is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Stadsschool nummer 3
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Stadsschool nummer 3
Deze vaststelling was geldig van tot
is deel van de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Sint-Rafaël- en Sint-Pietersziekenhuizen
Deze vaststelling was geldig van tot
Voormalige stedelijke meisjesschool, in 1874-1875 opgetrokken naar een ontwerp van Edouard Philippe Lavergne (1815-1878), leerling van Tilman-François Suys en stadsarchitect van Leuven van 1849 tot 1877.
De school nummer 3 was de eerste in een reeks van nieuwe lagere gemeentescholen, die de stad liet bouwen tussen 1874 en 1910 overeenkomstig de wetten en programma’s die sinds 1842 het lager onderwijs grondig hadden hervormd. Het onderwijsbouwprogramma van 1852 en een nieuwe wet van 25 november 1874, met pedagogische en hygiënische vereisten voor lagere schoolgebouwen, lagen dan ook aan de basis van Lavergne's ontwerp. Het gebouw werd om redenen van hygiënische aard ingeplant op het terrein van de eerste kruidtuin van de stad, aan de pas overwelfde Voer (1869).
De opmerkelijk goed bewaarde typologie toont een schoolgebouw op een T-vormig grondplan, met aan de straatzijde twee hoekpaviljoenen met directrice- en portierswoning, die een lagere, langgerekte middenvleugel met de overdekte speelplaats flankeren, met loodrecht daarop, tussen twee open speelplaatsen, de dwarse klassenvleugel, waarin alle twaalf klassen op de begane grond, rond een centrale, door rondbogen gearticuleerde middengang zijn gegroepeerd.
Officieel geopend op 1 oktober 1875 huisvestte het gebouw naast de lagere meisjesschool ook een bewaarschool, een huishoudschool, een avondschool voor volwassenenonderwijs en een volksbibliotheek. In 1898 wordt het terrein tussen de school en het aanpalende Anatomisch Amfitheater (J.A. Hustin, 1743-44, Minderbroedersstraat nummer 50) bij de school gevoegd en wordt een nieuwe afsluitingsmuur opgetrokken naar het voorbeeld van de muur van de Kruidtuin. In 1916 stelt Eugène Frische (1850-1919), opvolger van Lavergne als stadsarchitect van 1877 tot 1919, de plannen op voor een uitbreiding van de school, met vier klassen, gelegen tegen de achterzijde van het Huis van Ophem (Minderbroedersstraat nummer 48), die echter pas in 1921 werden gerealiseerd. In 1957 wordt het gebouw met de Universiteit geruild voor een nieuwe, moderne lagere school op een grond tussen de Kapucijnenvoer en de Heilige-Geeststraat (Kapucijnenvoer nummer 48). Sindsdien worden de gebouwen van de Stadschool nummer 3 gebruikt door het Departement Verpleeg- en Vroedkunde van de Katholieke Hogeschool Leuven. Deze liet verbouwingswerken uitvoeren aan het interieur van de hoekpaviljoenen en de daken waarbij het oorspronkelijke zinken mansardedak met lichtstraten van de klasvleugel en de dakkapellen van de straatvleugel, verdwenen.
Het gebouw is uitgewerkt in een voor de periode typerende strakke classicistische vormgeving: een representatieve en symmetrisch opgevatte baksteenarchitectuur, verlevendigd met contrasterende horizontale banden in blauwe hardsteen en witte natuursteen. De straatvleugel bevat centraal de éénlagige overdekte speelplaats onder een zadeldak, aan weerszijden licht vooruitgeschoven hoekpaviljoenen van twee bouwlagen en drie traveeën onder tentdaken, waarvan de middentravee telkens bekroond wordt door een puntige dakkapel, nogmaals geflankeerd door een dubbele toegangspoort. De gevel van de préau bevat negen traveeën, verticaal geleed door pilasters, die de centrale toegangsdeur onder een exuberant reliëf met het wapenschild van de stad Leuven, de beide zijtoegangen onder steekbogen met geaccentueerde sluit- en aanzetstenen en de hoge drielichten, van elkaar delen. De pilasters en natuurstenen kolommen van de drielichten zijn bekroond met een geprofileerd kapiteel en bevinden zich tussen doorlopende hardstenen vensterdorpels en dito witstenen fries onder de houten kroonlijst. De paviljoenen bevatten een strak ritme van steekboogvensters, telkens gekroond door geaccentueerde sluit- en aanzetstenen, en horizontaal geleed door de hardstenen plint, het kordon boven de eerste en de doorlopende dorpel van de tweede bouwlaag, de witstenen speklagen, die in de naar binnen gekeerde zijgevels doorlopen, en de druiplijst onder de kroonlijst. Beide hoekpaviljoenen hebben sobere bakstenen achtergevels met steekboogvensters en –deuren slechts versierd door natuurstenen negblokken, aanzetstukken en sluitstenen, een hardstenen plint onderaan en een witstenen druiplijst bovenaan. De gevels van de klasvleugel -dertien traveeën onder plat dak met lichtkoepels - worden geperforeerd door grote drielichten.
De klasvleugel van 1921 telt twee bouwlagen en zeven traveeën onder pannen zadeldak en heeft een zichtbare zijgevel van drie traveeën valse steekboogvensters met hardstenen omlijsting, centraal bekroond door een dito dakkapel met gebogen waterlijst. De centrale travee met toegangsdeur geflankeerd door twee vensters en in de tweede bouwlaag een rechthoekig vierlicht, wordt afgelijnd door twee bakstenen pilasters. Deze dragen, samen met de van natuurstenen kettingen voorziene hoeken van het volume, een getrapte bakstenen gevelaflijning, en zijn boven de houten kroonlijst bekroond door expressieve schouwvolumes in baksteen met hardstenen afdekelement. Verder drie traveeën steekboogvensters aan iedere zijde van de toegang met een hardstenen cordon tussen beide bouwlagen. Horizontale muurbanden in gele baksteen herhalen het motief van de natuurstenen speklagen van het hoofdgebouw. Aan beide zijden van de klassenvleugel een speelplaats in cementtegels met tegen de zijmuren een bomenrij. Achteraan het terrein werd nog een recente uitbreiding van één bouwlaag onder een plat dak in een utilitaire architectuur aan het gebouwencomplex toegevoegd.
Met uitzondering van het recent heringericht linker hoekpaviljoen, opmerkelijk gaaf bewaarde lokaalverdeling, wand- en plafondafwerkingen en binnen- en buitenschrijnwerk. De préau, geritmeerd door moerbalken op geprofileerde balksloffen en met een mooie vloer in een patroon van rode, witte en zwarte cementtegels, is symmetrisch van opzet met drie straattoegangen, drie doorsteken naar speelplaats en klasvleugel en twee dubbele deuren boven afgeronde trappen naar de directrice- en portierswoningen. Deze zijn op hun beurt voorzien van een dubbele houten steektrap met verdreven uiteinden en houten leuning, naar de verdiepingen en zolder en een dito hardstenen trap naar de kelders, telkens met een middengang en lokalen aan de buitengevels gerangschikt. Interieurafwerking van de klassen en middengang verbouwd bij de verwijdering van de dakstructuur: gele cementtegels, valse plafonds met lichtkoepels en houten meubilair. De uitbreiding van 1921 heeft een voor de schoolarchitectuur van E. Frische typerende centrale traphal met een metalen trapstructuur met houten treden en smeedijzeren trapleuning.
Bron: MONDELAERS L. & VERLOOVE C. met medewerking van VAN ROY D., VAN DAMME M. en MEULEMANS K. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Leuven binnenstad, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB2, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Verloove, Claartje; Mondelaers, Lydie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Sint-Rafaël- en Sint-Pietersziekenhuizen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Stadsschool nummer 3 [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/206734 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Stad Leuven
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.