaarn, en grote rechthoekige vensteropeningen met houten schrijnwerk, metalen roeden en metalen lateien.
Hoewel geen oorspronkelijke grondplannen werden teruggevonden, kan aangenomen worden dat de oorspronkelijke indeling en structuur van het gebouw onaangetast bleef. Het T-vormige complex heeft een typologisch interessant en haast symmetrisch grondplan: de begane grond van de straatvleugel wordt getypeerd door een grote centrale hal - geleed door Dorische pilasters, links en rechts geflankeerd door trappenhuizen, en rechtstreeks met de dwarsvleugel verbonden door middel van dubbele deuren en de bovenverdieping wordt gedomineerd door de grote zaal (auditorium of laboratorium?) met aan weerszijden burelen. De eenlaagse dwarsvleugel bestond aanvankelijk slechts uit één grote (les-?)ruimte met aan oostelijke en westelijke zijde twee gangen die leiden naar het vierkante laboratoriumvolume. De begane grond daar heeft een volkomen symmetrische opbouw met een centrale gang en zes vleugeldeuren (vermoedelijk naar zes kleinere onderzoekslokalen), en op de verdieping een laboratoriumzaal met haast volledig beglaasde buitenmuren (noord en oost) en aan de westelijke zijde een kleine bibliotheek en een bureau. In enkele - voornamelijk grote - ruimtes (o.a. de hal en de grote lesruimte in de dwarsvleugel) werden in een latere fase gipskartonnen wanden toegevoegd.
Van de oorspronkelijke interieurafwerking resten: fraaie cementtegelvloeren op de begane grond en in de kelder, houten plankenvloeren op de verdieping, visgraatparket (lok. 00.02), en wit marmeren plavuizen (lok. 00.06); Frans-classicistisch geïnspireerde deuren en lambriseringen in hout (lokaal 00.02) en lambriseringen met festoenen en guirlandes in geperst karton (lok. 00.38), en met ceramische tegels bezetten wanden (lok. 91.02); houten banken in de wachtruimte (lok. 00.31), sobere, neoclassicistische marmeren sierschouwen (lok. 00.38, 00.36 en 00.35), houten deuren met groot, steekboogvormig bovenlicht in het hoofdvolume (niv. 00 en 01), vensters met decoratief gebrandschilderd glas, voornamelijk in neorenaissancestijl, met festoenen van acanthusblaren en vruchten en de voorstelling van een slang met spiegel in medaillon (lok. 00.36) en geometrisch glas-in-lood (lok. 00.52), hang- en sluitwerk op vensters en deuren, gestucte wanden met sierlijsten en Dorische pilasters (hall = lok. 00.01), gestucte plafonds met geprofileerde lijsten en roosmotief (lok. 00.04); houten trappen met balustervormige trappalen (lok. 00.01 en lok.00.51), eenvoudige houten trappen aan de uiteinden van de hoofdvleugel (lok. 00.52 en lok. 00.58/02.34), metalen en hardstenen keldertrappen met naar de art nouveau evoluerend zweepslagmotief in de smeedijzeren balustrade; dwarsvleugel met eenvoudige gietijzeren kolommen in de labo-zaal (lok. 01.27), dubbele, getoogde deuren van hout, en bibliotheek met houten boekenkasten (lok. 01.23).
Bron: MONDELAERS L. & VERLOOVE C. met medewerking van VAN ROY D., VAN DAMME M. en MEULEMANS K. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Leuven binnenstad, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB2, onuitgegeven werkdocumenten., Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DB002289, Universitair patrimonium Leuven: Deeldossier II: Instituten en Instellingen Leuven: Vital Decosterstraat 102: Het voormalige Instituut voor Bacteriologie (VERLOOVE C. 2008)
Auteurs: De Houwer, Veerle
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Houwer V. 2024: Instituut voor Bacteriologie [online], https://id.erfgoed.net/teksten/436702 (geraadpleegd op ).
Het Instituut voor Bacteriologie werd in 1897 opgetrokken naar ontwerp van de Leuvense architect Augustin Van Arenbergh. Hij was de laatste telg van het bekende architectengeslacht, gevormd door Alexander (1799-1877), diens zoon Louis (1834-1888) en kleinzoon Augustin (1870-1937). Augustin werd opgeleid in het atelier van zijn vader die - net als grootvader Alexander - provinciaal architect was en in die hoedanigheid niet alleen opdrachten voor openbare besturen uitvoerde - o.a. de Rijkswachtkazerne in de Dagobertstraat in Leuven (1866) en de St-Lambertuskerk van Heverlee (1876) -, maar ook talrijke herenhuizen voor particulieren ontwierp. Louis' tweede eigen woning in de Blijde Inkomststraat 24 in Leuven - een riant herenhuis uit 1881 - is zonder meer het hoogtepunt uit zijn carrière en tevens een fraai voorbeeld van neo-Vlaamserenaissance-architectuur. Onder de vleugels van zijn vader was Augustins eerste werk eerder traditioneel. Hiervan getuigen de pastorie van de St.-Engelbertuskerk van Deurne (Diest) uit 1897 en die van de St.-Bernarduskerk van Lubbeek (1898). Augustins woningbouw was aanvankelijk sober eclectisch, doch werd algauw beïnvloed door de Art nouveau - de overlevering wil dat Augustin in de leer is geweest bij Paul Hankar (1859-1901) - met als hoogtepunt de in 1979 als monument beschermde villa "Les Tilleuls" (Naamsesteenweg, Heverlee) die getuigt van een eenvoudige doch zuivere stijl. Van 1906 tot 1908 werkte Augustin mee aan het Heliopolis-project van Baron Edouard Empain, een ambitieus stedenbouwkundig project aan de rand van de woestijn ten noordoosten van Caïro onder leiding van architect Ernest Jaspar. Na zijn terugkeer uit Egypte in 1908, ziek en geestelijk uitgeput, verhuisde Augustin Van Arenbergh naar Schaarbeek. Hij zou nog slechts enkele villa's aan de kust ontwerpen en stierf in 1937.
Het voormalige Instituut voor Bacteriologie - tot voor kort nog het Instituut voor Land- en Waterbeheer van de Katholieke Universiteit Leuven - werd in 1897 opgetrokken in opdracht van professor J. Denys namens de Katholieke Universiteit van Leuven. Joseph Denys (1857-1932), patholoog-anatoom, introduceerde in 1885 de bacteriologie in het geneeskundeonderwijs.
In 1887 stichtte hij in het voormalig Rega-instituut in de Minderbroedersstraat het eerste laboratorium voor bacteriologie dat algauw zou uitgroeien tot één van de belangrijkste wetenschappelijke centra in zijn soort in Europa. Als lid van de Commissie voor de Studie van Tropische Ziekten - opgericht door de Société Belge d'Etudes Coloniales (°1894) - leidde Denys de eerste generatie geneesheren-vorsers voor Afrika op en was als dusdanig één van de grondleggers van het onderzoek in de tropische geneeskunde. Hieruit zou in 1906 het Instituut voor Tropische Geneeskunde ontstaan dat eerst in Brussel gehuisvest was en later naar Antwerpen overgebracht werd, in de sinds 1993 als monument beschermde gebouwen aan de Nationalestraat.
De beperkte ruimte in het Rega-instituut , te wijten aan het stijgende aantal studenten in de faculteit geneeskunde aan het einde van de 19de eeuw, en het gegroeide belang van aanvullend en ondersteunend wetenschappelijke werk naast de medische praktijk, noopten de bouw van een reeks nieuwe instituten. Het eerste door de universiteit gebouwde instituut was het Anatomisch Amfitheater dat in 1876 aan de Minderbroedersstraat in sobere neogotische stijl werd opgetrokken naar ontwerp van Joris Helleputte.
Het volgende instituut was dat van Bacteriologie. Hiervoor ging de Katholieke Universiteit op zoek naar een geschikte bouwplaats en vond die aan de Houtmarkt - in de volksmond de Patattenmarkt genoemd -, op het voormalige raemhof, de bleekweide waar de lakenwevers hun ramen te drogen zetten. De voormalige Houtmarkt verbindt het einde van de Vital Decosterstraat met de Vaartstraat en de Karel van Lotharingenstraat. Het nieuwe instituut zou ingeplant worden in het verlengde van de huizenrij aan de Vital Decosterstraat en loodrecht op de gevellijn van het Kolveniershof waardoor er een plein ontstond met het Instituut voor Bacteriologie als perspectiefpunt.
Bij het hoofdgebouw behoorden aanvankelijk ook stallingen, dienstpaviljoenen en een grote binnentuin met toegangspoort aan de Sint Maartensstraat, die bij de bouw van het huidige Rega Instituut (architect C. Devadder, 1962) verdwenen. Omwille van de slechte toestand van de voorgevel, meerbepaald de kroonlijst, werd in 1961 door de stad toestemming verleend "tot het slopen van een gedeelte van de voorgevel". Hierbij werden de tegelfries met vegetale motieven, de geprofileerde kroonlijsten op voluutconsoles en de bekronende borstwering boven het monumentale middenrisaliet verwijderd. Toen de aanpalende woning, Vital Decosterstraat nummer 100 niet langer volstond ter uitbreiding, werd de grote zaal in het middenrisaliet in twee niveaus opgedeeld om extra ruimte te creëren. Hiertoe werd een betonnen vloerplaat halverwege de ruimte gestoken. De grote boogvensters werden na 1976 geblindeerd. Het voormalige instituut voor Bacteriologie huisvestte tot enkele jaren geleden het Insituut voor Land- en Waterbeheer, en is heden niet meer in gebruik.
Het complex op T-vormige plattegrond bestaat uit een geknikte straatvleugel van twaalf traveeën en twee bouwlagen onder pannen zadeldaken, en een tweeledige, eveneens geknikte dwarsvleugel, gevormd door een éénlaags, vijf traveeën tellend volume met souterrain en twee flankerende gangen die leiden naar een tweelaags vierkant volume onder een tentdak met lantaarn.
Hoewel de oorspronkelijke grondplannen van het gebouw niet konden teruggevonden worden, kan aangenomen worden dat de hoofdvleugel - met uitzondering van de grote (labo- of auditorium-)zaal in het middenrisaliet - voornamelijk bestemd was voor administratie met mogelijk een conciërgewoning in de vier linker traveeën. Het éénlaagse gedeelte haaks op de straatvleugel herbergde centraal één of meerdere leslokalen, geflankeerd door twee nu overdekte gangen die leiden naar het daarop aansluitende vierkante volume met burelen op het gelijkvloers en een labo-zaal, enkele kantoren en een kleine bibliotheek op de verdieping.
De straatvleugel heeft een hiërarchisch opgevatte, quasi symmetrische en sterk geritmeerde lijstgevel in eclectische stijl, met een parement van gele baksteen en polychrome decoraties in verschillende tinten van geel, rood, blauw en groen. De gevel is sterk horizontaal geleed door de natuurstenen bossageplint met keldergaten, hardstenen cordons, banden in rode baksteen en witte natuursteen, decoratieve tegelfriezen (verwijderd in de bovenbouw), en registers van driedelige steekboogvensters met geprofileerde booglijsten, afzaten en borstweringen met cassetten. Typerend is de paviljoenvormige inkompartij met neorenaissance-inslag, met op de begane grond een centrale, monumentaal omlijste rondboogdeur tussen twee, in een steekboog ingeschreven drielichten met rondboogvenstertjes, en in de hoge bovenbouw een monumentaal drielicht dat opgevat is als rondboogarcade en oorspronkelijk bekroond werd door het opschrift "INSTITVT DE BACTERIOLOGIE" (ceramische tegels). Typisch voor de neorenaissance-vormentaal hier zijn de boogvensters met composietzuilen, de met spiegels versierde borstweringen - in de eerste bouwlaag voorzien van cassetten en in de tweede bouwlaag van schijfmotief -, de tegeltableaus met grotesken, de terracotta palmetten, en de monumentale poortomlijsting, gevormd door een rechthoekige vleugeldeur onder halfrond bovenlicht - beide in een geriemde omlijsting met kwarthol profiel, neuten en bloem- en bladmotieven in de boogzwikken - en ingeschreven in een grotere, rechthoekige omlijsting, bestaande uit twee composietpilasters met diamantkoppen onder een monumentaal hoofdgestel met lamberkijn- en schildmotief op de fries, een tandlijst, en een op modillons rustende kroonlijst.
De neorenaissance vormentaal van het middenrisaliet wordt herhaald in de linker travee, die bestaat uit een smalle koetspoort met rondboogvormig bovenlicht en een rondboogvenster in de bovenbouw. De koetspoort is gevat in een omlijsting van pilasters met hardstenen postament, bakstenen schacht en een met blaren en arabesken versierd kapiteel onder een in natuursteen uitgewerkte en in een rechthoek ingeschreven geriemde boog met geometrisch motief in de boogzwikken. Typerend voor het rondboogvenster van de bovenbouw zijn de als composietzuilen uitgewerkte rechtstanden.
Voorts aankondiging van de Art Nouveau in de met gestileerde bloem- en bladmotieven en arabesken versierde polychrome tegelfriezen, tegeltableaus, schijfmotieven, zuilschachten en kapitelen.
In rode baksteen opgetrokken sobere achtergevel met getoogde muuropeningen, rollagen in zwart gesinterde baksteen en dito sierbanden. De onderbreking van de sierbanden en duidelijke bouwnaad met invulmetselwerk uiterst rechts in de achtergevel duiden op een gewijzigde muuropening (erker of tuinkamer).
De dwarsvleugel werd eveneens in rode baksteen opgetrokken: het gedeelte haaks op de straatvleugel is afgedekt door middel van een zadeldak en voorzien van grote getoogde muuropeningen met ontlastingsbogen van gesinterde baksteen. De overdekte en met grote glaspartijen afgesloten gangen waren vermoedelijk oorspronkelijk buitengangen (hardstenen trappen, keldervensters met decoratieve diefijzers). Het daarop aansluitende vierkante volume heeft grote rechthoekige vensters met ijzeren lateien. De noordgevel is bijna volledig opengewerkt met nu geblindeerd (deels metalen?) schrijnwerk met op de begane grond als pilasters uitgewerkte gietijzeren stijlen. Buiten de sierbanden van gesinterde baksteen is het gevelvlak hier verfraaid met sierankers en een fries van ceramische tegels met gestileerd bloemmotief onder de gekloste kroonlijst. Het oorspronkelijk schrijnwerk van deuren en vensters - de laatste voorzien van rolluiken - bleef vrijwel overal bewaard.
Hoewel geen oorspronkelijke grondplannen werden teruggevonden, kan aangenomen worden dat de oorspronkelijke indeling en structuur van het gebouw onaangetast bleef. Het T-vormige complex heeft een typologisch interessant en haast symmetrisch grondplan: de begane grond van de straatvleugel wordt getypeerd door een grote centrale hal - geleed door Dorische pilasters, links en rechts geflankeerd door trappenhuizen, en rechtstreeks met de dwarsvleugel verbonden door middel van dubbele deuren -, en de bovenverdieping wordt gedomineerd door de grote zaal (auditorium of laboratorium?) met aan weerszijden burelen. De éénlaagse dwarsvleugel bestond aanvankelijk slechts uit één grote (les-?)ruimte met aan oostelijke en westelijke zijde twee gangen die leiden naar het vierkante laboratoriumvolume. De begane grond daar heeft een volkomen symmetrische opbouw met een centrale gang en zes vleugeldeuren (vermoedelijk naar zes kleinere onderzoekslokalen), en op de verdieping een laboratoriumzaal met haast volledig beglaasde buitenmuren (noord en oost) en aan de westelijke zijde een kleine bibliotheek en een bureau. In enkele - voornamelijk grote - ruimtes (onder andere de hal en de grote lesruimte in de dwarsvleugel) werden in een latere fase gipskartonnen wanden toegevoegd.
Van de oorspronkelijke interieurafwerking resten: fraaie cementtegelvloeren op de begane grond en in de kelder, houten plankenvloeren op de verdieping, visgraatparket (lokaal 00.02), en wit marmeren plavuizen (lokaal 00.06); Frans-classicistisch geïnspireerde deuren en lambriseringen in hout (lokaal 00.02) en lambriseringen met festoenen en guirlandes in geperst karton (lokaal 00.38), en met ceramische tegels bezetten wanden (lokaal 91.02); houten banken in de wachtruimte (lokaal 00.31), sobere, neoclassicistische marmeren sierschouwen (lokaal 00.38, 00.36 en 00.35), houten deuren met groot, steekboogvormig bovenlicht in het hoofdvolume (niveau 00 en 01), vensters met decoratief gebrandschilderd glas, voornamelijk in neorenaissancestijl, met festoenen van accanthusblaren en vruchten en de voorstelling van een slang met spiegel in medaillon (lokaal 00.36) en geometrisch glas-in-lood (lokaal 00.52), hang- en sluitwerk op vensters en deuren, gestucte wanden met sierlijsten en Dorische pilasters (hall = lokaal 00.01), gestucte plafonds met geprofileerde lijsten en roosmotief (lokaal 00.04); houten trappen met balustervormige trappalen (lokaal 00.01 en lokaal 00.51), eenvoudige houten trappen aan de uiteinden van de hoofdvleugel (lokaal 00.52 en lokaal 00.58/02.34), metalen en hardstenen keldertrappen met naar de art nouveau evoluerende zweepslagmotief in de smeedijzeren balustrade; dwarsvleugel met eenvoudige gietijzeren kolommen in de labo-zaal (lokaal 01.27), dubbele, getoogde deuren van hout, en bibliotheek met houten boekenkasten (lokaal 01.23).
Bron: Beschermingsdossier DB002289
Auteurs: Verloove, Claartje
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Verloove C. 2010: Instituut voor Bacteriologie [online], https://id.erfgoed.net/teksten/128939 (geraadpleegd op ).
Voormalig Instituut voor Bacteriologie, heden Instituut voor Land- en Waterbeheer van de Katholieke Universiteit Leuven.
In 1897 naar ontwerp van de Leuvense architect A. Van Arenbergh (1870-1937) opgetrokken complex op T-vormige plattegrond, met een geknikte straatvleugel die aan de ene zijde aansluit bij de huizenrij van de Vital Decosterstraat en aan de andere zijde loodrecht op de gevellijn van het Kolveniershof (nummer 104) is ingeplant, waardoor een rechthoekig plein ontstond met het voormalige Instituut voor Bacteriologie als perspectiefpunt. Bij het hoofdgebouw hoorden aanvankelijk ook stallingen en dienstpaviljoenen rond een grote binnentuin met toegangspoort aan de Sint-Maartensstraat, die bij de bouw van het huidige Rega Instituut (Sint-Maartenstraat nummer 55, architect C. Devadder, 1962) verdwenen.
Straatvleugel van twaalf traveeën en twee bouwlagen onder pannen zadeldaken, met een eclectische penantengevel in gele baksteen, voorzien van een verhoogd middenrisaliet en horizontaal geleed door de hardstenen bossageplint met keldergaten, hardstenen cordons, banden in rode baksteen en witte natuursteen, decoratieve tegelfriezen, en registers van als drielicht uitgewerkte steekboogvensters met geprofileerde booglijsten en borstweringen met cassetten. Linkertravee en verhoogd middenrisaliet met onmiskenbaar neorenaissance invloeden, het laatste met op de begane grond rondbogige drielichten aan weerszijden van de deur met halfrond bovenlicht, onder een hoofdgestel met guirlandefries op pilasters met diamantkoppen, verdiepte spiegels en gestileerde bladkapitelen.
Op de verdieping: een monumentaal drielicht (heden geblindeerd), opgevat als rondboogarcade, met schijfmotieven in borstweringen en boogzwikken, en oorspronkelijk bekroond door het opschrift: "INSTITVT DE BACTERIOLOGIE" (ceramische tegels).
Voorts art nouveau-ornamentiek in de schijfmotieven en kapitelen van de rondboogdeuren, in de tegelfriezen boven de steekboogvensters en in de tegeltableaus aan weerszijden van het portaal. Het oorspronkelijk monumentale karakter van de gevel werd in 1961 sterk aangetast door de verwijdering van de houten kroonlijst met fries en de bovendakse bakstenen borstweringen. Oorspronkelijk houten schrijnwerk van deuren en vensters, de laatste voorzien van rolluiken.
In rode baksteen opgetrokken achtergevel en achterbouw met getoogde muuropeningen en kordons en rollagen in zwart gesinterde baksteen. De vijf traveeën tellende haakse vleugel, aan beide zijden voorzien van houten wintertuinen, leidt naar een twee bouwlagen hoog laboratoriumgebouw op vierkant grondplan, met tentdak en lantaarn, en grote rechthoekige vensteropeningen met houten schrijnwerk, metalen roeden en metalen lateien.
Van het oorspronkelijke interieur resten nog de inkomhal, voorzien van lijstwerk op wanden en plafonds en een cementtegelvloer, beglaasde houten binnendeuren met authentiek hang- en sluitwerk en houten zitbanken, en de gietijzeren kolommen van het labo. De keldertrap in blauwe hardsteen heeft een smeedijzeren reling met zweepslagmotieven, en gaat over in een houten trap met balusters op de verdiepingen.
Bron: MONDELAERS L. & VERLOOVE C. met medewerking van VAN ROY D., VAN DAMME M. en MEULEMANS K. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Leuven binnenstad, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB2, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Verloove, Claartje; Mondelaers, Lydie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Verloove C. & Mondelaers L. 2009: Instituut voor Bacteriologie [online], https://id.erfgoed.net/teksten/128119 (geraadpleegd op ).