erfgoedobject

Thermotechnisch instituut en de Speciale Scholen voor Ingenieurs

bouwkundig element
ID
209160
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/209160

Juridische gevolgen

Beschrijving

Het Thermotechnisch Instituut, de laboratoria Voertuigtechnologie en Lichtgewicht-constructies, en de departementen Burgerlijke Bouwkunde, Metaalkunde en Toegepaste Materiaalkunde maken deel uit van de Speciale Scholen voor Ingenieurs, die tussen 1926 en 1931 gebouwd werden in de zuidwestelijke hoek van het inmiddels als dorpsgezicht beschermde Arenbergpark (Koninklijk Besluit 23 december 1980), aan de kruising van de Willem de Croylaan en de Celestijnenlaan. De Speciale Scholen liggen in een historisch gelaagde site, omringd door historisch waardevolle en beschermde gebouwen, waaronder het Arenbergkasteel (Koninklijk Besluit 23 december 1980), de Oude Kantine (Koninklijk Besluit 23 december 1980) en het celestijnenklooster (Koninklijk Besluit 16 juni 1978).

Historisch overzicht

Toen het "Institut Electromécanique" van de Katholieke Universiteit Leuven in 1901 haar deuren opende, was het de bedoeling om een moderne opleiding te verschaffen aan de nieuwe studierichting van "ingénieur électricien". Dit voormalige instituut, gelegen in de Vlamingenstraat, bevatte een groot aantal nieuwe elektrische machines wat in de lijn lag van de toenmalige opkomst van de centrale productie en distributie van elektriciteit. In 1881 had Ernst von Siemens voor het eerst een stoommachine aan een generator gekoppeld en in 1882 ging Thomas Edison reeds elektriciteit van deur tot deur verkopen in New York. In de machinezaal stonden ook nog een kleine 15 PK Bollinckx stoommachine van het type Rider en een grote 25 PK Crossley gasmotor. Dat deze uitrusting niet voldoende was voor de vorming van de "ingénieur électricien-mécanicien", een diploma dat voor het eerst als aanvullende graad in 1901 werd uitgereikt, liet zich merken. Niettegenstaande de opkomst van krachtige elektromotoren, aangedreven door externe elektriciteitsvoorziening, was de stoommachine nog steeds het werkpaard bij uitstek voor de mechanische aandrijving van locomotieven, drijfassen voor weeftoestellen en werkateliers, lieren voor mijnliften, ... Bovendien maakte de inwendige verbrandingsmotor vanaf de eeuwwisseling sterke opgang in de industrie en het transport. Vele afgestudeerden van de Speciale Scholen te Leuven moesten ervaren dat hun Alma Mater in vergelijking met buitenlandse universiteiten ver achter stond in het praktisch onderwijs van de stoommachine en de nieuwe inwendige verbrandingsmotoren.

Het was dan ook de Union des Ingénieurs sortis des Écoles Speciales de Louvain (UILv (Unie der ingenieurs uit de speciale scholen van de Katholieke Universiteit te Leuven)) die, bij monde van de toenmalige voorzitter Frans Timmermans, naar aanleiding van de (zoveelste) hervorming van het hoger technisch onderwijs, in 1910 het idee lanceerde bij de pas aangestelde rector Ladeuze om een groot, nieuw instituut met laboratoria op te richten in Leuven. Als locatie werd onder andere gedacht aan het gewezen militair oefenterrein aan de Tiense Poort, waar later de Philips-fabrieken zouden komen. Omwille van financiële redenen was het initiatief tegen 1914 wel wat bescheidener van opzet geworden en zou het in feite neerkomen op slechts een verbouwing van het instituut in de Vlamingenstraat. De komst van de oorlog was echter verantwoordelijk voor een eerste uitstel.

De Grote Oorlog bracht veel leed over de universiteit maar creëerde ook nieuwe perspectieven. In 1916 kreeg de universiteit voor het eerst uitzicht op de verwerving van het landgoed van de hertog van Arenberg met kasteel en park te Heverlee, en toen de universiteit in 1921 de eigendom over het kasteel en 15 hectare van het omliggende park verwierf, was voor de Unie het pleit beslecht. In het park, op de campus die later "campus Arenberg" genoemd werd, zouden de nieuwe instituten van de exacte wetenschappen gegroepeerd worden. Tijdens de viering van het vijftigjarige bestaan van de Unie, op zaterdag 11 november 1922, werd de eerste steen gelegd, ... terwijl er niet eens bouwkundige plannen voor de nieuwe instituten bestonden. De zegening van deze eerste steen, neergelegd in de weide links achter het kasteel ofwel in de binnenplaats, al naargelang de bron, betekende in feite de symbolische start van wat later zou blijken een project van lange adem te worden.

1922 – 1931: De bouw van het Thermotechnisch Instituut

Dat met de bouwwerken pas zou worden gestart begin 1926, had niemand durven voorzien. De voornaamste reden voor dit uitstel was van financiële aard. De oprichting van de Speciale Scholen voor Ingenieurs in Heverlee was immers maar één van de vele projecten die de universiteit na de oorlog op stapel zette. Op het banket, gehouden in de gotische zaal van het stadhuis van Leuven daags na de eerstesteenlegging, moesten de ingenieurs met gemengde gevoelens de prachtige redevoering van rector Ladeuze aanhoren. Met zijn geraffineerde zin voor humor vertelde hij hoe hij zelf de steun had verworven van ingenieur Jean Jadot, gouverneur van de Société Générale én prominent UILv-lid (). Jadot had voor het 'Comité Universitaire Bruxelles-Louvain', in slechts enkele maanden tijd, 11 miljoen frank uit de Belgische industrie bijeengebracht.

Het ontwerp voor de bouw van de Speciale Scholen werd toevertrouwd aan Emile Goethals, die in 1908 het diploma van ingenieur-architect aan de universiteit van Leuven behaalde en stage liep bij zijn vader, Jules Goethals (1855-1918). In 1918 volgde Goethals Vincent Lenertz (1864-1914) op in het atelier van de ‘grafische werken’ aan de Speciale Scholen voor Ingenieurs van de Katholieke Universiteit Leuven. Zoals hoger reeds vermeld, was Goethals van 1930 tot 1951 hoogleraar in architecturale en stedenbouwkundige compositie, burgerlijke architectuur en bouwwetgeving. Goethals’ oeuvre, dat alle soorten opdrachten omvat, illustreert de principes die hij in zijn colleges uiteenzette als voorstander van een structurele aanwending van beton - getuige meerdere uitgaven daarover - maar gekant tegen avant-gardevernieuwingen zoals het Corbusiaanse plan libre of het zichtbare beton. Naast het Instituut voor Lichamelijke Opvoeding ontwierp Goethals voor de Katholieke Universiteit Leuven ook nog de Speciale Scholen voor Ingenieurs en het Instituut voor Scheikunde (ontwerp 1949, ingewijd 1956). Andere van zijn realisaties zijn onder meer een nu tot winkel omgevormd bankgebouw op de Bondgenotenlaan in Leuven (1922), de westelijke vleugel van de Abdij Keizersberg in Leuven (1927), de sokkel van het standbeeld van André Dumont op het Hogeschoolplein in Leuven (s.d.), een kasteeltje in neo-Vlaamserenaissance-stijl in Westerlo (1928), en de Heilig Hartkerk met betonnen koepel in Antwerpen (1928-1930).

Emile Goethals (1855-1918) kreeg begin 1925 de opdracht tot het tekenen van de plannen voor de gebouwen van de Speciale Scholen te Heverlee. De uitbesteding der werken volgde later dat jaar en de opening van deze nieuwe instituten werd voorzien voor het academiejaar 1926-27. Opnieuw kwam er uitstel, onder andere door onenigheid omtrent allerlei bouwkundige details tussen ingenieur Jules Vuylsteke, toenmalig voorzitter van de UILv en kanunnik Jan Janssen 1873-1932), inspecteur van de gebouwen die voor de universiteit onder meer ook het Van den Heuvel- of Hoger Handelsinstituut bouwde in de Dekenstraat (1914) en het Farmaceutisch Instituut in de E. Van Evenstraat (tussen 1932 en 1938). De industrieel Vuylsteke was echter een man van aanpakken en lanceerde in het najaar van 1925, in het maandblad van de UILv, een dramatische oproep voor materiële steun (bakstenen, cement, betonijzer...) en ook voor nieuwe financiële giften. Uiteindelijk kwam er maar schot in het project toen, onder impuls van de kapitaalkrachtige Graaf Eugène de Grunne, de v.z.w. "Cité Universitaire d'Héverlé, Groupement auxiliaire de l'Université de Louvain" werd opgericht, in het voorjaar van 1926. Graaf de Grunne werd hiertoe verzocht door de Hertog van Arenberg met het oog op een snelle verkoop van het ganse landgoed. Tal van prominenten uit de industrie sloten zich van bij het begin aan en de v.z.w. wist in een mum van tijd de resterende 60 hectare van het park aan te kopen, waaronder de plaats waar de nieuwe instituten zouden worden gebouwd. In het najaar van 1926 konden dan ook de machines en de stoomketel voor het nieuwe Instituut voor Thermotechniek worden besteld.

De grote opening vond plaats tijdens de uitgestelde viering van het vijfhonderdjarig bestaan van de Katholieke Universiteit Leuven op dinsdag 28 juni 1927. De plechtige inwijding aan het Arenberg kasteel was echter opnieuw voorbarig, gezien de grondwerken aan de nieuwe instituten pas waren gestart. Uiteindelijk openden de nieuwe instituten, zijnde het huidige gebouw van het departement Metaalkunde en Toegepaste Materiaalkunde gelegen aan de straatzijde van het park nabij de Celestijnenlaan en het daarachter gelegen Thermotechnisch Instituut, herkenbaar door zijn hoge schoorsteen, hun deuren pas bij de opening van het academiejaar in oktober 1931.

1931 -1972: Het Thermotechnisch Instituut, parel van de werktuigkunde

Toen het vuur in de grote stoomketel op 21 oktober 1931 uiteindelijk werd ontstoken en de grote stoommachine zich voor het eerst traag op gang trok, joeg de trots door de harten van de bezielers van het Instituut, de professoren Paul Daubresse en Albert Coppens. De machines, waarvoor zij de specificaties hadden uitgeschreven, zijn uniek van aard met talrijke didactische verfijningen. Met een goede keuze van de grootte van de machines, hun herkenbare mechanische vormgeving en hun esthetische schikking creëerden zij een laboratorium waarin talrijke generaties van studenten met de moderne technologie van toen op hun eigen campus naar hartenlust konden experimenteren. Vermogen- en rendementsmetingen op deze machines maakten deel uit van het curriculum van alle ingenieursstudenten. Dat hierbij de grote stoommachine soms op hol sloeg, verhoogde alleen maar het plezier bij de studenten. Het instituut bezielde niet alleen duizenden ingenieurs. Ook rector Van Waeyenbergh liet niet na om met zijn meest prominente bezoekers steevast even langs het Thermotechnisch Instituut te passeren. Zelfs de huidige rector – een ingenieur – laat zich, bij gelegenheid van een opendeurdag, verleiden.

De voornaamste nieuw aangekochte machines voor het instituut waren een grote duplex stoommachine "Compound Jumelle", van 170 PK (kostprijs 111.000 BEF) en een gasmotor van 25 PK (kostprijs 33.000 Belgische frank), allebei van Les Nouvelles Usines Bollinckx uit Buizingen, een stoomturbine van 150 PK van Les Ateliers de Construction de la Meuse uit Sclessin, en verder een gemetselde stoomketel met economiser en oververhitter van Jos Mathot et Fils uit Chenée. De Semifix (een semi-verplaatsbare stoommachine) van Tube de la Meuse was een gift, alsook de Winterthur compressor. De stoomturbine is later met de splitsing van de universiteit verhuisd naar de UCL (Université catholique de Louvain). De kleine Rider stoommachine van Bollinckx is later van het "Institut Electromécanique" in de Vlamingenstraat naar het Thermotechnisch Instituut verhuisd. Deze machine dateert van 1901. De drie zuigermachines, de grote stoommachine, de kleine stoommachine en de later naar dieselwerking omgevormde gasmotor, liggen naast elkaar op een rij. Zij hebben allen liggende cilinders met zuigers die via een kruk-en-drijfstangmechanisme een groot vliegwiel aandrijven op lage snelheid. In 1972 werd voor het laatst een practicum op de grote stoommachine gehouden. Ook de grote stoomketel werd in dat jaar buiten dienst gesteld en vervangen door een moderne stoomketel. Het was voor altijd gedaan met het scheppen van de kolen in het Instituut.

Een nieuw hoogtepunt in de geschiedenis van het Instituut vond plaats op 23 mei 1947. Tijdens een plechtige viering werd vanuit Engeland een nieuw type motor, een Whittle W2-700 straalmotor, officieel overgedragen aan het Instituut. Het was de eerste straalmotor op het Europese vasteland. Hoe deze waardevolle gift tot stand kwam, is eens te meer tekenend voor de toenmalige invloed van de kring van afgestudeerde ingenieurs op de werking van de Speciale Scholen. Het was immers Paul Fontainas, prominent UILv lid en voorzitter van de Belgische Koninklijke Vereniging van Ingenieurs en Industriëlen, die Rector Van Wayenbergh had verzocht om de collega’s professoren Albert Coppens en André Houberechts naar Lutterworth, Engeland, te sturen om daar de nieuwe straalmotor te bestuderen. Het resultaat van dit studiebezoek was de plechtige schenking van de motor tijdens een academische zitting door Dr. Roxbee Cox, bestuurder van het "National Gas Turbine Establishment" en door W.E.P. Johnson, bestuurder van Powers Jet Limited. De straalmotor werd binnenin zodanig opgesteld dat zijn uitlaat door een opening in de muur naar buiten blies. Op zondag 29 juni 1947, na de algemene vergadering van de UILv, werd deze motor voor het eerst voor een talrijk opgekomen publiek in werking gesteld. De show wekte bij iedereen verbazing en verwondering. Waarschijnlijk werd de beroemde en later klassiek geworden proef, waarbij Coppens een baksteen in de uitlaat van de motor liet vallen, die dag voor het eerst gedemonstreerd. Een proef die later door Theo Van der Waeteren met evenveel flair werd overgenomen.

De practica voor de studenten waren een grote uitstraling voor Coppens en het Instituut. Dat Rector Van Waeyenbergh, een vriend van de ingenieurs, regelmatig langs kwam, vermeldden we al. Regelmatig gaf hij ook welgesmaakte demonstraties voor de Unie van afgestudeerde ingenieurs, waaronder ingenieur Paul Gillet, UILv erelid, Gouverneur van de Generale Maatschappij en Voorzitter van de raad van bestuur van de "Fabrique National d’Armes de Guerre" te Herstal. Coppens had goede relaties met F.N, gezien hij daar van 1919 tot 1926 had gewerkt als hoofd van de onderzoeksafdeling voor voertuigen en motorrijwielen. Voor zijn lange staat van ijver, enthousiasme en kunde werd hij in 1954, op het einde van zijn carrière, beloond met een prachtige, nieuwe straalmotor, de Rolls-Royce Derwent VIII, met een stuwkracht van 1630 kilogram. Coppens, en later ook Th. Van der Waeteren, hebben de proef op de straalmotor verheven tot een klassieker onder de practica voor de Leuvense ingenieursstudenten. In maart 2000 werd de motor gratis gereviseerd door de gasturbine-onderhoudsdiensten van Electrabel, waarvoor het Instituut hen zeer dankbaar is.

Coppens moest verplicht in 1955 op emeritaat maar gelukkig voor hem keek zijn opvolger, Theo Van der Waeteren, nog tegen een legerdienst aan. Zo kon hij nog twee jaar zijn zo geliefd Instituut aan de studenten voorstellen en met veel bravoure de practica op de grote stoommachine en straalmotor verzorgen. In juli 1966 overleed Albert Coppens op 81 jarige leeftijd.

Het Thermotechnisch Instituut: een monument

De straalmotor draait nog regelmatig tijdens de vele practica die in het huidig curriculum van de meeste ingenieursstudenten staan ingeschreven. De Bollinckx dieselmotor wordt nog steeds gebruikt om het verschijnsel van dieselklop te illustreren en tijdens het practicum op de stoomketel wordt de kleine stoommachine nog altijd in gang gezet om de werking van het schaarmechanisme te illustreren. De grote stoommachine wordt ook nog regelmatig in werking gesteld. Voor het behoud van de machines, en meer nog voor het behoud van het Instituut, is het van groot belang om deze machines in goede draaiende conditie te houden. Hiervoor hebben we in het verleden steeds kunnen rekenen op de plichtbewuste zorg van de bevoegde technicus, Rufin Lauwers. (...)

Hoewel het Thermotechnisch Instituut van de Katholieke Universiteit Leuven nog niet zo oud is, hebben de originele machines die ze huisvest wel een monumentale, historische status bereikt. Zij zijn immers de overblijvers van een generatie van machines die tot maturiteit was gekomen, die de maatschappij van middeleeuwse wind- en watermolens en kar-met-paard tot het comfort van elektriciteit en spoorvervoer hadden gebracht. Ze hebben een honger voor meer welvaart gecreëerd die ze zelf niet meer konden stillen. De machinezaal van het Thermotechnisch Instituut behoort niet alleen tot het erfgoed van de afgestudeerde ingenieurs van Leuven, maar is in Vlaanderen en in de ruime regio daar rond een exponent van het cultureel industrieel erfgoed dat moet gevrijwaard blijven.

Beschrijving

Exterieur

De Speciale Scholen voor Ingenieurs zijn gelegen in de zuidwestelijke hoek van het Arenbergpark, aan de kruising van de Willem de Croylaan en de Celestijnenlaan. De site is van de de Croylaan afgesloten oor middel van een bakstenen muurtje met dito pijlers en een eenvoudig ijzeren hekwerk en door enkele éénlaagse gebouwen. Het hoofdgebouw van het departement Materiaalkunde en Toegepaste Metaalkunde (MTM) en de vleugel van het Thermotechnisch Instituut en het laboratorium Voertuigtechnologie en Lichtgewichtconstructies (labo V&L) zijn parallel met de de Croylaan ingeplant en worden optisch met elkaar verbonden door de L-vormige vleugel van het departement Bouwkunde. Recentelijk werd op een gedeelte van de vrije zone tussen het departement MTM en het Thermotechnisch Instituut een éénlaagse uitbreiding gerealiseerd, verbonden met het gebouw MTM.

De gebouwen van de departementen Burgerlijke Bouwkunde, Metaalkunde en Toegepaste Materiaalkunde (MTM) zijn monumentaal en statig opgevat en hebben een historiserende vormgeving. Ze tellen een souterrain (vóór de gebouwen van MTM voorzien van een cour anglais), en twee tot drie bouwlagen onder een mansardedak met gepunte en getrapte dakvensters, dakvlakvensters en dakkapellen. De lijstgevels zijn strak geritmeerd door gekoppelde vensters en drielichten, en worden getypeerd door de kleinhouten van de vensters en het kleurige spel van rode baksteen, witte natuursteen en blauwe hardsteen, aangewend voor plinten, sierbanden, lateien, sluitstenen en deuromlijstingen. Voorts kenmerkend is de verticale geleding door toegangs- en hoekrisalieten met monumentale punt- en trapgevels, dakvensters met trap- en puntbekroning, en dakkapellen met dakschild en loden pirons. De recente uitbreiding bij het departement MTM is een éénlaags gebouw met betonnen structuur en een parement van rode baksteen, en wordt getypeerd door een met zink bekleed sheddak, door langgerekte vensterpartijen en grote rechthoekige muuropeningen met betonomlijstingen.

Het Thermotechnisch Instituut en het laboratorium Voertuigtechnologie en Lichtgewicht-constructies is ondergebracht in een tweelaags gebouw, oorspronkelijk op nagenoeg rechthoekige plattegrond, met een betonnen structuur, een breukstenen plint en een rood bakstenen parement. Het geheel is afgedekt door middel van een plat dak (labo V&L) en een rood pannen zadeldak (Thermotechnisch Instituut). Het gebouw is opgetrokken in functionele, industriële stijl, met verwijzingen naar het modernisme en de art déco, en wordt gekenmerkt door grote vensterpartijen met roedeverdeling in houten, betonnen en metalen ramen. Een dubbele deur onder opschrijft "THERMOTECH" duidt de toegang tot het instituut aan. Typerend voor het Thermotechnisch Instituut zijn de grote schoorsteen met brede, zeszijdige basis en geringde, bakstenen schacht die torenhoog boven de gebouwen uitsteekt, de sterk verticaal gelede gevels met naar de art deco verwijzende getrapte pilasters onder de ver uitkragende, betonnen dakrand, en de veelheid aan bakstenen schouwen op het dak.

Grondplan

Het Thermotechnisch Instituut heeft op de begane grond voornamelijk technische ruimten en op de verdieping de grote machinezaal (lokaal nummer 01.01). De machinezaal is via twee toegangen bereikbaar, langs de bordestrap in de gemeenschappelijke hal tussen het Thermotechnisch Instituut en het labo V&L (lokaal nummers 00.10 en 00.12), en via de smalle trap naast de inkomhal van het Instituut (lokaal nummer 00.45). De machinezaal is opgevat als een grote, rechthoekige hal die haast de volledige verdieping beschrijft en optisch in twee verdeeld is door middel van de in een gemetselde behuizing ingewerkte stoomketel "Mathot". In de machinezaal leidt een deur naar een rechthoekig (les)lokaal (lokaal nummer 01.05) en een dubbele deur - ten zuiden van de stoomketel - naar de technische ruimte in de zeshoekige basis van de bakstenen schoorsteen (lokalen nummers 01.06, 01.07, 01.08). Ten westen van de machinezaal, palend aan het trappenhuis (lokaal nummer 01.12), bevindt zich een leslokaal met toegang tot drie kleine (bureel)ruimtes die deel uitmaken van een later bijgebouwd volume (lokalen nummers 01.22, 01.26-01.30).

Interieur

De machinezaal van het Thermotechnisch Instituut bevindt zich op de eerste verdieping. Het is een grote ruimte voorzien van een decoratieve vloer met witte en zwarte cementtegels in dambordpatroon, waarin de verschillende motoren en machines zijn opgesteld, sommige mobiel, andere vast. De ruimte wordt verlicht door grote rechthoekige vensters van glas en beton, met hier en daar een metalen kantelraampje ter verluchting. Een oude loopbrug kan over de gehele lengte van het gebouw rollen. De ruimte wordt overspannen door middel van een Engels spant, een metalen vakwerkspant met een N-vormig patroon van wandstaven.

De voornaamste aanwezige motoren, stoommachines en hun uitrusting zijn:

MOTOREN

De Whittle W2/700 Jet Motor

Motor die in 1947 door het Thermotechnisch instituut werd verworven en dit in het kader van rechtstreekse contacten tussen Professor Albert Coppens en de 'National Gas Turbine Institute of England'. Dit zou de eerste Britse Jet-motor op het Continent geweest zijn. Ontwerp van januari 1945 door Power Jets 'Res. & Dev' Ltd, Whetstone Leicester. Motortesten in november van dat zelfde jaar. Deze motor heeft waarschijnlijk nooit gevlogen. Reeds kort na de overdracht was de motor stationair operationeel. De aankondiging eind 1947 van de eerste draaisessie in het Thermotechnisch laboratorium wekte grote opwinding en verwachtingen ten aanzien van de nieuwe technologie. De Whittle-motor werd tot 1956 geregeld in werking gesteld. In dat jaar werd de Rolls-Royce Derwent motor geplaatst. Nu resteren er op wereldschaal nog slechts enkele exemplaren van de Whittle-jet waaronder een werkend exemplaar in Cranfield University (Engeland).

Technische gegevens: Static thrust: 700kg; Compressor: double-sided single stage centrifugal; Turbine: single stage axial; Combustion chambers: 10 can-type reverse flow

De Rolls Royce Derwent 8 Jet Motor

Deze motor werd onder licentie door F.N. te Herstal gebouwd van 1950 tot 1956. Met de RR Derwent werden de Gloster Meteor F.8 vliegtuigen voor Nederland en België uitgerust. De toenmalige directeur van het Instituut Prof. A. Coppens werkte voorheen bij F.N. en zou het laatste geproduceerde exemplaar voor educatieve doeleinden in het Instituut binnenhalen.

Technische gegevens: Static thrust: 1500kg; Maximum rotational speed: 14500rpm; Power: 5000 (3680)HP (kW); Compressor: double-sided single stage centrifugal; Turbine: single stage axial; Combustion chambers: 9 can-type normal flow

De Orenda 9 Jet Motor

Deze Canadese motor werd in 1954 gebouwd en werd in de Canadair Sabre en de Avro CF-100 'Mark 4A Canuck' voor elektriciteitsopwekking gebruikt. De motor weegt 1160 kg en produceert een statische stuwdruk van 2948 kg. Dit exemplaar werd van verschroting gered en is niet werkvaardig. (nota van de dossierbehandelaar: ook UGent bezit nog een Orenda Jet Motor)

Technische gegevens: Static thrust:2948kg; Maximum rotational speed:15500rpm; Power: 10000 (7360)HP (kW); Compressor: 10 stage axial (15000 kW); Turbine: 2 stage axial (15000 kW); Combustion chambers: 6 can-annular-type normal flow

Bollinckx Diesel Motor (1926)

Betreft een monocylinder dieselmotor van 25 PK, in 1926 door de Universiteit besteld bij de bekende firma Bollinckx. Deze motor werd d.m.v. een riem gegroepeerd met een Prony Dynamometer . Tevens werd ten behoeve van metingen door de studenten de motor uitgerust met inwendige meetpunten voor druk en temperatuur in de cylinder.Deze metingen resulteerden in verschillende diagrammen zoals bijvoorbeeld Sankey-diagrammen Oorspronkelijk was deze Bollinckx een armgasmotor. Er was dus ook een gazogeeninstallatie (gasgenerator, scrubber en filter) bij die later werd verwijderd. De armgasmotor werd toen namelijk tot een Dieselmotor omgebouwd. Nu nog wordt deze machine gebruikt voor het meten van de invloed van de luchtinlaat (bijvoorbeeld het beperken ervan via de luchtklep) op het ‘knock-effect’ bij Diesels . Deze machine wordt nog steeds in werking gesteld maar dan met gecomprimeerde lucht.

Technische gegevens: Compression ratio (now):16:1; Nominal rotational speed: 260rpm; Nominal brake power: 25 HP; Typical brake efficiency: 28%; Table: Technical specifications (single cylinder, diesel four stroke, atmospheric); Specific fuel use (anthracite max. 7% ash and 3% humidity):430(g/hr)/HP; Penalty specific fuel: use 125 / 50BEF/((g/hr)/HP); Stroke:450 mm; Cylinder bore:240 mm; Flywheel diameter:2.2 m Flywheel weight:1100 kg

B.M.W. 132 vliegtuigmotor

Betreft stermotor uit 1932, luchtgekoeld en eertijds gemonteerd in de vliegtuigen Junkers 90 en 52, Focke-Wulf 200 Condor, Heinkel 115 en Dornier 18. Motor met een gewicht van 530 kg, een vermogen van 865 PK op 2300 tpm (1.6 PK/kg). Voorzien van een ééntrapse compressor (supercharger), rechtstreekse brandstofinjectie en sodiumgekoelde kleppen (sodium in metaalvorm).

Junkers Jumo 213 and 211 vliegtuigmotoren

De Jumo 213 (1943) is een omgekeerde V-12 vliegtuigmotor met waterkoeling (water onder druk), één bovenliggende krukas per cylinderblok, een tweetrapse lader (supercharger) met tandwielaandrijving, automatische drukregulator en intercooler. Rechtstreekse brandstofinjectie: 2 inlaatkleppen en 1 uitlaatklep per cylinder. Gewicht: 700 kg. Vermogen: 1700 PK en 2700 tpm (2,44 PK/kg). De Jumo 211 (1937) heeft een lichtjes kleinere cylinderboring (met kortere verplaatsing) Zeer volledig bewaard exemplaar inclusief de perifere apparatuur.

B.M.W. 801-D1 vliegtuigmotor

Stermotor (2 rijen) B.M.W. van 1942: 14 cylinders, luchtgekoeld, cylinderkoppen in aluminiumlegering, 1 inlaat- en 1 uitlaatklep per cylinder met sodiumgekoelde duwkleppen(natrium in metaalvorm), tandwielaangedreven 2-trapse lader met automatische drukregeling. Rechtstreekse brandstofinjectie. Gewicht: 880 kg. Vermogen: 1700 PK aan 2700 tpm (1,92 PK/kg)

ASTM-CFR motor

Eéncylinder motor gebruikt als testmotor voor het testen van het vereiste octaangehalte van benzine. Regelbare compressieverhouding (continu tussen 4 en 10, conditioneerbare luchtinlaat (vochtigheid en temperatuur), klopsensor. Geregeld in gebruik voor het demonstreren van het klopverschijnsel bij motoren die met vonkontsteking werken.

Rider Hetelucht Stirling Motor

Type motor in 1876 ontwikkeld door A.K. Rider van Philadelphia (tevens uitvinder van de roterende Riderklep). Datum van verwerving voorlopig onbekend.

STOOMMACHINES

De grote stoommachine

Deze duplex-stoommachine van 170 PK met gelijkstroomgenerator (riemaandrijving) werd in 1926 door de universiteit besteld. Oorspronkelijk bedoeld voor de elektriciteitsvoorziening (gelijkstroom of DC) van de nabijgelegen universiteitsgebouwen. Maar op het ogenblik van de levering, 8 maanden nadien, werd door het nieuw aangelegde distributienet wisselstroom (AC) geleverd. De stoommachine met generator werd dan maar als educatief oefenobject voor het uitvoeren van metingen gebruikt. Deze metingen resulteerden in verschillende diagrammen zoals bijv. Sankey-diagrammen . Tevens werden de torque (moment of koppel), de efficiëntie en de kracht gemeten. Dit resulteerde in uitgebreide rapporten. Deze machine draaide voor de laatste keer in 1972.

Technische gegevens: Maximum rotational speed: 125rpm; Nominal rotational speed: 100rpm; Nominal live HP steam pressure: 14kg/cm2; Nominal indicated power: 190HP; Nominal brake power: 172HP; Typical / maximum LP steam pressure: 1.5 / 2.0kg/cm2; Typical back pressure (spray condensor): 0.05 - 0.2kg/cm2; Typical brake efficiency: 5%; Table: Technical specifications (twin cylinders, horizontal, each double acting, double expansion); Maximum zero load power: 18 ± 5 %HP; Maximum specific steam consumption (dry saturated steam: )5.4 ± 5 %(kg/hr)/HP; Maximum lubricating oil consumption: 380 ± 5 %g/hr; Penalty maximum steam consumption: 500 / 0.200BEF/((kg/hr)/HP); Penalty excessive oil use or excessive idling power(same basis as for steam); Table: Guarantees; HP cylinder LP cylinder; Stroke: 700 mm700 mm; Piston rod: 80 mm80 mm; Cylinder bore: 330 mm540 mm; Swept volumes: 59.9 / 56.4 l160.3 / 156.8 l; Steam admittance: 2 Sulzer double-seated lifting valves2 Curliss rotative valves; Flywheel diameter: 3.5 m

Tegenover deze stoommachine staat een stoomturbine van 2600 PK (kenmerken voorlopig niet beschikbaar).

De kleine stoommachine

Deze kleine stoommachine werd door het bedrijf 'Van Der Kelen en Van Impe, Hoboken' in 1926 aan de universiteit geschonken. Merk: Bollinckx. Productiedatum: onbekend (vớớr 1926). Ook deze stoommachine drijft d.m.v. een riem een gelijkstroomgenerator (DC) aan. Kenmerkend voor deze machine is de aanwezigheid van een schaar van Stephenson Ook deze stoommachine met generator werd met het oog op metingen als educatief oefenobject gebruikt. Deze metingen resulteerden in verschillende diagrammen zoals bijv. Sankey-diagrammen en indicatordiagrammen. Tevens werden de torque (moment of koppel), de efficiëntie en de kracht gemeten. Dit resulteerde in uitgebreide rapporten. Deze machine draait nog geregeld.

Technische gegevens: Nominal rotational speed120rpm; Nominal live HP steam pressure7.5kg/cm2; Nominal back pressure (atmosphere)1.0kg/cm2; Nominal indicated power23HP; Nominal brake power20HP; Nominal brake efficiency9%; Table: Technical specifications (single cylinder, horizontal, double acting); Stroke: 300mm; Piston rod: 40mm; Cylinder bore: 240mm

De stoomketel Mathot

De stoomketel ‘Jos. Mathot et Fils, Chenée’ zit ingewerkt in een gemetselde behuizing. Multitubulair type (hellende waterpijpen) van 25 kgs/cm2 met een oppervlakte van 90 m2 en een roosteroppervlakte van 2,24 m2. Max. bedrijfstemperatuur: 400°C. Oververhitter van dezelfde constructeur: oververhittingsoppervlak van 14 m2 met onafhankelijke vuurhaard met een roosteroppervlakte van 0,35 m2. Economiser ‘Green, Wakefield’ met 18 ‘Ringstay’ buizen: deze kan verloren gassen van de ketel of van de oververhitter ontvangen of van beide samen. Schoorsteen van 35 m hoogte, dit gecombineerd met een ventilator ‘De Raedt, Wavre’. Bijkomende ventilator met een capaciteit van 5600 m3/u (De Raedt)om de lucht onder het rooster te sturen en dit via een warmtewisselaar.

(Bron: ‘NN. Les nouvelles Ecoles Spéciales de l’Université Catholique de Louvain à Héverlé, Louvain 1930 – fotocopie ter beschikking gesteld door Prof. Dr Eric Van den Bulck/ geen afzondelijke fiche beschikbaar)

ANDER TOEBEHOREN

Van het toebehoren zoals bedienings- en controlepanelen, pompen, elektrische uitrusting kon door werkzaamheden in uitvoering geen volledige en gedetailleerde lijst worden opgemaakt. Het spreekt vanzelf dat ook deze inrichtingselementen in de bescherming worden betrokken.

  • VAN DEN BULCK E. 2001: Het Thermotechnisch Instituut, in VILv-blad (Vereniging van burgerlijk Ingenieurs uit Leuven), s.l., december.
  • DE RYNCK P. s.d.: Academisch erfgoed K.U.Leuven. Onder stoom gebracht, in Openbaar Kunstbezit Vlaanderen, s.l., 26-31.
  • S.N. 1951-1952: M. Emile Goethals, professor aan de Faculteit der Wetenschappen en aan de Speciale Scholen, 1886-1951, in Jaarboek van de Katholieke Universiteit Leuven, nummer 89, Leuven, 87-105.
  • STEYAERT K. s.d.: Zie ginds komt de stoomstoot, in Campuskrant, jaargang 19, nummer 3, 11.
  • VAN DEN BULCK E. 2001: Het Thermotechnisch Instituut, in VILv-blad, s.l., december.

Bron: Beschermingsdossier DB002289
Auteurs: Verloove, Claartje; De Schepper, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Is gerelateerd aan
    Arenbergpark

  • Is deel van
    Heverlee


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Thermotechnisch instituut en de Speciale Scholen voor Ingenieurs [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/209160 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.