erfgoedobject

Ruïne Duits elektriciteitsgebouw uit de Eerste Wereldoorlog

bouwkundig element
ID
208946
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/208946

Juridische gevolgen

Beschrijving

In oorsprong Duits elektriciteitsgebouw, gebouwd in een weide bij de boerderij op adres Dadizelestraat 39.

Historisch overzicht

De Duitse oorlogsinfrastructuur en de rol van elektriciteit

Door de lange duur van de oorlog zien de Duitsers zich genoodzaakt tot de uitbouw van talrijke voorzieningen aan en achter het front. In de eerste plaats moet de nodige infrastructuur gecreëerd worden voor de uitbouw van de verdedigingsstellingen, voor transport en verkeerswezen, de bouw van bruggen, munitiedepots, pioniersparken, vliegvelden, kampen en barakken, medische posten, communicatielijnen enz. Hiertoe moeten de nodige grondstoffen voorzien worden zoals hout, stenen en metalen, brandhout en verlichtingsgrondstoffen (zoals houtskool en gas), waterwinning, enz.

In de eerste oorlogsmaanden en –jaren worden o.m. mobiele stoommachines ('Lokomobilen') en verbrandingsmotoren (zoals benzine en dieselmotoren) als energiebronnen gebruikt. Als brandstof voor de stoommachines wordt vaak hout gebruikt. Door een toenemend gebrek aan grondstoffen gaan de Duitsers meer en meer over tot de uitbouw van elektriciteitsvoorzieningen. In de eerste plaats worden hindernissen opgeworpen, die voorzien worden met elektrische stroom (bv. de zgn. 'Draad des Doods' op de grens België – Nederland). Later wordt elektriciteit ook gebruikt als licht- en krachtbron. Aanvankelijk behelpt men zich met kleine centrales met een beperkt bereik, die met stoommachines of verbrandingsmotoren elektriciteit opwekken. Later worden ook heuse elektriciteitscentrales opgericht, die een veel grotere hoeveelheid elektriciteit opwekken die via een netwerk wordt verdeeld. Bij de uitbouw van dergelijke elektriciteitsnetwerken wordt gebruik gemaakt van het telefoonnetwerk. Via een uitgebouwd netwerk wordt zodoende een veel grotere regio bediend, tot aan de frontlijn toe (voor ventilatie in de mijnschachten en bunkers, boormachines, pompen, enz.). Daar waar aan het front dergelijke elektriciteitsvoorzieningen niet mogelijk zijn, behelpt men zich met oplaadbare accumulatoren. De exploitatie van elektriciteit wordt op een militaire wijze georganiseerd, met o.m. de oprichting van 'Starkstromabteilungen' bij de compagnieën.

Duitse infrastructuurwerken in Geluwe

Geluwe maakt tijdens de Eerste Wereldoorlog deel uit van het zgn. 'operatiegebied' van het Duitse 4de leger. Het dorp en de aanpalende gehuchten staan onder bevel van 'Ortskommandanten'. In en rond het dorp zijn er tijdens de oorlog voortdurend militaire eenheden ingekwartierd.

Ook in Geluwe breiden Duitse eenheden de bestaande infrastructuur uit en bouwen nieuwe militaire infrastructuur ten behoeve van hun troepen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de gedwongen arbeid van krijgsgevangenen en (opgeëiste) burgers.

Er worden in de eerste plaats verdedigingswerken gebouwd. Vanaf de zomer van 1917 wordt gestart met de uitbouw van de 'Flandern I – Stellung', een bunkerstelling die loopt vanaf de wijk Terhand (Geluwe) tot aan de westkant van het dorp Passendale. Er worden pioniersparken en munitiedepots opgericht. Er worden medische posten ('Feldlazarett') en noodgedwongen ook begraafplaatsen ingericht. Het buurtspoornetwerk (tram) wordt uitgebreid en er worden smalsporen aangelegd. Er wordt een efficiënt waterleidingsnet uitgebouwd, dat vanuit Halluin via Koelenberg tot op twee kilometer van de eerste linie bij het Hoge (Zillebeke) geraakt. Een wirwar aan telefoonlijnen moet de communicatie tussen het front en het hinterland verzekeren. Elektriciteit wordt meer en meer onmisbaar bij de uitbouw en het functioneren van deze infrastructuur.

De elektrificatie van België

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog is er nog geen sprake van een efficiënt en gecoördineerde aanpak van de elektrificatie van België. Rond de eeuwwisseling spelen – behalve de zware industrie – de gemeenten een centrale rol in de oprichting van elektriciteitsvoorzieningen. Tegen eind de jaren 1880, kort na de uitvinding van de gloeilamp door Edison (1879), ontstaan in België de eerste elektriciteitsmaatschappijen en gemeentelijke regies. De elektriciteitsvoorziening kent in België echter een langzame ontwikkeling, o.m. door het bestaan van gasconcessies en monopolies. Concessiehouders van gasverdeling krijgen van de gemeenten een absolute monopolie toegewezen en dulden geen concurrentie van elektrische verlichting. In de meeste Belgische gemeenten wordt de verlichting aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog dus nog voorzien door gasmaatschappijen.

Tijdens de oorlog verbetert de situatie nauwelijks voor de burgerbevolking. De Duitse bezetter tracht in de eerste plaats gebruik te maken van de reeds bestaande Belgische elektriciteitsvoorzieningen. Zo worden de elektriciteitscentrales van Knokke en Duinbergen in juni 1916 door de Duitse bezetter opgeëist. Daarnaast bouwen de Duitsers tijdens de oorlog heel wat nieuwe elektriciteitsvoorzieningen uit, die enkel de militaire doeleinden dienen. Tijdens de Duitse terugtocht in 1918 worden heel wat elektriciteitsvoorzieningen beschadigd of compleet vernield.

Pas tijdens de wederopbouw na de Eerste Wereldoorlog zou men overgaan tot een rationalisatie in de elektriciteitsector en zou ook het platteland langzamerhand van elektriciteit voorzien worden.

Gas en elektriciteit in Geluwe

Zowel in Menen als in Wervik is er een gasfabriek, die aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog worden uitgebaat door de 'Société anonyme d'éclairage de Menin – Wervicq – Halluin – Bousbecque', beter gekend als 'Gaz de Menin'. Op 1 maart 1910 ondertekent de gemeente Geluwe met 'Gaz de Menin' een contract dat bepaalt dat er 36 gaslantaarns zouden geplaatst worden, waarvoor de gemeente de palen dient te leveren. De lantaarns moeten iedere nacht minstens twee uur branden. Ook particulieren kunnen van dit gas gebruik maken, voor verlichting of voor drijfkracht.

De straten van Geluwe worden in 1914 dus nog verlicht met gaslantaarns, die gevoed worden door de Menense gasmaatschappij. In vele huiskamers wordt gebruik gemaakt van petroleumlampen. Tijdens de oorlog ontstaat evenwel een gebrek aan petroleum, waardoor de mensen een toevlucht nemen tot olielampen of kaarsen. Ook deze lichtbronnen zouden te kampen krijgen met schaarste. Bij hun inval brengen de Duitsers trouwens een nieuwe verlichtingsbron mee die ook de interesse opwekt van de burgerbevolking, namelijk zaklampen op batterijen.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog vormen de gasfabrieken van Menen en Wervik vaak het doelwit van bombardementen. Vooral de bombardementen van 3 juni 1917 zijn rampzalig voor de gasfabrieken. De grootste gashouder (d.i. voorraadtank voor gas) van Menen wordt buiten gebruik gesteld, evenals één van de twee bestaande te Wervik. Vanaf dat ogenblik mag, op bevel van de Duitse bezetter, alleen nog gas worden verdeeld in Menen en Halluin. De zes andere steden en gemeenten met wie een overeenkomst was aangegaan, moeten het sindsdien zonder verlichting stellen.

De rekeningen die de gemeente Geluwe in 1916 en 1917 dient te betalen aan de 'Société Anonyme d'Eclairage de Menin-Wervicq-Halluin-Bousbecque' voor openbare verlichting, wijst wellicht op het feit dat er in de gemeente toch nog gas wordt verbruikt, totdat de levering van gas onmogelijk wordt na de bombardementen van 3 juni 1917 op de belangrijkste gashouders in Menen en Wervik.

Op 14 oktober 1917 wordt ook de bevoorrading in kolen afgeschaft, waardoor de Menense gasmaatschappij de deuren moet sluiten. Vanaf dan wordt de fabriek geplunderd. Gastoestellen, maar ook veel andere materialen worden weggevoerd, terwijl de stoommachines opzettelijk worden vernield. Ook het gasnet raakt door de bombardementen zwaar beschadigd.

In oktober 1921 neemt de gasproductie vanuit de gasfabriek van Menen opnieuw een aanvang. Het net van Geluwe kan evenwel niet onmiddellijk onder druk worden gebracht. Op 27 april 1931 schrijft Geluwe een openbare aanbesteding uit voor de distributie van elektriciteit, die toegekend wordt aan Gazelec.

Duitse elektriciteitsgebouwen in Geluwe

Vandaag de dag zijn twee Duitse elektriciteitsgebouwen uit de Eerste Wereldoorlog bewaard gebleven, langs de Dadizelestraat en Menenstraat

De elektriciteitsvoorzieningen zijn tijdens de oorlog voor strikt militair gebruik. Hier en daar slagen burgers er niettemin in om elektriciteit af te tappen.

Aan de hand van de grootte van de overgebleven isolatoren kan het volgende besloten worden: de ordegrootte van de elektrische spanning waaraan de isolatoren moeten weerstaan, is gelegen tussen 500 en max. 2.000 volt. Deze ordegrootte sluit uit dat het om een centrale zou gaan die energie over lange afstanden verstuurt. Een transformatorhuisje of een centrale met beperkt bereik blijft wel mogelijk.

Aan de hand van de mondelinge getuigenissen, en in het geval van het elektriciteitsgebouw in de Dadizelestraat aan de hand van de bouwsporen, mag uitgesloten worden dat de elektriciteitsgebouwen deel uitmaken van een groot netwerk en dus als transformatorcabine zouden functioneren. Het gaat wellicht om kleine centrales, waar ter plekke elektriciteit wordt opgewekt en verdeeld via een beperkt netwerk.

De eigenaar van het elektriciteitsgebouw in de Dadizelestraat meent in ieder geval dat de elektriciteit er ter plekke is opgewekt. In de weide bij de 'centrale' heeft hij zich enkele jaren geleden nog vastgereden in een grote hoeveelheid as, afkomstig van verbrand hout(skool).

Ook de mondelinge overlevering dat het elektriciteitsgebouw in de Menenstraat na de oorlog elektriciteit levert aan een beperkt aantal huishoudens, doet hetzelfde vermoeden.

Het lijkt aannemelijk, zeker in het geval van het elektriciteitsgebouw in de Dadizelestraat, dat de elektriciteit er is opgewekt met een gasmotor.

De afwezigheid van een verbinding tussen het torengebouw en het bijgebouw doet vermoeden dat het opwekken van de elektriciteit destijds volledig in het torengebouw gebeurt. Mogelijk doen de bijgebouwen dienst als onderkomen voor de manschappen en/of als opslagplaats. Het torengebouw, dat met zwaar versterkte muren is opgetrokken, bestaat oorspronkelijk uit twee verdiepingen. Vermoed wordt dat de benedenverdieping gebruikt is als machinekamer, de bovenverdieping voor de aansturing van elektriciteit.

De gesloten bedaking en de afwezigheid van schoorstenen sluiten het gebruik van een klassieke stoommachine uit. Zonder schoorsteen kan een klassieke ketel niet werken. Maar ook een locomobiel lijkt onwaarschijnlijk, enerzijds door de te kleine oppervlakte binnen het torengebouw, anderzijds vanuit veiligheidsoverwegingen: daar stoommachines condens veroorzaken, is het niet verstandig om ze in eenzelfde ruimte te plaatsen waar ook elektriciteit via een open bedrading getransporteerd wordt.

Wellicht gebruikt de Duitse bezetter in het geval van de elektriciteitscentrale in de Dadizelestraat een gasmotor. De technologie staat daarvan reeds op punt sinds 1861, toen Lenoir zijn tweetakt-gasmotor ontwikkelt. Later in de jaren 1890 zal de Duitser Otto er een 4-takt van maken.

Het is een vrij eenvoudige technologie die toen ook in veel windmolens terug te vinden is, ook in West-Vlaanderen. Dat impliceert dat men deze machines kan opstellen in kleine ruimtes, want ze worden in alle maten en gewichten geproduceerd, van een drietal tot enkele honderden pk. Het zijn meestal liggende motoren die via een riem met een alternator of dynamo verbonden worden en zo stroom kunnen produceren.

De brandstof voor deze machines is arm gas dat men kan winnen uit hout, steenkool, houtskool, m.a.w. een brandstof die carbon bevat. Dergelijke vergasser is relatief klein en kan dus met vrij gemakkelijk te vinden grondstoffen werken. Het vergassen van 100kg hout levert tussen de 30 à 40m³ gas op, evenals circa 40kg as, met daarnaast ook nog houtskool en teer. Dat kan de getuigenis van de eigenaar van het elektriciteitsgebouw in de Dadizelestraat verklaren, namelijk dat hij zich heeft vastgereden in een hoop as.

Vermoedelijk dient de platte rechthoekige opening op het grondniveau als uitlaat.

Vanuit militair standpunt zijn deze installaties interessant, omdat men ze heel vlot kan laten werken met eenvoudige brandstof. Dergelijke motoren produceren bovendien weinig rook, wat militair gezien heel interessant is. Ze kennen tenslotte een grote betrouwbaarheid en levensduur.

Een andere mogelijkheid, althans tot het volledig uitschakelen van de gasfabrieken in oktober 1917, zou kunnen zijn dat gas gebruikt wordt uit de gasfabrieken, die tot in Beselare gas aanleveren. Mogelijk is er ook sprake van een gecombineerd gebruik van gasleveringen en eigen gasproductie.

De elektriciteit zou ook kunnen opgewekt zijn met een diesel- of benzinemotor, maar dit lijkt minder evident. Qua uitzicht zijn die machines veelal gelijk: het betreft liggende motoren met een vliegwiel. Vooral de bevoorrading van brandstof lijkt hier moeilijker, daar opslag van benzine niet eenvoudig en vooral riskant is bij beschietingen. Diesel is op dat vlak iets veiliger, maar transport met tankwagens is tijdens de oorlog nog niet evident. De dieseltechnologie is ten tijde van de Eerste Wereldoorlog trouwens ook nog minder gekend. Na de oorlog, vooral tegen het eind van de jaren 1920, worden veel gasmotoren vervangen door diesels.

De overgebleven stalen balk in het elektriciteitsgebouw langs de Dadizelestraat dient vermoedelijk als takelinstrument voor de machinerie. Dit zou betekenen dat de machine in het torengebouw binnen links staat en de vergasser rechts. Via een drijfriem is het theoretisch mogelijk om de alternator op de verdieping boven de motor te zetten, mits een uitsparing in het plafond. Dit betekent wel dat de betonnen vloer dit gewicht moet kunnen dragen.

De stijl van de elektriciteitsvoorzieningen

Het sterk geïndustrialiseerde Duitsland is ten tijde van de Eerste Wereldoorlog goed vertrouwd met de uitbouw van elektriciteitsvoorzieningen. Transformatorhuisjes en dergelijke meer worden in Duitsland onder invloed van de 'Bund Heimatschutz' in baksteen opgetrokken in de vorm van een kerk(je), woonhuis of toren. Dergelijke modellen willen de elektriciteit 'domesticeren' met behulp van vertrouwde vormen. Deze modellen lijken ook in het bezette Geluwe te zijn toegepast. Het elektriciteitsgebouw langs de Dadizelestraat doet sterk denken aan een toegangspoort van een Vlaamse kasteelhoeve. De landelijke stijl van beide elektriciteitsvoorzieningen heeft ongetwijfeld het voordeel dat ze moeilijker in het oog springen bij de vijand, die via luchtfoto’s van het vijandelijke gebied tracht de nieuw aangelegde Duitse infrastructuur in kaart te brengen.

Het elektriciteitsgebouw langs de Dadizelestraat

Tijdens de Eerste Wereldoorlog worden in de nabijheid van de boerderij Duitse verdedigingsstellingen uitgebouwd, waardoor het gebouw omgeven wordt door prikkeldraad, bunkers en andere verdedigingswerken.

Iets ten westen van het elektriciteitsgebouw loopt de 'Flandern II – Stellung', net ten zuiden van het gebouw de 'Ledegem-Riegel'. Ten noorden ervan, ter hoogte van het kruispunt Vijfwegen, is een munitiepark opgericht, dat tijdens de Derde Slag bij Ieper vernield wordt.

Het elektriciteitsgebouw staat (nog) niet ingetekend op een Britse militaire stafkaart van 3 juli 1917, maar wordt wel gemarkeerd als 'hut' op een Britse stafkaart van 3 september 1917. Op een geallieerde luchtfoto van 22 augustus 1918 is het torenvolume van de elektriciteitscentrale duidelijk herkenbaar.

Een niet gedateerde naoorlogse foto toont de elektriciteitscentrale in de weide in een veel jongere toestand. Het gaat om een hoog rechthoekig bakstenen volume onder schilddak, bedekt met vierkante leien. De dakoverstek wordt onderbroken door een klein puntgeveltje met drie verticale uitsparingen, waarvan de middelste langer is. Eronder zitten twee vierkante openingen. In een dieper liggend muurveld dat bovenaan rondbogig is afgewerkt, is een deur aangebracht. Wellicht betreft dit oorspronkelijk een rondbogige poort, die later grotendeels gedicht werd tot een gewone deuropening. Aanpalend een lagere bakstenen aanbouw onder zadeldak met rondbogige poort. Er zijn sporen te zien van een afgebroken aanbouw. Bakstenen steunbeuren.

Naar verluidt zou het gaan om een 'centrale' die tijdens de oorlog slechts drie dagen effectief elektriciteit zou opgewekt hebben. Op basis van de bouwsporen lijkt het aannemelijk dat de elektriciteit er met een gasmotor werd opgewekt.

In de omgeving van de 'elektriciteitscentrale' wordt er gevochten op 26 mei 1940, tijdens de Slag aan de Leie (Tweede Wereldoorlog). Marcel Denturck, toenmalige bewoner van de boerderij, is getuige van deze gevechten. Terwijl de Belgische troepen er onder vuur genomen worden door de Duitse artillerie, wordt zijn hoeve door de Duitsers bezet. De boer moet met paard en kar tot tegen de 'centrale' in de weide rijden. Verscheidene gewonden moeten zich tot bij de wagen slepen, midden het geschut. Als de kar vol ligt, brengt de boer ze naar een woning in de Artoisstraat.

Vandaag de dag is het elektriciteitsgebouw verworden tot een merkwaardige ruïne.

Beschrijving

Deels vervallen torenvolume met aanpalende aanbouw, opgetrokken in baksteen. De bedaking van beide gebouwen is verdwenen.

Behalve de rondbogige poortopening aan voorzijde zijn de muuropeningen in het torenvolume rechthoekig uitgewerkt. De oorspronkelijke dakoverstek is aan voor- en achterzijde onderbroken door een puntgeveltje met verticale uitsparingen.

Het torenvolume bestond oorspronkelijk uit twee verdiepingen. Restanten van de betonnen vloer tussen gelijkvloers en eerste verdieping zijn op de grond terug te vinden. Opvallend is de brede gleuf net onder de oorspronkelijke hoogte van dit plafond, aan de noordelijke zijde (kant aanbouw).

Bakstenen sporen op de grond tonen aan dat de aanbouw oorspronkelijk circa 250 cm groter was (in oostelijke richting). De aanzet tot de rondbogige poort, zoals zichtbaar op de historische foto, is nog duidelijk te zien. De aanbouw bevat (nog) twee muuropeningen aan zuidkant, twee muuropeningen aan westkant en vijf muuropeningen aan noordkant. Er zitten aan deze kant evenwel geen openingen in de gemeenschappelijke muur tussen het torenvolume en de aanbouw.

Opvallend is het sterke metselwerk (kruisverband) en de dikte van de muren. De plint is in een donkerder baksteen opgetrokken dan de muren. Bijna alle muuropeningen bevinden zich onder een streklaag en boven een schuine bakstenen onderdorpel (aan beide zijden van de muur). De vensteropeningen waren oorspronkelijk van luiken voorzien, getuige de overgebleven hengsels. Enkele muuropeningen werden later met baksteen gedicht. De muren van zowel het torenvolume als de aanbouw bevatten talrijke uitsparingen (onder meer gleuven). In beide gebouwen zijn vele sporen te zien, die wijzen op de oorspronkelijke functie als elektriciteitsvoorziening, waaronder porseleinen isolatoren aan het westelijke puntgeveltje, een stalen balk tegen het oorspronkelijk plafond in het torenvolume en diverse andere ijzeren elementen.

  • DECUYPERE Dirk, private collectie, luchtfoto RFC, 5/6/1917 (© Imperial War Museum); schuine luchtfoto uit kabelballon, 3/10/1918.
  • DOCUMENTATIECENTRUM IN FLANDERS FIELDS MUSEUM, Collectie militaire stafkaarten, Britse militaire stafkaart 28NE4, Ed. 2A, 3/9/1917; Britse militaire stafkaart 28NE, Ed. 6A, 3/7/1917.
  • KADASTERARCHIEF WEST-VLAANDEREN, 207, Mutatieschetsen, Wervik, 3de afdeling, 1920/120, 1926/186
  • KONINKLIJK LEGERMUSEUM, Collectie luchtfoto's Eerste Wereldoorlog, nr. 18929 (luchtfoto 22/8/1918 omgeving Dadizelestraat 39 Geluwe).
  • DECUYPERE D. 1998: Het malheur van de keizer. Geluwe 1914-1918, Geluwe.
  • DECUYPERE D. 1985: Dorp zonder grenzen. 1940-45 epicentrum Geluwe, Geluwe.
  • DE JONGE S. 1985: De elektriciteitsektor in België: van gemeentelijk tot partikulier monopolie? De totstandkoming van de wet op de elektriciteitsvoorziening van 10 maart 1925, Belgisch tijdschrift nieuwste geschiedenis – Revue belge d'histoire contemporaine, XVI, 3-4,  357-395.
  • DE VLEESCHAUWER D. & KERCKHAERT N. 1995: Van Desclee tot Gaselwest: een energiek avontuur doorheen de tijd, Kortrijk.
  • SCHWARTE M. 1920: Die Technik im Weltkriege, Berlin.
  • SNAUWAERT D. 2006: De invoering van de electriciteit in onze Zwalmdorpen (1912-1928), De Zwalmgalm, 11.4.
  • VREDENBERG J. 2003: Trotse kastelen en lichtende hallen. Architectuur van elektriciteitsbedrijven in Nederland tot 1960. Een wetenschappelijke proeve op het gebied van de Letteren (Nijmeegse Kunsthistorische Studies, vol. XI), Utrecht.
  • Captured German Trench and Operations Maps from the National Archives [CD-rom uitgegeven door The Naval & Military Press], Stellungskarte Ieperen, Blatt XXIV, 7/11/1917.
  • Interview Dirk Decuypere met Arthur Capon, 17/7/2009 en met de familie Hoornaert-Capon, 4/6/2009.
  • Informatie verstrekt door Antoon Devogelaere.
  • Informatie en interpretatie bouwsporen door Luc Wante (Stoomstichting).
 

Bron: Beschermingsdossier DW002472 (2010)
Auteurs: Decoodt, Hannelore
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Is gerelateerd aan
    Duits elektriciteitsgebouw uit de Eerste Wereldoorlog

  • Is deel van
    Geluwe


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Ruïne Duits elektriciteitsgebouw uit de Eerste Wereldoorlog [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/208946 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.