Dit opvallende ensemble van meergezinswoningen met achterliggende magazijnen in neo-Vlaamse renaissance werd rond 1879 gebouwd naar ontwerp van de Brusselse architect J.V. Delpierre in opdracht van de Waalse baron de Senzeille. Van elk van de zes bouwblokken tussen de Scheldestraat en de Gillisplaats, kocht de Senzeille de centrale percelen op. Delpierre realiseerde er zes gelijkaardige groepen op de Vlaamsekaai voor de Senzeille, waarmee hij in totaal 180 meter of 45 procent van de totale lengte van de Vlaamsekaai invulde. Met de rode bakstenen gevels, voorzien van rijke, pittoreske neo-Vlaamse-renaissance-ornamentiek, beantwoordde Delpierre aan de verwachtingen van de S.A. du Sud d’Anvers, die deze "betere" bouwstijl verkoos boven de gestandaardiseerde neoclassicistische ontwerpen. Neorenaissance gevels vertegenwoordigden tevens door hun exclusievere ontwerpen en door de duurdere bouwmaterialen een betere sociale status van de bouwheer. Bij het beoordelen van de bouwdossiers, poogde men er voor te zorgen dat de volledige Vlaamsekaai in deze bouwstijl zou bebouwd worden. In dat opzicht zette Delpierre met zijn realisaties de toon voor de verdere ontwikkeling van de Vlaamsekaai.
De zes ensembles die Delpierre ontwierp op de Vlaamsekaai zijn telkens volgens hetzelfde basisplan ontworpen. Telkens gaat het om lijstgevels met parement in bak- en natuursteen, afgewerkt met een houten kroonlijst op klossen die doorbroken wordt door dakvensters met brede topgevels. Door de variaties in de pittoreske ornamentiek, creëerde Delpierre afwisseling. Verschillende soorten geveltoppen, erkers en balkons, hoektorentjes worden gecombineerd, waardoor elke groep een eigen karakter krijgt. Omwille van dezelfde structuur van plattegrond en gevelopbouw, wordt maar één bouwaanvraag ingediend, met per ensemble een aparte geveltekening; de architect benoemt de verschillende ensembles van "groupe A" tot "groupe F".
De gevelbreedte van één groep bedraagt in totaal 30 meter, de percelen zijn allemaal ongeveer 30 meter diep waarbij de voorhuizen 12 meter diep zijn en de binnenkoeren drie meter; de magazijnen variëren in oppervlakte, naargelang de diepte van het perceel dat naargelang de ligging in het bouwblok kan verschillen. Elk ensemble telt in totaal negen traveeën en drie bouwlagen onder een hoog zadeldak met grote dakvensters in de geveltoppen. Het gaat telkens om een symmetrisch ensemble, door Delpierre "maison jumelles" genoemd, gespiegeld rond een smalle centrale travee waarin de deuren naar de appartementen op de verdiepingen zaten. Aan beide zijden van deze centrale deurtravee voorzag Delpierre aan straatzijde telkens twee meergezinswoningen: in de uiterste travee een tweede smalle deurtravee, centraal een poortdoorgang die leidt naar een vijf- of zevenzijdige binnenkoer waaraan telkens twee magazijnen palen. De meergezinswoningen aan straatzijde zijn ingedeeld volgens het klassieke 19de-eeuwse model met een enfilade van drie kamers verbonden door een gang in de beide deurtraveeën. Op de begane grond werden deze ruimtes oorspronkelijk voorzien als bureel of appartement, gezien het ontbreken van etalages met aparte toegang in het bouwdossier. Momenteel zijn de meeste panden verbouwd, met inrichting van de begane grond als winkelgelijkvloers. Op de verdiepingen worden eveneens ruime appartementen voorzien, toegankelijk vanuit een trappenhuis in de deurtraveeën. Ook de hoge zolderruimtes, verlicht door de als trap- of topgevel uitgewerkte dakvensters, werden overal als appartement verhuurd.
Het derde dossier van de reeks die Delpierre voor baron de Senzeille indiende in 1879 bevat de geveltekening van het "ensemble de la façade du groupe C", de huidige nummers 28 tot 31. In dit dossier wordt voor de goedkeuring van de aanvraag verwezen naar het eerste bouwdossier. Groep C valt op door halfronde hoektorens op trompen en met spits, door de tuitgevels met schouderstukken in de poorttraveeën en door de verticaal over de twee verdiepingen doorlopende bakstenen erker in de centrale deurtravee, bekroond met kanteeltjes. Het gebruik van kantelen en hoektorens verwijst expliciet naar de kasteelarchitectuur, waarmee Delpierre dit opbrengsteigendom een prestigieuze look geeft. De begane grond wordt met een natuurstenen kordonlijst en een hardstenen plint afgelijnd. De poorten zijn segmentbogig en hebben een brede natuurstenen waterlijst die rust op zuiltjes met uitgewerkte kapitelen. Op de verdiepingen zijn de poorttraveeën door een boogveld geaccentueerd, waarin segmentboogvensters met natuurstenen kozijnen. Ook voor de andere vensteropeningen kiest Delpierre kloosterkozijnen en natuurstenen kruiskozijnen, al dan niet met waterlijst en negblokken; deze zijn op de begane grond omgevormd tot brede etalagevensters onder ijzeren I-balk met rozetten.
De achterliggende magazijnen werden verhuurd als opslag- of werkplaats, meestal met een handel die rechtstreeks te maken had met de Schippersdokken, waar de aanvoer van vis, steenkool, bouwmaterialen en slachtvee werd georganiseerd. In de milieuvergunningen vinden we bijvoorbeeld in 1890 voor nummers 29-30 een aanvraag terug van H. Tyrer & Cie voor het inrichten van een kuiperij. Opvallend is verder dat er voor elk huisnummer consequent ook een ruimte als paardenstal is ingericht, een evidentie omdat tot aan de Eerste Wereldoorlog alle vervoer vanuit deze handelszaken grotendeels met paard en kar gebeurde.
- Stadsarchief Antwerpen, Bouwdossiers, 1879 # 1049.
- Stadsarchief Antwerpen, Milieuvergunningen, 25 # 8455.
- PRIMS L. & DE MEYER R. 1993: Het Zuid (Antwerpen 1875-1890). Architectuur & maatschappij, Antwerpen, 131-142, 236-237.
- STYNEN H. & DUVOSQUEL J.-M. (ed.) 1993: Omtrent het Antwerpse "Zuid", Monumenten "be"leven, Brussel, 50-51.