Tijdens de Eerste Wereldoorlog is het niet eenvoudig om het onderwijs te blijven voortzetten. Na de zomervakantie van 1914 – de oorlog is dan enkele weken oud – tracht men zo goed en zo kwaad als het kan de scholen open te houden, rekening houdend met de evolutie van de oorlog. Schoollokalen worden echter meer en meer opgeëist door militairen (als onderkomen of als medische post), terwijl ook de veiligheid in en rond de scholen door de oorlogshandelingen (bv. bombardementen) in gedrang komt en de scholen noodgedwongen moeten sluiten.
Tijdens de winter van 1914-1915 wordt de organisatie van het onderwijs achter de IJzer nagenoeg totaal onmogelijk. Pas in de lente van 1915 worden maatregelen genomen om het onderwijs te hernemen waar mogelijk. In elke gemeente moet minstens één school door de militairen ontruimd worden. Er wordt een 'halfdagstelsel' ingevoerd, waarbij de jongens in de voormiddag en de meisjes in de namiddag (of omgekeerd) naar school kunnen. Andere scholen worden (tijdelijk) opgericht in barakken, veldtenten, kerken of kapellen. Er worden voor de kinderen uit de frontstreek schoolkolonies opgericht in Frankrijk, Zwitserland en Groot-Brittannië. Veel gezinnen weigeren echter hun kinderen zo ver weg te sturen, waardoor er gezocht wordt naar alternatieven voor de evacuatie naar het buitenland. Zo worden er schoolkolonies opgericht in het uiterste westelijke deel van België, op veilige afstand van de vuurlinie.
In juli 1915 wordt het plan opgevat om twee scholen op te richten in Wulveringem, onder impuls van koningin Elisabeth en met medewerking van Gravin van den Steen de Jehay en van de Schotse verpleegster miss Fyfe. De twee scholen worden genoemd naar de jongste kinderen van de koningin: de afdeling Marie-José is bedoeld voor jongens en meisjes tussen 3 en 8 jaar oud, de afdeling Charles-Théodore voor kinderen tussen 8 en 15 jaar.
Op 15 augustus 1915 gaat de afdeling Marie-José van start, op 2 september 1915 volgt Charles-Théodore. Het aantal kinderen stijgt zienderogen. Van 40 kinderen bij de opstart worden er eind mei 1916 reeds 500 kinderen opgevangen. In 1918 zijn er meer dan 600 kinderen ondergebracht. Een filiaal in Bailleul herbergt 200 kinderen. Op bepaalde momenten zijn er meer aanvragen voor een verblijf in de zgn. 'koninginnescholen' dan de infrastructuur toelaat. Ook kinderen uit de regio Ieper-Poperinge vinden er onderdak.
Koningin Elisabeth neemt zelf de leiding niet waar, maar laat zich helpen door derden. Ze is niettemin de bezielende factor en gebruikt haar koninklijke machtspositie om kredieten los te peuteren, die nodig zijn om de kosten te dekken. De koningin bezoekt regelmatig de scholen, soms in het gezelschap van haar man. Haar dochter Marie-José doet er haar Eerste Communie. De koningin brengt soms hoge gasten mee, zoals de Franse president Poincaré op 13 maart 1916 en de Italiaanse koning Victor-Emmanuel III op 30 september 1917. Bij gelegenheid fungeren de scholen als vergaderplaats voor besprekingen met een internationaal karakter. Op 30 augustus 1918 bijvoorbeeld gebeurt hier de officiële aankondiging van de oprichting van een internationaal comité voor de wederopbouw van de Leuvense universiteitsbibliotheek.
De dagelijkse leiding van de afdeling Charles-Théodore is in handen van Jerôme Noterdaeme, een gemobiliseerde onderwijzer uit Lo. Jerôme Noterdaeme is aan de koningin voorgesteld door zijn broer Camille, een onderwijzer die de koningin en prinsen in De Panne Nederlands aanleert. Zusters uit Poperinge staan in voor de afdeling Marie-José. Naast verschillende onderwijzers bestaat het andere personeel uit juffrouwen en zusters voor de verzorging en enkele Belgische militairen voor de veiligheid. Een militaire arts staat in voor de gezondheid. Het onderricht tracht zoveel mogelijk het normale, toenmalige leerprogramma van het lager onderwijs te respecteren. Jongens en meisjes krijgen samen les, maar moeten zich vanaf begin 1916 op een gescheiden speelplaats vermaken. Behalve onderricht, sport en spel moeten de oudste kinderen meehelpen met dagelijkse taken, zoals in de keuken of in de tuin.
Na de oorlog
Tussen 1919 en 1922 verschaft het 'Nationaal Werk voor Kinderwelzijn' specifieke hulp op vier locaties in de Verwoeste Gewesten: behalve de 'School van de Koningin' te Wulveringem wordt een school geïnstalleerd in het voormalige hospitaal van het Rode Kruis te Vinkem, gekend onder de naam 'L'Océan 2'. Daarnaast zijn er nog schoolkolonies in Roeselare en Ieper, die geopend kunnen worden o.m. dankzij de steun van het 'Junior Red Cross' van het Amerikaanse Rode Kruis.
Vanaf mei 1919 wordt de infrastructuur van de schoolkolonie van Wulveringem dus overgenomen door het 'Nationaal Werk voor Kinderwelzijn' om te functioneren als opvangplaats voor kinderen uit de Verwoeste Gewesten. Hierdoor kan de huisvestingsproblematiek van vele families, die na de oorlog terugkeren en hun eigendommen vernield of onbewoonbaar terugvinden, iets verzacht worden. De kinderen uit de Verwoeste Gewesten worden er kosteloos opgevangen.
Ook het nabijgelegen 'L'Océan 2' te Vinkem wordt tijdelijk ingericht als uitbreiding voor de 'koninginnescholen'. Beide schoolcomplexen kunnen elk meer dan 500 kinderen herbergen. Aangezien de situatie voor steeds meer kinderen verbetert en de infrastructuur van het voormalige hospitaal te Vinkem niet zo geschikt blijkt te zijn voor een functie als schoolkolonie, wordt 'L'Océan 2' in de winter van 1919-1920 opgedoekt.
Vanaf mei 1919 zijn het de zusters van de 'Congregatie van O.L.V.-ten-Bunderen' uit Moorslede die de 'koninginnescholen' leiden. Op 13 juni 1919 worden er in totaal 33 zusters ter beschikking gesteld. Daarnaast zijn er ook nog verschillende knechten en meiden werkzaam. Volgens informatie van dit klooster lopen de meisjes nu school in de 'Jardin Marie-José', de jongens in de 'Jardin Charles-Théodore'. De scholen in Wulveringem sluiten in augustus 1921: het 'Nationaal Werk voor Kinderwelzijn' beschikt niet langer over bijzondere fondsen om nog tussen te komen ten voordele van de kinderen uit de Verwoeste Gewesten, omdat deze streek dan opnieuw voldoende bewoonbaar geacht worden. Indien er zich nog problemen zouden voordoen inzake de huisvesting van kinderen uit de frontstreek, dan is dit voortaan de verantwoordelijkheid van de gemeente.
De infrastructuur wordt vervolgens gebruikt voor de opvang van kinderen uit Rusland, waar in de nasleep van de Russische Revolutie een burgeroorlog woedt. Het 'Nationaal Werk voor Kinderwelzijn' gaat hiermee in op het verzoek van het 'Oeuvre d'Assistance aux Enfants Russes', door de infrastructuur te Wulveringem ter beschikking te stellen evenals de inboedel en het overgebleven materiaal. Het 'Oeuvre d'Assistance aux Enfants Russes' kan tenslotte ook beroep doen op de expertise en verschillende diensten van het 'Nationaal Werk voor Kinderwelzijn'.
De infrastructuur
Wulveringem, op zo'n 12 kilometer van het front gelegen, wordt uitgekozen als locatie voor de 'koninginnescholen'. De infrastructuur van de twee schoolafdelingen is gesitueerd rond twee boerderijen ten zuiden van de Lobbestraat. Rond de westelijke (nu verdwenen) boerderij zijn de schoolpaviljoenen van de afdeling Charles-Théodore geconcentreerd. Rond de boerderij op het huidige adres Molendreef 1 (oostelijk deel van het scholencomplex) wordt de afdeling Marie-José uitgebouwd. De afdelingen kunnen water putten uit de grachten, die beide boerderijen deels omsluiten.
Een rapport d.d. 10 mei 1919 beschrijft de infrastructuur van het scholencomplex gedetailleerd, waardoor een tekenend beeld kan opgehangen worden van de activiteiten in de afdelingen. In het 'Quartier Marie-José' zijn vijf slaapzalen terug te vinden. Het zijn militaire barakken van 25m lang en 6m breed, met een dak uit bitumen. Ze bestaan uit twee 'chambrettes' voor de surveillantes, de eigenlijke slaapzaal, een badkamer, een vestiaire en twee toiletten. Er zijn eveneens vijf klaslokalen en een grote speelzaal. Op de speelplaats staan een hangar, toiletten en urinoirs en een varkenshok. De ziekenboeg met bijhorend verblijf voor de verpleegster, met verbandplaats en apotheek, is ondergebracht in een bakstenen gebouw. Er is een 'quarantaine' met o.m. een slaapzaal en acht cellen, waar pas gearriveerde kinderen worden opgevangen. Op het boerenerf is er een stal met konijnen en een opslagplaats voor kolen. Daarnaast bevinden er zich op het 'Quartier Marie-José' o.m. nog een paviljoen voor de directeur, een serre en een kippenhok uit baksteen, en meerdere barakken die ingericht zijn als kleermakers- en schoenmakerswerkplaats, als keuken en afwaslokaal, als refter voor de zusters en het personeel, als slagerij, als opslagplaats voor meel, als plaats om aardappelen te schillen, als refter voor de kinderen en als speelzaal voor de kleinste kinderen.
De beschrijving van het 'Quartier Charles-Théodore' levert een gelijkaardig beeld op: behalve een grote Amerikaanse slaapzaal inclusief verblijfplaats voor de dokter zijn er nog drie slaapzalen en een speel- en gymzaal. Er zijn diverse installaties met douches en lavabos, toiletten en urinoirs. Een huishoudklas is ondergebracht in een bakstenen gebouw. Behalve de opslagplaats voor kolen zijn er ook bewaarplaatsen voor voedsel, dekens, ondergoed, schoenen,... Een ander bakstenen gebouw, bedekt met dakpannen herbergt de sterilisatie-apparatuur. Tegen dit gebouw staat nog een kleine serre. Er zijn twee klassen en een werkplaats, met in het midden een naai-atelier voor de zusters. Behalve de bakstenen refter voor de kinderen is er een refter voor het werkvolk, een eetzaal voor de zusters en onderwijzers en een eetzaal voor het administratief personeel. De ziekenboeg bevat een consultatieruimte, een apotheek, een kleine speelzaal en een kamer voor de verpleegster. Verder zijn er een bakstenen kippenhok, een bakstenen washok, een houten schoenmakerij en strijkerij, een bakstenen kleermakerij en drogerij, een timmerwerkplaats, een lampenkamer en een onderkomen voor konijnen terug te vinden. Tenslotte staat hier nog een bakstenen slaapzaal voor de soldaten.
Tussen de twee afdelingen staan een kerk en een verblijfplaats voor de aalmoezenier, een stroomvoorziening (groep) en een garage aan de ingang. Op dit terrein wordt eveneens een nieuw bakstenen gebouw opgetrokken, die bedoeld is als 'pouponnière', een verblijfplaats voor de allerkleinsten. Dit gebouw is luidens dit rapport in mei 1919 nog niet voltooid: er zijn geen vloeren, deuren noch vensters en de westelijke vleugel is nog niet bedekt. De bouw van deze 'pouponnière' wordt gefinancierd door het Amerikaanse Rode Kruis.
De 'pouponnière'
Nadat de Verenigde Staten van Amerika in april 1917 de oorlog verklaren aan de Centrale Mogendheden, richt het Amerikaanse Rode Kruis hulpacties in voor Europa. Zo wordt eind augustus 1917 een 'Commission for Belgium' opgericht in Le Havre. Van de in totaal 400 miljoen dollars die het Amerikaanse Rode Kruis ophaalt bij haar bevolking, wordt er iets minder dan vijf miljoen dollars gespendeerd in België. Deze activiteiten van het Amerikaanse Rode Kruis kunnen onderverdeeld worden in steun aan de militairen (hospitalen, kantines, ontspanningsruimtes,…), burgerlijke hospitalen, steun aan kinderen, steun aan vluchtelingen en algemene werking.
Eén van de weinige vermeldingen i.v.m. de bouw van de bakstenen 'pouponnière' bij de 'koninginnescholen' is terug te vinden bij J. van Schaick en Ernest P. Bicknell, de verantwoordelijken van de 'Commission to Belgium of the American Red Cross'. Op 12 oktober 1917 schrijft Bicknell in een brief aan een vriend dat hiervoor 100.000 fr. wordt uitgetrokken.
De bouw van deze 'pouponnière' is niet voltooid, als de oorlog op 11 november 1918 eindigt. Het is eveneens niet duidelijk of het gebouw gebruiksklaar raakt, als de 'koninginnescholen' na de oorlog worden gebruikt voor de opvang van de kinderen uit de Verwoeste Gewesten. Een luchtfoto, bevestigd aan het rapport van 10 mei 1919 (zie hoger), toont het gebouw in volle opbouw.
Op 18 november 1922 - de infrastructuur wordt dan nog steeds gebruikt voor de opvang van Russische kinderen - wordt op het 'Bureau van de Hoge Raad' van het 'Nationaal Werk voor Kinderwelzijn' de klacht besproken van Maria Forcinal. Forcinal is de eigenares van de gronden waarop tijdens de oorlog de infrastructuur voor de schoolkolonie is gebouwd. Ze vraagt dat het terrein opnieuw in de oorspronkelijke, vooroorlogse toestand wordt gebracht en eist een schadeloosstelling voor het feit dat ze jarenlang niet kon genieten van het vruchtgebruik van de gronden. Het is goed mogelijk dat Forcinal uiteindelijk ingaat op het voorstel van het 'Nationaal Werk voor Kinderwelzijn' om het bakstenen gebouw te verwerven in ruil voor de geleden schade. In 1931 wordt dit bakstenen gebouw in ieder geval op naam van Forcinal in het kadaster geregistreerd als huis.
In de loop der jaren worden aanpassingen uitgevoerd aan het gebouw, die af te lezen zijn uit de mutatieschetsen (tabel 207) en bijhorende mutatiestaat (tabel 233) van het kadaster. Op de mutatieschets van 1931 worden de westelijke en oostelijke aanbouwen nagenoeg even breed weergegeven. Op de mutatieschetsen van 1946 wordt de schets van de voormalige 'pouponnière' aangepast: het oostelijke deel wordt naar de binnenplaats toe verbreed. De omschrijving in tabel 233, 'regeling van afbeelding', verduidelijkt evenwel niet wanneer deze uitbreiding gebeurt. Op de mutatieschets van 1956 wordt de oostelijke buitenmuur nu volledig recht aangegeven. Op de mutatieschetsen en een opmetingsplan uit 1979 (uitgetekend n.a.v. een ruilverkaveling) verschijnt het afdak. Rond 1946 worden de twee kleine bijgebouwen toegevoegd, resp. bij de zuidoostelijke en noordwestelijke hoek van de 'pouponnière'. Ter hoogte van de toegangsweg wordt in 1956 een loods toegevoegd, die in 1991 qua oppervlakte zowat verdubbelt.
Beschrijving
Gebouw geconcipieerd als geheel van vier aaneensluitende vleugels rondom een rechthoekige binnenplaats, volledig opgetrokken uit gele en oranje baksteen. Twee hoofdgebouwen zijn centraal in de noordelijke en zuidelijke vleugel gesitueerd. De twee hoofdgebouwen worden geflankeerd door lagere aanbouwen, in U-vorm aangelegd ten noordwesten, westen en zuidwesten resp. ten noordoosten, oosten en zuidoosten van de binnenplaats.
De twee nagenoeg identieke hoofdgebouwen bestaan uit twee bouwlagen en drie traveeën, met centrale puntgevels onder zadeldak in mechanische pannen. De stompe puntgevels zijn afgewerkt met expressief metselwerk, dat de travee-indeling benadrukt met verdiepte muurvelden en met Grieks kruis in de geveltop. De houten bebording op de puntgevels is deels bewaard gebleven. Tegen de noordelijke gevel zijn hengsels voor telefoon en elektriciteit aanwezig. De schoorsteen op het noordelijk hoofdgebouw is met gele baksteen opgebouwd en gedecoreerd met oranje bakstenen banden.
Rechthoekige muuropeningen onder strek, met afgeschuinde bakstenen onderdorpels, met dieperliggende muurvelden en met bakstenen plint. In de streklaag boven de muuropeningen is soms een speling tussen gele en oranje baksteen te ontwaren. Hier en daar werden muuropeningen (deels) gedicht. Aan de noordelijke zijde werd later een toegang aangebouwd onder een plat dak. Inscriptie '1950' boven garagepoort.
Op de begane grond steekt merkwaardig houten schrijnwerk, dat door latere verbouwingen niet steeds bewaard gebleven is. Het gaat om ramen in een houten kruisvenster met houten kleine, verticale roedeverdeling. Het systeem met vleugels doet vermoeden dat de geopende ramen helemaal dichtgevouwen konden worden. Mooie profilering in schrijnwerk. Vaak mat glas in onderste ramen. Op de eerste verdieping zitten ook lagere vensters met twee bewegende vleugels. Interieur. Het interieur van de hoofdgebouwen is naderhand sterk aangepast in functie van woonhuis en boerderij. De ruimtes van de hoofdgebouwen zijn verdeeld in kleine compartimenten. Overwegend cementtegels en grote plavuizen. Enkele paneeldeuren. Steektrap met stootborden.
Lagere aanbouwen uit één bouwlaag. Oorspronkelijk waren ze in eenzelfde stijl van de hoofdgebouwen opgetrokken, met dieperliggende velden tussen de muuropeningen. Wellicht staken in deze aanbouwen ook hoge vensters cfr. hoofdgebouwen.
Westelijke aanbouw onder zadeldak, oorspronkelijk bestaande uit zeven traveeën aan de westelijke gevel. Gedichte en vernieuwde muuropeningen. Binnenin werden de ruimtes naderhand verdeeld (o.m. stallen). Oostelijke aanbouw onder schilddak in golfplaat. Gedichte en vernieuwde muuropeningen. De muur aan oostelijke zijde van deze aanbouw, zonder dieperliggende velden, dateert wellicht van later. De door deze muur onderbroken diepere muurvelden doen vermoeden dat hier oorspronkelijk een poort zat, waarlangs de binnenplaats bereikt kon worden. Links en rechts van deze muur kunnen telkens twee oorspronkelijke muuropeningen onderscheiden worden, afgewisseld met dieperliggende velden. Dakspant met geïmproviseerde opbouw. Binnenin werden grote volumes gecreëerd als schuur, met intern twee dragende muren.
De binnenplaats is deels opgetrokken met een bakstenen vloer. Afdak aan oostelijke zijde. Vierkante bakstenen waterput.
Bron: Beschermingsdossier DW003095
Auteurs: Decoodt, Hannelore
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Decoodt H. 2009: School van de Koningin [online], https://id.erfgoed.net/teksten/128908 (geraadpleegd op ).
De voormalige “School van de Koningin” is gelegen langs de Lobbestraat nr. 2, op circa 1km ten noordoosten van de kerk van Vinkem. Aan het begin van de dreef naar deze boerderij staat de provinciale naamsteen ter herinnering aan deze school. De omgeving is landelijk en vlak.
Op 2 september 1915 werd te Wulveringem een school opgericht voor de kinderen van de frontstreek, onder bescherming van de koning en de koningin, en met hulp van miss Fyfe en gravin Van den Steen. Het is één van de voorbeelden waaruit de betrokkenheid van het koninklijke paar bij het leven van gewone soldaten en burgers sprak. De scholen in de frontstreek werden immers opgeëist door militairen en waren vaak het doelwit van beschietingen en bombardementen. De mogelijkheid om de kinderen naar Zwitserland te brengen, kende geen zo'n groot succes. Door de oprichting van een groot schoolcomplex op circa 12km achter het front, konden de kinderen op een veilige manier school blijven lopen en konden de ouders hen komen bezoeken. Deze school was dan ook een groot succes. De houten schoolpaviljoenen werden met grote snelheid opgetrokken. Ze waren onderling verbonden door houten loopbruggen en stonden naast de gebouwen die als verblijf dienst deden. Er waren 2 afdelingen: 'Marie-José' voor jongens en meisjes van 3 tot 8 jaar, onder leiding van de zusters Penitenten uit Poperinge, en 'Charles-Théodore', voor jongens en meisjes van 8 tot 15 jaar, onder leiding van de gemobiliseerde meester Jerôme Notredaeme uit Lo. Tussen beide paviljoenen kwam er een kapel. Enkel de centrale dienst was in baksteen opgetrokken. De koningin betaalde de kosten en volgde alles nauwgezet op. Ze zag erop toe dat de kinderen een godsdienstige opvoeding kregen, dat er Vlaams gesproken werd en dat er een strenge hygiëne in acht genomen werd. Naar het einde van de oorlog verbleven hier 600 kinderen. Deze modelschool werd door talrijke hooggeplaatste personen bezocht, waaronder de Franse president Poincaré. Bij gelegenheid fungeerde de school tevens als vergaderplaats voor besprekingen met een internationaal karakter. Naar verluidt deed ook prinses Marie-José hier haar eerste communie, op 15 augustus 1916.
Gebouw in gele baksteen. Bovenaan de voor- en de achtergevel is een kruis uitgewerkt.
Bron: DECOODT H. & BOGAERT N. 2002-2005: Inventarisatie van het Wereldoorlogerfgoed in de Westhoek, project in opdracht van de provincie West-Vlaanderen, “Oorlog en Vrede in de Westhoek”, en Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Monumenten en Landschappen.
Auteurs: Decoodt, Hannelore; Bogaert, Nele
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Decoodt H. & Bogaert N. 2004: School van de Koningin [online], https://id.erfgoed.net/teksten/196126 (geraadpleegd op ).