is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw: toren
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw
Deze vaststelling was geldig van tot
Overwegend neogotische parochiekerk die een veelheid aan opeenvolgende bouwfasen in zich draagt, met behoud van romaanse toren en noordmuur van het koor, aanpassing van schip in de 15de of 16de en van koor tevens in de 17de eeuw. Grootschalige verbouwing in het begin van de 20ste eeuw, onder meer met uitbreiding van het schip aan westzijde met twee traveeën. De toren werd bij K.B. van 19/04/1937 als monument beschermd.
Er wordt vermoed dat de Onze-Lieve-Vrouwparochie te Pittem in geschiedenis teruggaat tot de 9de eeuw. Vermoedelijk bestond een eerste bedehuis uit een eenvoudig houten zaalkerkje, zoals dit op het Vlaamse platteland kort na de christianisatie meestal het geval was. Omstreeks 1100 wordt een stenen kerk in romaanse stijl opgericht. De Koninklijke Commissie voor Monumenten dateerde de bewaarde toren in 1905 als 11de-eeuws, uit de regeerperiode van graaf Robrecht de Fries (1071-1093). Later werd de eerste helft van de 12de eeuw als datering naar voor geschoven. Het betrof een driebeukige basilicale kerk met een vrij lang en vermoedelijk vlak afgesloten koor, transept, en een middentoren op rechthoekig grondplan met achtkantige opbouw in veld- en baksteen. Van dit romaanse bouwwerk zijn thans nog de vieringtoren en de noordmuur van het hoogkoor bewaard. In de 14de eeuw worden door de heren van Pittem aan de transeptarmen kapellen bijgebouwd, aan noordzijde toegewijd aan de Heilige Catharina (1330) en aan zuidzijde aan de Heilige Nicolaas (circa 1350-1360). In de loop van de 15de en 16de eeuw wordt de basilicale kerk verbouwd tot een hallenkerk. Onder meer in 1497 vinden werken aan de kerk plaats, in de 1561-1562 worden herstellingen uitgevoerd waarvoor een bestelling "coreelsteen" (bakstenen) wordt geplaatst. Bij de verbouwing tot hallenkerk worden de zijbeuken verbreed waardoor de transeptarmen ingebouwd raakten. Het transept blijft echter van het schip onderscheiden door de dwarse bedaking eindigend op een puntgevel aan noord- en zuidzijde, zoals afgebeeld op een tekening van Louis de Bersacques uit 1622. Vanaf 1559 ressorteert Pittem onder het nieuwe bisdom Brugge, in plaats van het bisdom Doornik waar het voorheen bij ondergebracht was.
Pittem had erg te lijden onder de godsdienstoorlogen die in de laatste decennia van de 16de eeuw de streek teisterden. Rond 1580 wordt het dorp, waaronder de kerk, verwoest. Deze wordt in de eerste helft van de 17de eeuw hersteld onder leiding van de bekende Tieltse aannemer-bouwmeester Romeyn de Caigny uit Tielt. De werken gingen van start in 1608 met herstellingen aan het koor, dat in dezelfde periode naar het oosten wordt uitgebreid. Het hoogkoor wordt in deze periode wellicht voorzien van een driezijdige sluiting in bak- en zandsteenstijl. De werkzaamheden sleepten kenbaar meerdere jaren aan. Op een tekening van Louis de Bersacques uit 1622 waren toren, koor en transept opgeknapt en opnieuw gedekt met een dak in stro; de werken waren echter nog niet voltooid, het schip achter de drie puntgevels aan westzijde stond er immers nog dakloos bij. Om het vervolg van de werken te financieren werden in 1619 bomen van het dis- en kerkbestuur verkocht. In de jaren 1622-1642 wordt de kerk volledig opgeknapt.
Rond 1640 werd een broederschap tot de verering van Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën opgericht, met ommegang rond de kerk. Deze Mariadevotie werd, na ontvangst van een reliek van de Heilige Godelieve van Gistel in 1676, echter al snel overschaduwd door een bloeiende verering van de Heilige Godelieve. In 1720 verviel de processie, de staties verdwijnen in de loop van de 18de eeuw.
In de 18de eeuw vonden meermaals werken plaats aan het kerkgebouw die te wijten waren aan haar bouwvallige staat. In 1705 wordt de toren hersteld door Michiel Naert, in 1734 wordt het kerkgebouw zelf aangepakt door "meester metsenaere" Guillielmus Naert. In 1745 volgde een nieuwe herstelling maar enkele decennia later, in 1768 dreigde de toren alweer in te storten, ook de daken en gewelven stonden op invallen. Daarop werden plannen voor restauratie opgemaakt door de Gentse architecten J.B. Simoens en D. 't Kindt. Tijdens de werken (1770) werd onder het hoogaltaar een grafkelder gebouwd die in 1910 ontdekt werd. De kunstminnende priester Renerius de la Haye liet onder meer in 1743 een nieuw kerkportaal bouwen. Hetzelfde jaar werd een kruisbeeld of "gecruysten Godt" aangekocht van de hand van beeldsnijder Jacobus Mesaut. Het werd in een hoek van de kerk geplaatst om enige tijd later overgebracht te worden naar het kerkhof waar het tegen de zuidelijke kerkmuur werd opgehangen. In de jaren '60 van de 20ste eeuw werd het 18de-eeuwse kruisbeeld gerestaureerd en een ereplaats gegeven boven het altaar. De la Haye liet tevens het Sint-Godelievealtaar met veel zorg opsmukken. Hij bestelde bij beeldsnijder Pieter Van Walleghem een beeldengroep "Sint-Godelieve met de beulen" (1757), vermoedelijk gemaakt naar een ontwerp van Jan Garemijn (volgens G. Van Walleghem zou de ontwerptekening echter eveneens door Pieter Van Walleghem zelf kunnen gemaakt zijn). Naast de beeldengroep werden nog andere kunstwerken in verband met de Heilige Godelieve besteld. In 1756 werden Jan Van Hecke en Jan De Smit betaald voor respectievelijk het snijden en het schilderen van een Godelievebeeld bestemd voor de kerk van Pittem. De tekening "Kraaienwonder" van Garemijn was volgens D. Devos vermoedelijk ook voor een beeldhouwwerk in de kerk van Pittem bedoeld.
In 1759 werd tegen de zuidelijke kerkmuur een achthoekig traptorentje gebouwd, gerealiseerd door meester-metser Gillis Buyse uit Izegem. Het transept was tegen deze periode wellicht volledig verdwenen, en valt niet meer te onderscheiden op een tekening van het dorpscentrum in het landboek van Pittem door D. Seghers uit 1761. In 1791 werd een nieuwe vloer gelegd, waarvan thans nog de stichtingsstenen, ingewerkt in de vloer achter het Heilige Godelievealtaar, getuigen. In het begin van de 19de eeuw gelden nieuwe richtlijnen met betrekking tot de inrichting van kerkhoven. De gemeente voldoet na enige tegenwerking aan de verplichting om een nieuw kerkhof aan te leggen, dat in 1807 wordt ingewijd (zie Koolskampstraat). In 1815 is de kerk opnieuw voorwerp van belangrijke herstellingswerken, in 1821 worden toren en kerkdak hersteld.
In 1837 wordt een nieuw hoogaltaar geplaatst, in 1843 wordt de kerk voorzien van een nieuwe binnenbepleistering en plafond. In 1850 wordt een nieuwe communiebank geplaatst (Christiaens, Gent).
Onder impuls van priester Van Raes wordt in 1851 een nieuwe kerkvloer gelegd. Vermoedelijk werden toen ook de eeuwenoude grafstenen van de heren van Pittem uit de kerk verwijderd. Er wordt een nieuw kerkportaal gebouwd, naar het plan van onderpastoor-bouwmeester Clarysse uit Wingene. De Wingense onderpastoor levert tevens het ontwerp voor de neoromaanse doopkapel uit 1860, die tegen de noordmuur van de kerk werd aangebouwd. In 1861 wordt door de Antwerpse beeldhouwer een ingangsdeur "met snyloof" gemaakt voor de doopkapel, thans geplaatst tegen de noordelijke wand van het hoogkoor.
In 1883 en in 1888 vonden, onder leiding van architect M. Soete, herstellingswerken aan het leien dak plaats. In dezelfde periode werd een afsluiting rond de kerk geplaatst waarachter boompjes werden aangeplant.
In het begin van de 20ste eeuw deed de nood aan een grondige verbouwing zich voelen. De kerk werd te klein bevonden en bood met haar zowel binnen als buiten witgekalkte muren naar verluidt een "triestig" uitzicht. Beeldmateriaal uit deze periode toont een kerk overwegend opgebouwd uit veldsteen, met een westgevel gekenmerkt door drie tuitgevels waarvan de middelste wat hoger opgetrokken is, drie grote blinde spitsboogvensters, en een segmentboogvormig portaal waarboven een nis met heiligenbeeld binnen een spitse omlijsting, met een aangebouwde doopkapel onder spitse bedaking tegen de noordbeuk. De zijgevels waren opengewerkt door rondboogvormige vensters met glas-in-loodramen, en de oostelijke gevel werd getypeerd door een hoogkoor met driezijdige sluiting geflankeerd door puntgevels voorzien van een roosvenster, in de zuidelijke puntgevel gesitueerd boven een glasraam voorzien van maaswerk.
Architect J. Bosschaert tekende in 1903 meerdere plannen uit voor de "herstelling en vergrooting der kerk". De opdracht werd uiteindelijk echter verleend aan architect Jules Goethals uit Aalst. Zijn eerste schetsen uit 1904, getypeerd door een verlenging van het schip met drie traveeën, een vooruitspringend portaal, een breed transept (waarvoor het 18de-eeuwse traptorentje moest worden afgebroken), en een parallel met het transept gebouwde sacristie en berging aan weerszijden van het hoogkoor, konden echter op weinig bijval rekenen en werden wellicht nooit ter goedkeuring voorgelegd aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten. De aangepaste plannen van Goethals bereiken de Commissie wel in 1906. Deze stemt met het ontwerp in onder voorbehoud van enkele wijzigingen. Zo valt de sacristie te groot uit en zou ze slechts drie in plaats van vijf vensters mogen tellen. Ook de plint in "pierre de taille", een nieuw element, wordt afgewezen. Er wordt beslist om de kerk slechts met twee traveeën te vergroten in plaats van drie zoals oorspronkelijk de bedoeling was.
In 1906 wordt in een eerste fase het koor hersteld en een bergplaats en sacristie gebouwd. De toren en het schip volgen in 1907, in 1909-1910 wordt de kerk aan westzijde met twee traveeën verlengd. Tijdens de restauratie worden nieuwe houten gewelven aangebracht, er worden nieuwe gotische ramen ingebracht en de westgevel worden van vensters voorzien. De 18de-eeuwse lambriseringen in het koor en de altaren worden verwijderd. In 1914 wordt een nieuw gotisch hoogaltaar geplaatst, waarachter een glasraam "Het Laatste Avondmaal" prijkt, uitgevoerd door J. Dobbelaere uit Brugge (1907). In 1906 en 1907 werd een beroep gedaan op aannemer Emiel van der Beke uit Kuurne, voor het laatste deel der werken was aannemer A. Van de Kerckhove uit Ingelmunster verantwoordelijk.
De kerkfabriek doet bij het begin der werken een aanvraag om de toren te laten 'klasseren'. Daaraan wordt gevolg gegeven: in 1906 wordt de toren, omwille van zijn artistieke en architecturale waarde, door de Koninklijke Commissie voor Monumenten gerangschikt als religieus kunstgebouw van derde klasse (troisième classe des édifices du culte), in 1937 omgezet in een wettelijke bescherming als monument.
De devotie tot de Heilige Godelieve blijkt in het begin van de 20ste eeuw nog steeds even actueel als bij de aanvang van de Heilige Godelieveverering te Pittem enkele eeuwen voorheen. Daarvan getuigt onder meer de ommegang van de Heilige Godelieve die in 1913 rond de kerk werd gebouwd.
Tijdens het interbellum werden nieuwe altaren in de zijbeuken geplaatst. Het noordelijke zijaltaar uit 1927, was toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans en werd gerealiseerd dankzij een testamentaire gift van Alidor-Jozef Vinckier, een Pittemse landbouwerszoon die als kloosterling naar Brazilië trok en er verbleef tot kort voor zijn dood in 1922. In 1933 werd naar aanleiding van het 50-jarig priesterjubileum van priester Holvoet een nieuw Godelievealtaar geplaatst in de zuidelijke zijbeuk.
In mei 1940 werd de kerk getroffen door een bominslag, waardoor de preekstoel uit 1822 grotendeels vernield werd, net zoals de bovenbouw van het 18de-eeuwse torentje. In 1950 werden vier nieuwe klokken gewijd ter vervanging van deze die verloren gingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. De elektrisch bewogen klokken werden geleverd door P. Bauwens-Goossens uit Gent en waren afkomstig van de klokkengieterij Petit en Fritsen te Aarle-Rikstel in Nederland.
Ook in recente tijden werden nog herhaaldelijk restauratiewerkzaamheden aan de kerk uitgevoerd. Herstellingswerken aan de toren vonden onder meer plaats in 1934 en circa 1961. In 1952 werden zowel de toren als het schip opgeknapt onder leiding van architect Lucien Lattrez (Ardooie). In 1958 werden schilderwerken uitgevoerd waarbij vermoedelijk de sjabloon- en figuratieve schilderingen in koor en schip, nog aanwezig in 1947, aan het oog onttrokken werden. In de jaren 1970 werd de betonnen omheining rond de kerk verwijderd. In 2009 wordt de kerktoren opnieuw gerestaureerd, onder leiding van architecten Pascal De Jaeghere (Pittem) en Hubert Davans (Brugge).
Georiënteerde parochiekerk, centraal op de Markt gesitueerd, op licht naar het zuiden toe afhellend terrein, aan de zuidwestelijke hoek geflankeerd door een monumentaal standbeeld van Ferdinand Verbiest, aan zuid-, oost- en noordzijde omgeven door kapelletjes van de Heilige Godelieveommegang, groenaanplanting en een knotbomenrij. Omringd door een rijweg en parkeerstroken.
Driebeukige transeptloze hallenkerk met driezijdig afgesloten hoofdkoor, vlakke zijkoren en een middentoren.
Materiaalgebruik: oudste delen voornamelijk opgetrokken uit veldsteen, in combinatie met baksteenlagen, analoog materiaalgebruik voor de begin-20ste-eeuwse kerkuitbreiding. Driezijdige koorsluiting in rode baksteen, met gebruik van Balegemse natuursteen voor vensteromlijstingen en negblokken. 18de- en begin-20ste-eeuwse aanbouwen in rode baksteen. Daken (voornamelijk zadeldaken en torenspitsen) in leien. Exterieur. Westgevel bestaande uit drie puntgevels geflankeerd door verjongende steunberen, met hoger opgetrokken middenbeuk. Centrale spitsboogvormige toegang met houten vleugeldeur binnen een natuurstenen omlijsting. Brede spitsboogvensters, waarvan het middelste hoger geplaatst en onder spleetvormige opening, en deze van de zijbeuken bekroond door smalle spitsbogige luiken in de top. Zes rijen metselwerk in aarverband ("opus spicatum") in de noordelijke puntgevel, naar verluidt bij de verbouwing van 1909-1910 overgenomen uit de oude westgevel.
Zijgevels gekenmerkt door spitsboogvensters voorzien van maaswerk en geritmeerd door verjongende steunberen en bekronende dakkapellen. Segmentboogvormige zijingang met houten vleugeldeur in de tweede travee. Zuidgevel met eenvoudige calvarie aangebracht tegen de vierde travee, bestaande uit een witbeschilderd Christusbeeld tegen houten kruis, onder een houten dak met windbord, en een hoekig bakstenen torentje bij de vijfde travee. Ter hoogte van de derde travee van de noordgevel bevindt zich een grafsteen van priester Renarius Petrus Franciscus de la Haye (1709-1792).
Geprononceerd hoofdkoor met driezijdige sluiting, opgebouwd uit rode bakstenen op een plint van veldsteen, met gebruik van witte natuursteen voor vensteromlijstingen, neg- en hoekblokken. Bewaarde veldstenen noordmuur van het hoofdkoor voorzien van een romaans rondboogvenster. Aansluitende gevel van de noordbeuk met roosvenster onder blind spitsbogig spaarveld. Vlak afgesloten noord- en zuidkoor. Verder oostelijk doorgetrokken zuidbeuk getypeerd door een puntgevel met spitsboogvenster, onder een blinde rozas in de top. Aangebouwde sacristie en bergplaats respectievelijk aan oostzijde van de zuidbeuk en tussen hoofdkoor en noordkoor ingebouwd: rode baksteenbouw, gekenmerkt door trapgevels, steunberen, muizentandfries en gekoppelde vensteropeningen (twee- en drielichten) binnen een segmentboogvormig spaarveld.
Toren op rechthoekige basis, via trompen in Balegemse steen overgaand in een achthoekige bovenbouw met omlopende waterlijst, en aan elke zijde een rondbogig galmgat met centraal middenzuiltje dat twee gekoppelde rondboogjes opvangt. Uurwerk aan de vier windstreken.
Interieur. Bepleisterde en witbeschilderde binnenafwerking, tevens van de onderbouw van de toren, onderscheiden door een vrij gelaten natuurstenen druiplijst van de witgepleisterde vlakke pijlers met afgeschuinde hoek. Vieringpijlers aan noordelijke en zuidelijke zijde verbonden door (stompe) spitsbogige scheibogen, aan oost- en westzijde door rondbogige gordelbogen die tot dicht bij de houten balkenroostering van de viering komen.
Drie even hoge en brede beuken van het schip van de hallenkerk, afgedekt met houten spitstongewelven voorzien van sjabloonbeschildering en gesteund door smeedijzeren raamstructuur. Spitsboogvormige scheibogen, steunend op ronde natuurstenen (Balegemse of Ledische zandsteen) pijlers op achtzijdige basis met bladwerkkapiteel onder achthoekige dekplaat, aan zuidzijde voortgezet tot de oostwand van het zuidkoor. Korter noordkoor met het hoofdkoor verbonden door een brede rondbogige scheiboog. De overgang tussen schip en zijkoren is ter hoogte van het voormalige transept gemarkeerd door twee wanden met een brede spitsboogvormige opening waartussen in de zuidbeuk een houten balkenroostering, aan noordzijde verderzetting van plafond in de zijkoren, gekenmerkt door een houten overwelving in de vorm van een spitse spiegelboog. Het hoogkoor met driezijdige sluiting heeft een houten spitstongewelf met balken ondersteund door natuurstenen consoles.
Aan westzijde het portaal waarboven doksaal, geflankeerd door een spitsboogvormige opening en spits blind spaarveld gekraagd door twee natuurstenen bladwerkconsoles (begin-20ste-eeuwse gedeelte).
Zwarte natuurstenen vloer (Basècles) met in de middenbeuk een met witte marmertegels omlijnd wandelpad. Tevens inbreng van witte natuurstenen tegels met geometrisch patroon in het koorgedeelte. De altaren zijn geplaatst op een marmeren mozaïekvloertje. Tegen de oostmuur van het zuidkoor bevinden zich vijf witmarmeren tegels met inscriptie van naam, eventueel functie of wapenschild en jaartal "1791", stichtingsstenen bij leggen van nieuwe vloer in 1791. Spitsboogvenster met natuurstenen maaswerk en glas-in-loodramen, in het koorgedeelte met figuratieve voorstellingen.
Mobilair. Hoofdaltaar: neogotisch retabelaltaar, in marmer en verguld hout, vervaardigd in 1914 door de Gentse kunstenaar Rooms, gift van Leonie De Meese. Voorstelling van de Aanbidding der Herders, het Laatste Avondmaal en de Heilige Drievuldigheid. Koperen tabernakel.
Zijaltaar noordbeuk toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans, gepolychromeerde steen, 1927, schenking bij testament door E.P. Ambrosius Vinckier (zie inscriptie). Mariabeeld, door archiefmateriaal toegeschreven aan Hektor Beirlaan uit Kruishoutem, een inscriptie op de sokkel vermeldt echter "H. VANDEVOORDE/ BEELDHOUWER".
Zijaltaar zuidbeuk toegewijd aan de Heilige Godelieve van Gistel, 1933, marmer. Geplaatst naar aanleiding van het vijftigjarig priesterjubileum van priester N. Holvoet.
Communiebank, hout, eind 19de of begin 20ste eeuw. Panelen met symbolische voorstellingen van de Heilige Eucharistie.
Kerkmeestersbank, hout, eind 19de of begin 20ste eeuw.
Biechtstoelen, hout, eind 19de of begin 20ste eeuw, biechtstoel in zuidelijke beuk met Jezus- en Mariamonogram.
Doopvont, marmeren kuip met koperen deksel, volgens inscriptie geschonken door familie de Mûelenaere, begin-20ste-eeuws. Preekstoel, hout, 1940-1945.
Expositietroon, hout, eind-19de-eeuws of begin-20ste-eeuws. Vier houten medaillons in het koor, volgens F. Vromman afkomstig van een preekstoel uit 1735, op basis van stilistische gegevens toegeschreven aan G. Van Walleghem.
Orgel met orgelkast uit circa 1765, vervaardigd door Josephus De Ryckere uit Kortrijk en meester-schrijnwerker Eloy van Sasseville uit Harelbeke. Grondig omgebouwd door inbreng van een nieuw instrument in 1878, ingrijpend gerestaureerd in 1962 door de gebroeders Loncke (Zarren) en in de jaren 1990 gereviseerd. Doksaal, begin 20ste-eeuw.
Beeldhouwwerk: piëta, steen, eerste kwart 20ste eeuw; twee gepolychromeerde vrouwelijke heiligen, vermoedelijk 18de-eeuws; diverse gepolychromeerde heiligenbeelden, eind-19de-, begin-20ste-eeuw.
Schilderijen: "Aanbidding der Herders", Vlaamse School, 17de eeuw ; "Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Smarten", begin 18de eeuw, "Heilige Antonius van Padua wekt een jongeling op uit de dood", 19de eeuw.
Kruisweg van veertien staties, schildering op doek door Franciscus Beerts, 1875. Twee oorlogsgedenktekens in de noordelijke zijbeuk, ter nagedachtenis van de burgerlijke slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog, 1919. Later aangevuld met de namen van de burgerlijke slachtoffers, de gedeporteerden en politieke gevangenen van de Tweede Wereldoorlog. Witmarmeren platen binnen houten kader.
Bron: DEVOOGHT K. & SANTY P. 2010: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Pittem met deelgemeente Egem, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL49, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Santy, Pieter; Devooght, Kristien
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
In 1764-1765 werd een nieuw orgel gebouwd door P.J. de Rijckere (Kortrijk); hiervan rest thans enkel de orgelkast die het werk was van E. van Sasseville (Harelbeke). In 1827 hadden renovatiewerken plaats door P.-J. de Volder (Gent). In 1863-64 zouden herstellingen aan dit orgel uitgevoerd zijn, door Ph.-J. Forrest (toen nog gevestigd in Geluveld). In 1873 werd door dezelfde Forrest (nu in Roeselare) een quasi nieuw instrument ingebouwd in de oude orgelkast. In 1910 hadden herstellingen plaats door J. Anneessens (Menen); in 1929 plaatste dezelfde een electro-ventilator. In 1964 had een ingrijpende ombouw plaats door Jos. Loncke & Zonen (Esen). In 1990 werden nogmaals wijzigingen doorgevoerd, door de firma 'Loncke Orgelbouw' (Zarren).
Is deel van
Markt
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/211770 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.