Deze hoge, opvallende neo-Vlaamse renaissance meergezinswoning met achterliggende paardenstal en opslagplaats werd rond 1906 gebouwd naar ontwerp van bouwmeester Eug. Wattiez voor Cornelis Claessens. Dit gebouwtype past zowel qua functie als qua bouwstijl naadloos in de huizenrij van de Vlaamsekaai, die gekenmerkt wordt door complexen met aan straatkant meergezinswoningen met op de begane grond handelsfuncties of poortdoorgangen en achteraan opslag- of werkhuizen, meestal gerelateerd aan de activiteiten in de Zuiderdokken, namelijk aanvoer van bouwmaterialen, kolen, vis en slachtvee. Cornelis Claessens, op dat moment wonende in de nabijgelegen Scheldestraat 45, is "aannemer van verven" en verplaatst wellicht met de bouw van dit pand zijn handel naar de Vlaamsekaai.

Bijna alle panden op de Vlaamsekaai kregen levendige neo-Vlaamse renaissancegevels, met een parement in bak- en natuursteen. Deze stijl werd wegens hogere materiaalkosten en intensievere uitvoering in architectuurkringen hoger gewaardeerd dan de meer gestandaardiseerde neoclassicistische bouwstijl. Dit pand kreeg een expressief vormgegeven, eclectische rood bakstenen gevel mee waarin neo-Vlaamse renaissance-ornamentiek werd verwerkt. Door gebruik van deze elementen past deze begin-20ste-eeuwse gevel naadloos in een huizenrij die ruim twintig jaar eerder werd gerealiseerd.

Het pand aan de straatkant telt drie/vier traveeën en vier en een halve bouwlaag onder zadeldak; met deze bouwhoogte steekt het boven de omliggende huizen uit. Het huis heeft een lijstgevel met houten kroonlijst, die opvalt door zijn eclectische, onregelmatige opbouw. De begane grond is afgeboord met een puilijst op klossen en telt drie brede, segmentbogige muuropeningen met hardstenen stootblokken op de hoeken die vanuit de plint verdergezet worden. De indeling met een centraal etalagevenster en twee flankerende poortopeningen, bleef bewaard. Hierboven een tussenverdieping bestaande uit drie, in een grote segmentboog gevatte vensteropeningen waartussen pilasters op uitgewerkte natuurstenen basis en op de bekroningen telkens en smeedijzeren jaaranker "1906". De drie bovenste bouwlagen zijn eenvormig, licht uitkragend en op een boogfries steunend uitgewerkt. Op elke verdieping vier segmentbogige vensteropeningen, twee per twee gekoppeld en in een groot verticaal muurveld gevat, gemarkeerd door bakstenen pilasters met opvallende natuurstenen consoles en kapitelen.

Het achterliggende gebouw met paardenstal en opslagplaats is een baksteenbouw van drie traveeën en drie bouwlagen onder platte bedaking. Op de begane grond zijn vijf paardenboxen ondergebracht, met daarboven een opslagplaats van twee bouwlagen hoog. Bakstenen lijstgevel met speklagen en segmentbogige muuropeningen, waaronder een centrale laaddeur. De lijstgevel is afgewerkt met een balustrade met centrale doorgang naar de bovenverdieping.