Historische nota
Rond 1880 laat de familie de Croix, eigenaar van het kasteel van Ham (KB 4.04.1944) in Steenokkerzeel, aan de zuidwestelijke rand van haar domein een rentmeesterswoning optrekken, vlak in het centrum, langsheen de Mechelsesteenweg, nu Van Frachenlaan. Ze werd in 1880 kadastraal geregistreerd als "reconstruction totale" wat wordt bevestigd door de Poppkaart (circa 1860) die op het bewuste perceel reeds twee vrijstaande volumes intekent. Enkel het kleinste volume, vlak aan de straat, bleef bewaard en zou worden omgevormd tot wagenhuis. Enkele jaren later werd de nieuwe woning uitgebreid met een wintertuin of serre, in 1889 als "agrandissement" geregistreerd.
Wanneer Philogène Bruyneel (†1929) er precies zijn intrek nam als rentmeester is niet bekend. Afstammend van een familie van kantfabrikanten uit Geraardsbergen verhuisde hij rond 1878 naar Steenokkerzeel waar hij in 1880 de brouwerij Sint-Rombout oprichtte. Blijkbaar genoot hij al snel aanzien want datzelfde jaar was hij al gemeenteraadslid, vanaf 1895 schepen en in de periode 1900-1904 bracht hij het zelfs tot burgemeester van Steenokkerzeel, een functie die postuum met zich bracht dat de huidige Bruyneelstraat naar hem werd genoemd.
Als rentmeester werd hij opgevolgd door zijn zoon Joseph die onder meer liefhebberde in exotische vogels. De kleine volière in de voortuin vormt hiervan een laatste getuige.
In 1957 verkoop de familie de Croix haar kasteel aan de gemeente Steenokkerzeel waarna het domein geleidelijk wordt verkaveld. In 1960 wordt de rentmeesterswoning verkocht aan de uit Kongo teruggekeerde familie Vanhalle die haar op haar beurt in 2009 verkochten aan de huidige eigenaar.
Beschrijving
De voormalige rentmeesterswoning van het naburige kasteel van Ham ligt in het centrum, langsheen de hoofdverbindingsas, de vroegere Mechelsesteenweg, op de hoek met de Bruyneelstraat, schuin tegenover de beschermde Sint-Rumolduskerk. Het ensemble bestaat uit een vrijstaande dienstwoning, een op de rooilijn ingeplant wagenhuis met paardenstal en een kleine volière, het geheel omringd met een ommuurde tuin.
De woning is uitgewerkt als een onderkelderde baksteenbouw met dubbelhuisopstand en telt twee bouwlagen van drie traveeën onder een aan weerszij afgesnuit en overkragend leien zadeldak (nok parallel met de straat) met decoratief uitgewerkte houten windborden. De lijstgevel met onderaan een plint in lokale natuursteen en bovenaan een reeks steigergaten wordt verticaal belijnd door hoekpenanten en decoratief gemarkeerd door contrastvormende, gecementeerde sierbanden en een als puntgevelrisaliet uitgewerkte, centrale deurtravee. De licht verhoogde begane grond is toegankelijk via een hardstenen steektrap terwijl de kelders worden verlicht door rechthoekige, getraliede vensters.
Beide woonlagen zijn opengewerkt met hoge, licht getoogde vensters in een vlakke gecementeerde omlijsting met grotendeels bewaard zesdelig houten schrijnwerk. Bewaarde luikduimen verwijzen naar verdwenen houten luiken, op het gelijkvloers nu vervangen door rolluiken. Voortgaande op een oude postkaart is de huidige, op decoratieve metalen schoren rustende, beglaasde luifel boven de houten, met meandermotief opgehoogde paneeldeur met bovenlicht een recentere aanpassing. Luifel en voordeur worden omkaderd door een welige blauwe regen. De overige drie gevels tonen een vergelijkbare ordonnantie. Opmerkelijk zijn tevens de duidelijke sporen van een oorspronkelijke rood geschilderde gevelafwerking met witte voegen.
Tegen de achtergevel bevindt zich een gevelbrede wintertuin (1889), een beglaasde metalen constructie op bakstenen sokkel met boogvormig afgeronde afdekking, aan de uiteinden verfraaid met een sierlijk S-motief. De twee eveneens ijzeren toegangsdeuren met hun decoratieve, gekleurde beglazing en een decoratieve cementtegelvloer zorgen voor een opmerkelijk verzorgd geheel. Onder de wintertuin die momenteel diverse druivensoorten zoals Leopold III en Muscat herbergt bevindt zich de tuinberging (troggewelfjes op I-liggers) die zowel met de tuin als de kelders in verbinding staat. Verder haaks op de zijgevel een tuinmuur in lokale natuursteen, mogelijk verwijzend naar of recuperatie van een oudere constructie.
Het interieur kon niet worden bezocht. Naar verluidt bleef de traditionele indeling met centrale dwarsgang grotendeels bewaard. Verder diverse marmeren schouwen, sobere stucplafonds, een geschilderde houten trap, houten vloeren, paneeldeuren... en een Cubex-keuken uit de jaren 1930. Wel zou de zwart/witte natuurstenen vloer in de gang inmiddels zijn uitgebroken.
Rond de woning loopt een stoep in lokale witte natuursteentegels terwijl een gekasseide doorrit naar het wagenhuis links van de woning leidt. Dit rechthoekige, deels bakstenen, deels natuurstenen volume met blinde, gecementeerde straatgevel en een afgewolfd zadeldak is een oudere constructie die nadien werd afgewerkt conform het woonhuis: rode afwerkingslaag met witte voegen, houten windveren, een lichtgetoogde deur en vensters in een vlakke geschilderde omlijsting ter plaatse van de vroegere paardenstal en verder aangepaste rechthoekige openingen. Binnenin een bakstenen vloer in visgraatpatroon en een houten scheidingswand van paardenboxen.
Ertegenover een kleine, polygonale vogelkooi met tentdakje op houten stijlen waartussen baksteenmetselwerk en traliewerk.
Gans het ensemble met voor- en achtertuin met gazon en sierstruiken wordt omsloten door een bakstenen ommuring, aan de straatzijde bekroond met sierlijk smeedijzeren hekwerk, in de as van de voordeur doorbroken met een toegangshekken tussen veelhoekige, geringde bakstenen pijlers met natuurstenen basis en bekroning.