Teksten van Sint-Pietersabdij en Sint-Pieterskerk

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/21199

Sint-Pieterabdij en Sint-Pieterkerk ()

De Sint-Pietersabdij werd gesticht in de 7de eeuw door de Aquitaniër Amandus. De abdij werd op korte tijd bijzonder machtig dankzij vorstelijke steun en verwierf ook buiten Gent grote bezittingen. De gebouwen getuigen van de verschillende bloei- en wederopbouwperiodes die de Sint-Pietersabdij doormaakte. We vinden er stijltechnisch romaanse, gotische, renaissance- en voornamelijk barokelementen in terug. Het gebouwencomplex wordt gedomineerd door de imposante abdijkerk, die vanaf 1629 in pure barokstijl opgetrokken werd en waarvan het ontwerp toegeschreven wordt aan Pieter Huyssens.

Historiek

Het eerste klooster op de Blandijnberg

De ontwikkeling van Gent werd in belangrijke mate bepaald door zijn uitzonderlijke geomorfologische ligging. De stad ontwikkelde zich rondom de samenloop van twee rivieren, de Schelde en de Leie. De naam van de stad is overigens afgeleid van het Keltische woord 'ganda', dat samenvloeiing of monding zou betekenen. Van de hogere gronden nabij die samenvloeiing, vormt de Blandijnberg de hoogste top.

Op een niet precies te achterhalen tijdstip kwam de Blandijnberg, of althans het gedeelte van de latere Sint-Pietersabdij en Aaigem (het gebied rond het huidige Sint-Pietersstation) in handen van de Merovingische koningen. Een gedeelte van die bezittingen, waaronder zeker de Blandijnberg, werden door Dagobert I aan Amandus, een zendeling uit Aquitantië geschonken, mogelijk om er een klooster te stichten. Zo kreeg het missioneringswerk, dat op heel wat tegenstand stootte van de plaatselijke bevolking, vrij snel vorstelijke steun.

De oudste stichting van de abdij gaat dus vermoedelijk terug tot het derde kwart van de 7de eeuw. Het Blandiniumklooster (de latere Sint-Pietersabdij) ontstond ongeveer gelijktijdig met het Gandaklooster, de latere Sint-Baafsabdij. Beide abdijen zouden gedurende eeuwen elkaar concurreren. Mogelijk vormde het klooster 'Blandinium' een soort van uitzendpost voor het missioneringswerk.

Over de eerste gebouwen van het Merovingische klooster en over de organisatie en het leven van de kloosterlingen, is weinig bekend. De eerste gegevens over het klooster dagtekenen pas uit de 8ste eeuw. Toen was Blandinium een dubbelklooster, een kloostergemeenschap met zowel mannelijke als vrouwelijke religieuzen. De eerste kerk en het eerste klooster waren gewijd aan de heiligen Petrus en Paulus. In de loop van de 8ste eeuw moet Blandinium zich tot een mannenklooster hebben ontwikkeld.

Tijdens een strijd om de macht in het Frankische Rijk werd abd Celestius in 718 door Karel Martel afgezet en verbannen naar het klooster van Ronse. Over het feit of deze beslissing heeft geleid tot een eerste ontbinding van het klooster, zijn de bronnen verdeeld. Wel is geweten dat het klooster verschillende schenkingen kreeg onder Karel de Grote. Een immuniteitsoorkonde verleende het klooster bovendien vorstelijke bescherming. De eerste helft van de 9de eeuw staat dan ook gekend als een ware bloeiperiode voor het klooster. Dit was in belangrijke mate ook toe te schrijven aan Einhard, vooral bekend als biograaf van Karel de Grote. Hij werd bekleed met de titel van lekenabt, een functie die hij overigens ook kreeg voor het Gandaklooster. Op die manier kwamen beide kloosters onder één bestuur terecht. Tot een fusie kwam het evenwel niet. Beide kloosters wisten hun zelfstandigheid te behouden.

Vernieling door de Noormannen

De invallen van de Noormannen betekenen een belangrijke breuklijn in de geschiedenis van Gent. Zeker is dat het Gandaklooster het hard te verduren kreeg door een inval in 851. De kanunniken van dat klooster vluchtten tijdelijk naar Laon.

Maar of de Noormannen ook zware schade toebrachten aan Blandinium, is minder duidelijk. Tot in 879 bleef het relatief rustig. De kloosterkerk onderging voor die datum mogelijk zelfs een herstel of een uitbreiding naar aanleiding van de overbrenging van relieken van de heilige Amelberga uit Temse. De rust verdween echter toen in de zomer van 879 het zogenaamde Grote Leger van Noormannen vanuit Engeland het vasteland bereikte. In november van dat jaar sloegen ze hun winterkamp op in het klooster van Ganda. Ook deze kanunniken vluchtten. Het is weinig waarschijnlijk dat het klooster van Blandinium aan de plundertochten die volgden, wist te ontsnappen. Het Noormannengevaar zou pas omstreeks 883 volledige geweken zijn.

Kort daarna keerden de kanunniken terug naar Blandinium. Verschillende schenkingen uit de periode 888-896, getuigen van hun aanwezigheid op de Blandijnberg. De kanunniken van Ganda bleven nog veel langer weg. Dit had tot gevolg dat Blandinium gedurende enkele decennia het enige klooster was in Gent en dat het van deze situatie heeft geprofiteerd om zich snel terug te herstellen en de gunst van de grafelijke familie te winnen.

Hervorming tot benedictijnenabdij

Het uiteenvallen van het Karolingische Rijk en de invallen van de Noormannen leidden tot de teloorgang van heel wat kloosters, maar niet tot dat van Blandinium. Dit klooster kon zich vrij snel herstellen, voornamelijk onder impuls van graaf Arnulf I van Vlaanderen, die aan de abdij waar zijn ouders begraven lagen, tal van mogelijkheden bood om zich te ontplooien.

Concreet stond hij bijvoorbeeld in voor het materiële herstel van de gebouwen. In 975 reeds werd de nieuwe kerk door Adelberon, aartsbisschop van Reims, ingewijd. De kerk genoot steeds meer belang door het feit dat de graven van Vlaanderen er de investituur ontvingen en velen er begraven werden.

Een andere grote verdienste van Graaf Arnulf I was zijn beslissing om in 941 de kanunniken te vervangen door monniken, aan wie de strikte naleving van de Regel van Benedictus werd voorgeschreven. OP die manier werd de abdij een benedictijnenabdij. Hij stelde de Lotharingse kloosterhervormer Gerard van Brogne aan als abt.

Door het werk van Gerard van Brogne groeide de Sint-Pietersabdij uit tot een belangrijk hervormingscentrum met een uitstraling tot ver buiten de grenzen van het graafschap. Er kwamen tal van belangrijke geschriften tot stand. Tot het midden van de 11de eeuw deed de abdijkerk overigens dienst als grafelijke necropool.

Grote bouwcampagnes

Voor de 11de en de 12de eeuw kunnen we spreken van een ware bloeiperiode. De abten hadden wereldlijke, geestelijke en rechterlijke macht in het zogenaamde 'Sint-Pietersdorp' dat onafhankelijk was van de stad Gent tot 1796. Het dorp was gelegen tussen Ketelpoort, Kortrijksepoort, Walpoort en Heuvelpoort.

De verdere uitbreiding van bezittingen kon plaats vinden door middel van schenkingen, aankopen en ontginningen. Op die manier verwierf de abdij ook buiten Gent grote bezittingen, zoals talrijke parochies en heerlijkheden in Vlaanderen, bij Doornik en Rijsel, in Zeeuws-Vlaanderen en in Engeland.

Er kwam een nieuwe belangrijke kloosterhervorming volgens de regel van Cluny (een strenge terugkeer naar de regel van Benedictus). Naast de financieel-economische moeilijkheden eind 12de en begin 13de eeuw, kwam een religieuze crisis midden 13de eeuw de toestand van de abdij geenszins verbeteren. Er vond evenwel economisch herstel plaats op het eind van de 13de eeuw en er was sprake van relatieve bloei in de 14de en 15de eeuw.

Het oudste en het best bekende grondplan van de Sint-Pietersabdij is het zogenaamde 'Rode Plan', dat de toestand in de eerste helft van de 15de eeuw weergeeft. Mogelijk houdt het plan verband met de groots opgezette bouwcampagne die toen werd gerealiseerd en waarbij de meeste abdijgebouwen grondig werden aangepast. Wellicht moet abt Geraard van Leeuwaerde (1389-1412) els één van de grootste bouwheren van de Sint-Pietersabdij worden aangezien. Tijdens die bouwcampagne stonden vooral de zorg voor de bibliotheek, het scriptorium en de bewaring van de privileges samen met de verfraaiing van de kerk en andere abdijgebouwen centraal stonden. De refter verhuisde naar een nieuwe bovenverdieping met een trap die in verbinding stond met de zuidelijke pandgang.

Het abdijleven stond onder leiding van een abt, die samen met zijn monniken beslissingen nam. Alle leef- en werkruimten van de monniken bevonden zich binnen een claustrum, een gesloten gemeenschap die van de buitenwereld was afgezonderd. Een omheiningmuur omsloot daartoe de hele abdij. Het areaal van het Rode Plan besloeg een oppervlakte van ongeveer 2,5 ha, wat heel wat groter was dan de oppervlakte van de huidige nog bewaarde gebouwen. Het claustrum-idee was ook terug te vinden in de centrale kruisgang, een binnentuin die door vier gangen werd omsloten en die op het Rode Plan is terug te vinden als "Pant". De kruisgang vormde het centrum van het volledige monastieke leven, een kruispunt van paden tussen de biddende en de werkende monniken. De oorspronkelijke toegang tot het klooster bevond zich ter hoogte van het huidige Kramersplein. Aan het zuiden was dit de enige verbinding met de buitenwereld. De bidplaats lag aan de noordkant van de kruisgang. Herinneringstenen in de vloer van de noordelijke pandgang verwijzen naar abten die hier werden begraven. Halfweg deze pandgang is een uitbouw. Dit was het mortuarium of de dodenkapel van de monniken. De grote zaal aan de oostkant van de abdij is de kapittelzaal waar de abt en de monniken dagelijks vergaderden. De monniken sliepen aanvankelijk in een gemeenschappelijk dormitorium boven de kapittelzaal met een directe verbinding naar de kerk, wat nachtdiensten vergemakkelijkte. Aan de zuidkant bevond zich de refter. In oorsprong was die kleiner op het niveau van de pandgang, met een doorgang ter hoogte van het lavatorium. De handen werden gewassen voor men naar de refter ging om de maaltijd te nuttigen. De infirmerie met de apotheek en medicinale kruidentuin, lag geïsoleerd in de huidige abdijtuin. Elke abdij moest autonoom functioneren: graanzolders, werkhuizen, opslagplaatsen, een bakkerij en een rosmolen, bevonden zich samen met een brouwerij aan de zuidkant bij de omheiningsmuur. Iedereen die aan de poort van een abdij aanklopte, moest worden opgevangen. Omdat de gasten het leven van de abdijgemeenschap niet mochten hinderen, bevond het gastenverblijf zich op enige afstand van de centrale abdijgebouwen, dicht bij de ingangspoort. De maaltijden van de gasten en van de abt moesten in afzonderlijke keukens worden bereid. Dit verklaart het bestaan van meerdere keukens. De kerk op het Rode Plan had mogelijks een preromaanse kern. Deze oudste kern bevindt zich wellicht onder het huidige koepelgedeelte.

Vlaanderens grootste abdijkerk

De abdijkerk vervulde een hoofdrol in het groots bouwkundig programma. Bronnen geven een idee van de uitzonderlijk grote abdijkerk in de 15de-16de eeuw. Op dat ogenblik was het gebouw immers reeds het resultaat van een ontwikkeling die op zijn minst terugging tot de Karolingische tijd en in verschillende campagnes verliep.

Aanwijzingen doen vermoeden dat het oorspronkelijk grondplan was samengeteld uit een romaanse, mogelijks zelfs preromaanse kern, die zich in verschillende etappes in alle richtingen, maar voornamelijk oostwaarts heeft uitgebreid. De oudste kern bevindt zich vermoedelijk onder het koepelgedeelte van de huidige barokkerk. Zowel een Latijnse kruisvorm als een centraalbouw behoren tot de mogelijkheden.

Verscheidene bronnen van de 10de en 11de eeuw duiden op bouwactiviteiten, mogelijk verbouwingen, maar ook uitbreidingen. In 945 werden enkele relieken naar de kerk verhuisd, hetgeen kan wijzen op bouwactiviteiten. In 975 werd het koor ingewijd en in 979 de westbouw. Daarmee wordt de afwerking van het totaalconcept gesuggereerd in de latere 10de eeuw. In 1073 werd zeker een uitbreiding in oostelijke richting gerealiseerd. In 1092 werden werken uitgevoerd aan de Sint-Niklaaskapel. In 1148 werd de crypte gewijd en in 1216 de Onze-Lieve-Vrouwekapel. Ten gevolge van een brand in 1378 dienden in de kerk verscheidene herstellingswerken uitgevoerd te worden.

Tussen het eind van de 14de eeuw en de 16de eeuw vonden er meerdere werkzaamheden plaats, zoals werken in het schip in 1385 en een grondige verbouwing van de vieringtoren in 1395. Een belangrijk gedeelte van die werken gebeurden onder leiding van meester-steenhouwer Jan Eebins en meester-timmerman Laurens van der Leyen. De meeste metselwerken werden toen geleid door Gillis van den Damme. Ook glasmaker Jacob van der Straten en schilder Rogier van de Woestijne kregen geregeld opdrachten. In 1480 werd een nieuwe overwelving van de kerk besteld. Nog aan het einde van de 15de eeuw werd de noordelijke zijbeuk grondig gewijzigd en verhoogd.

In de 15de-16de eeuw deed de abdijkerk zich voor als een vrij groot oostwestelijk gericht gebouw dat de noordzijde van de kruisgang innam. Het schip was met haar vijf traveeën zeer kort ten opzichte van het uitgestrekte koorgedeelte. Dat is kenmerkend voor benedictijnenabdijen. Het schip was driebeukig. De ongelijke breedte van de zijbeuken wijst op de verschillende bouwfasen. Ten oosten van het schip was er een lichtjes uitspringend transept. Vier zware bunderpijlers duidden de viering aan en ondersteunden de toren. Ten oosten daarvan strekte zich het lange monnikenkoor met halfcirkelvormige sluiting en kooromgang uit. Die waren aan de oostzijde afgewerkt met een tweede, kleiner transept en een grote apsiskapel op klaverbladvormige plattegrond. De bouwsels aan de noord- en zuidkant van het monnikenkoor bleken toevoegingen uit verschillende periodes en gaven de kerk een wat ongewone, meer complexe structuur dan men bijvoorbeeld van een gewone dorpskerk gewend was.

De westgevel van de abdijkerk stond niet vrij, wat voor een monastiek gebouwencomplex niet ongewoon was, aangezien de kerk enkel of toch hoofdzakelijk voor de monnikengemeenschap bestemd was. Er was een abtswoning en een grote ontvangstkamer tegen de kerk aangebouwd. De kerk had een basilicale opbouw, hetgeen betekent dat de middenbeuk hoger opging dan de zijbeuken en de kooromgang en door hoge vensters werd verlicht. Het eerst vermelde transept, waarboven de vieringtoren oprees, was eveneens een zeer hoog opgaand gedeelte. Deze toren was aangelegd op een vierkante plattegrond, maar verjongde in een achthoekige geleding, die in de 16de eeuw peervormig was afgewerkt.

De kerk, zoals die zich voordeed in de 15de-16de eeuw, werd in de 17de-18de eeuw door de nog steeds bestaande barokkerk vervangen. Uit verschillende bronnen blijkt namelijk dat de abdij na de godsdiensttroebelen van de 16de eeuw nog slechts gedeeltelijk overeind stond. Enkele jaren later werd aldus besloten een nieuwe bidplaats op te richten. (zie verder)

Rondom het monastieke areaal van de Sint-Pietersabdij ontwikkelde zich een hele nederzettingskern die in grote mate van de abdij afhankelijk was. Het zogenaamde Sint-Pietersdorp had ook een parochiekerk, toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw. Deze werd opgetrokken net buiten de abdijmuur, op enkele stappen van de abdijkerk. Mogelijk dateerde deze kerk van omstreeks 1140. Ten tijde van de Franse Revolutie werd de kerk verkocht en gesloopt. De naam van de kerk werd overgedragen naar de nabijgelegen abdijkerk die van dan af parochiekerk werd met het dubbele patrocinium van Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Pieterskerk.

Beeldenstorm en sloop

De opkomst van het protestantisme, gekoppeld aan diverse politieke en socio-economische ontwikkelingen, leidde in 1566 tot een eerste beeldenstorm in Gent. In de nacht van 22 op 23 augustus vierde een opgehitste bende haar woede op de inboedel en de gebouwen van de Sint-Pietersabdij. De tol was zwaar. In de kerk waren alle altaren, glasramen, meubilair, het sacramentshuis en tal van andere versieringen vernietigd. De bibliotheek werd zo goed als geplunderd. Ook in de proosdij, het abtskwartier en de priorij werd zware ravage aangericht. Wat in 1566 gespaard bleef, viel in 1578-1579 ten prooi aan een nieuwe, goed georganiseerde beeldenstorm. De monniken sloegen op de vlucht naar Douai. De kerk werd nagenoeg volledige afgebroken.

De winst van Alexander Farnese in 1584 betekende het einde van de Calvinistische Republiek. De abdijgemeenschap kreeg haar (vernielde) bezittingen terug. De monniken keerden terug en men begon aan de wederopbouw. De infirmerie, die de minste schade had opgelopen, werd als tijdelijk verblijf voor de religieuzen ingericht. De refter, op de bovenverdieping van de zuidvleugel, kon als voorlopige bidplaats dienen. De meeste andere gebouwen waren zo goed als onbruikbaar.

Gedurende de 17de eeuw werd er verwoed gewerkt aan het herstel van de abdij. De grondvesten van de kerk, refter, kloostergang en kapittelzaal werden grotendeels hergebruikt doch de hoofdrichting van het complex veranderde (noord-zuid-gericht). Met de bouw van het nieuwe pand werd begonnen in 1592 onder abt Lambert Huberti. De werken waren beëindigd in 1636. De grootste bouwcampagne geschiedde echter onder abt Schayck die de nieuwe refter, kapittelzaal en kwartier van de abt liet bouwen. Ook werd de eerste steen gelegd van de nieuwe kerk (1629) die slechts een eeuw later voltooid zou zijn.

De laatste periode van het ancien regime was voor de Sint-Pietersabdij een periode van grote materiële welstand. Er vonden dan ook opnieuw veel werkzaamheden plaats, zoals de uitbreiding van abtskwartier in 1727 en de bouw van proosdij (in 1734) die reeds in 1779 verbouwd werd. De uitbouw van de kloostergebouwen geschiedde voornamelijk onder abt Standaert (1730 westvleugels, 1752 oostvleugel) en Seiger (1770, zuidvleugel met infirmerie) die voornemens was alle gebouwen te laten vernieuwen door architect L.B. Dewez.

Nieuwe barokke kerk

De totaal vernielde kerk (met uitzondering van enkele kapellen) werd in eerste instantie gedeeltelijk hersteld door de monniken bij hun terugkeer in 1584. Daarna werd de volledige kerk toch gesloopt en werden de grondvesten als fundering voor de nieuwe kerk gebruikt. Getuigen van de romaanse kerk bleven bewaard langs de oostzijde. Daar zijn twee muren van de huidige askapel van Doornikse en Balegemse steen voorzien van drie dikke steunberen met versnijding.

In 1629 vond de eerstesteenlegging van de barokke kerk plaats door bisschop Triest, onder abt Schayck. Het eerste ontwerp is hoogstwaarschijnlijk toe te schrijven aan de jezuïtenbroeder en beschermeling van de Aartshertogen Albrecht en Isabella, Pieter Huyssens (1577-1637) die onder meer aan de Sint-Carolus Borromeuskerk te Antwerpen en de Sint-Walburgakerk te Brugge werkte. Hij was door een reis naar Italië op de hoogte van de klassieke architectuur.

De eerste belangrijke bouwcampagne vond plaats van 1629 tot 1649. Toen werden de Onze-Lieve-Vrouwekapel op de oude funderingen gebouwd, het koor, de oosttoren, twee trapkokers en de gewelven vorm gegeven. In 1651 werd het koor in gebruik genomen. Na een halve eeuw rust, geschiedde een tweede belangrijke bouwactiviteit in de vroege 18de eeuw met de bouw van de centrale westbouw met koepel (voltooid in 1722) en de westgevel (gedateerd 1719).

Bouwwoede in de 17de en de 18de eeuw

Gedurende de hele 17de eeuw werd er verwoed gewerkt aan het herstel van de abdij. Aan het begin van die eeuw werd onder abt Schaeck de uitbouw van de refter en het dormitorium uitgevoerd. De kruisgang kreeg een bovenverdieping met rechthoekige vensters en glasramen met voorstellingen van het leven van Benedictus (verdwenen in de late achttiende eeuw). De oostvleugel met de kapittelzaal (1615-1635) werd in zuidelijke richting verlengd om meer cellen of monnikenkamers in te richten. Elke monnik kreeg nu een individuele cel.

Gent kende in deze periode een sterk katholiek reveil. Deze trend die in de 17de eeuw een eerste ontplooiing kende, werd in de 18de eeuw met verhoogde praal en meer machtsvertoon voortgezet. De majestueuze Sint-Pieterskerk is daar een toonbeeld van. De abdij werd de uitgelezen ontmoetingsplaats voor vergaderingen, plechtigheden en feesten. Als gevolg daarvan moest de abt vooraanstaande persoonlijkheden in stijl ontvangen. De ingangspoort, de gastenverblijven en de abtswoning mochten dus niet ontbreken in het bouwprogramma. In 1619 bedeelde de abt zichzelf met een prestigieuze abtswoning. Er kwamen hoge kamers, grote vensters, ruime trapzalen en een breed overwelfd gangennet zoals in de grotere burgerlijke complexen. De wereldlijke luxueuze bouwtrend kon wedijveren met die van kastelen en stadspaleizen. Het prelaatshuis van abt Musaert (1720-1730) had een klassiek Lodewijk XIV-architectuur met een tuin en serres en een oranjerie. Zijn opvolger Filip Standaert (1730-1759) liet de refter opnieuw inrichten. Plafondschilderingen werden aangebracht met bijbelse en mythologische taferelen met betrekking tot de betekenis van spijs en drank. Het oude dormitorium werd omgebouwd tot een schitterende bibliotheek met meer dan 10 000 volumes. De ruimte was ongetwijfeld één van de mooiste interieurs in de abdij. De binnenafwerking bevatte een lambrisering die werd onderbroken door portieken en spiegels. Het nieuwe dormitorium werd uitgebreid en verfraaid en er werd gestart met de bouw van een nieuwe proosdij.

Met abt Seiger (1760-1788) brak een schitterende periode aan voor de abdij. Zijn abtwoning was te vergelijken met een vorstelijke residentie waar de landvoogd, ministers en andere hoogwaardigheidsbekleders op geregelde tijdstippen werden ontvangen. Onder deze abt geschiedde de reorganisatie van de oostsector van de abdij. Concreet werd het nutsgebouw, met brouwerij, bakkerij en rosmolen, vernieuwd. Hij liet een monumentale terrastuin aanleggen om de abdij een paleiselijke aanblik te geven. Uit deze periode dateren de kaaimuur en de terrasmuur.

Afschaffing onder Frans bewind

Op 1 september 1796 schafte het Directoire alle kloosterorden af. In Gent werd dit pas op 17 september van dat jaar bekend gemaakt. Door het opheffingsdecreet konden de gebouwen en bezittingen van kloosters en abdijen worden verkocht. Ook de Sint-Pietersabdij zou hier niet aan ontsnappen. De monniken moesten de abdij verlaten. Het hele complex werd als nationaal goed aangeslagen. Een groot deel van het complex kreeg een nieuwe invulling. Tot 1950 vonden er immers legereenheden een onderkomen. De kerk kon onder meer gered worden door toedoen van K. Van Hulthem, en werd departementaal museum voor schilderkunst tot 1810, (datum waarop ze aan de eredienst werd teruggegeven). De oorspronkelijke Onze-Lieve-Vrouweparochiekerk werd gesloopt in 1799.

In 1810 werden de kloostergebouwen aangekocht door de stad. Er werd een kazerne ondergebracht in het oostelijke complex, terwijl het westelijke complex gesloopt werd om plaats te maken voor een marsveld, het huidige Sint-Pietersplein naar ontwerp van architect Leclerc-Restiaux.

Rond 1950 werden de voormalige kloostergebouwen verlaten door de militairen en besliste de stad om de Sint-Pietersabdij te restaureren en een culturele functie te geven.

Restauratie

De abdij was gedurende meer dan een eeuw kazerne, toen het stadsbestuur in 1950 met de restauratie van de gebouwen startte.

De werken van de jaren 1950 en 1960 waren vrij ingrijpend. Weggebroken of vervangen werden slechts die gedeelten waarvan het oorspronkelijke karakter was verdwenen of verloren. Prioriteit werd gegeven aan de kruisgang en aan de vleugel aan het Sint-Pietersplein. De kapittelzaal was al vóór 1958 gerestaureerd. De ooit zo fabuleuze 18de-eeuwse bibliotheekruimte viel niet meer te redden. Van de plafondschildering werden twee fragmenten gered en de hoge zaal werd in twee niveaus opgedeeld die een modern strak uiterlijk kregen. Daarna was de westelijke vleugel met de lokalen onder de refter en de oude keuken aan de beurt.

In de loop van de jaren 1960 en 1970 werden ook de 18de-eeuwse infirmerie (de huidige Wereld van Kina), de wijnkelder en de zolders afgewerkt. Tijdens de werken werden in de pandgang en in de kapittelzaal meerdere grafkelders ontdekt.

In 1982 werd de aanleg van de tuin met integratie van de ruïnes voltooid. In 1986 was het terras aan de beurt. De oude brouwerij aan de Kantienberg werd in de jaren 1990 onder de naam Geuzenhuis in gebruik genomen.

In de jaren 1990 startte de restauratie van de reftervleugel. De beschadigde plafondschilderingen werden er paneel na paneel afgehaald. De meest risicovolle onderneming was het verwijderen van de betonnen tussenvloer die dienst deed voor de kazerne. Diverse archeologische vondsten kwamen bij de karkasrestauratie aan de oppervlakte.

Beschrijving

Parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw-Sint-Pieters

De huidige kerk ontvouwt een typische barokke kerkplattegrond met hier uitzonderlijk een in elkaar gewerkte westelijke centrale en een oostelijke longitudinale aanleg, tot 1845 van elkaar gescheiden door een grote portiek. De centrale aanleg (normaal in het oosten) in de vorm van een Grieks kruis met centrale koepel is duidelijk geïnspireerd op de Il Gesu- en Sint-Pieterskerk te Rome. De longitudinale partij met basilicaal koor van vier traveeën, halfronde absis, kooromgang en zeszijdige askapel met sacristieën vormde het oorspronkelijk koor van de monniken.

De harmonie tussen de twee delen vinden we zowel in het inwendige als in het uitwendige van de kerk, bovendien geaccentueerd door éénzelfde materiaalgebruik, namelijk Ledesteen.

Exterieur

Homogene en geslaagde combinatie van de westbouw met Grieks kruis waarvan de westelijke arm voorzien is van een iets gedrukte voorgevel doch meesterlijk gedomineerd door de octogonale koepel met harmonische trommel en bekronende kalot en het oostelijk gedeelte met eenvoudige vierkante toren met speelse peervormige bekroning op de koorgang.

Westgevel, op cartouches gedateerd "anno 1719", met typische barokke compositie: twee geledingen gescheiden door een hoofdgestel, verticaal geritmeerd door vlakke pilasters gemarkeerd door vier groepen van elk twee vlakke Corinthische pilasters die rusten op geprofileerde sokkels en het sterk gekornist hoofdgestel dragen. Centraal portaal met ingeschreven rondboogvormige vleugeldeur in booglijst op imposten, geflankeerd door Corinthische pilasters die een gebogen fronton met guirlandevulling ondersteunen.

Erboven, rondboognis geflankeerd door identieke pilasters onder driehoekig fronton en voorzien van een 19e-eeuws Onze-Lieve-Vrouwebeeld. Kleinere rondboogvormige zijnissen oorspronkelijk bedoeld voor beelden van de heiligen Petrus en Paulus.

Zijtraveeën met rechthoekige vensters in geriemde omlijsting met oren en bekronend gebogen fronton. Spiegels op de borstwering.

Tweede smallere geleding geritmeerd door Toscaanse pilasters en geflankeerd door vleugelstukken met twee monumentale siervazen op de hoekpostamenten. Groot centraal venster met onderbroken gebogen fronton met wapens van de abdij, (Doornikse steen): drie sleutels van goud bekroond met mijter en kroon tussen kruisstaf en zwaard, symbolen van de dubbele macht van de abt. Geheel geflankeerd door gehurkte figuren van de Liefde en de Hoop naar ontwerp van J.B. Delsaert. Bekronend topstuk met kruis.

Erboven oprijzende slanke koepel (van 1722) met octogonale trommel doorbroken door rechthoekige vensters met afwisselende driehoekige en gebogen frontons; casementen op de borstwering. Geaccentueerde hoeken met gegroefde pilasters die het gekornist hoofdgestel en het sierlijk koepelgewelf (leien) met lantaarntje dragen. Gerestaureerd met gebruik van Massangis in 1969-1972 onder leiding van R. van Driessche.

Zijarmen van Grieks kruis onder afzonderlijke schilddaken (leien) eenvoudig geleed door lisenen en doorbroken door een centraal getoogd venster. Vrij sobere zijgevels van koor met zijbeuken verlicht door zes getoogde benedenvensters in geriemde omlijsting met oren, afgedekt met lessenaarsdak. Hoogkoor verlicht door licht getoogde vensters per travee gevat in een rondboognis en gescheiden door afgeschuinde steunberen. Ronde overkragende hoektorentjes onder kegelvormige bedaking.

Imposante vierkante oosttoren, symbool van de macht van de abdij, dominerend over de Schelde. Blinde onderbouw en een geleding boven het koor voorzien van rondboogvormige galmgaten tussen lisenen. Speelse peervormige bekroning van 1765, aangebracht onder abt Seiger. Restauratie begonnen in 1976. Oostgevel met centrale zeszijdige askapel met behouden romaanse muren, onder koepelvormige bedaking met lantarentje, aanleunend tegen de toren. Zijsacristieën onder lessenaarsdak.

Interieur

Indrukwekkend, harmonieus en monumentaal kerkinterieur. Sterke ruimtesuggestie en indruk van grootsheid voornamelijk gecreëerd door de dominerende open koepel en het ruime koor dat als het ware fungeert als schip. De gematigde barokke vormgeving wordt onder meer ondersteund door het materiaalgebruik, namelijk natuursteen.

Vier centrale pijlers met afgesnuit binnenvlak, geflankeerd door Corinthische pilasters die een sterk geprofileerd hoofdgestel dragen, zijn verbonden door brede rondbogige, met casementen verrijkte gordelbogen en verdelen de westruimte in negen partijen. Pijlers met rondboognissen voorzien van beelden van de twaalf apostelen en vier kerkvaders naar ontwerp van de Antwerpse beeldhouwer J.B. Gillis, P.A. Verschaffelt en J.B. Van Helderbergh.

De overgang van vierkante plattegrond naar cirkelvormige koepel wordt meesterlijk bekomen door pendentieven met bekronend hoofdgestel dat een cirkelvormige omgang vormt aan de basis van de koepel. Prachtige beelden van de vier evangelisten met hun symbolen temidden van wolken en putti verrijken de pendentieven en zijn het werk van J. Boeksent en P. De Sutter (1721-1722). Rechthoekige vensters met afwisselend bekronend driehoekig en gebogen fronton, gescheiden door vlakke pilasters, verlichten de achtkantige trommel waarop de cirkelvormige koepel, verrijkt met gesculpteerde panelen rust. Overkluizing van de acht vierkante ruimten rondom de koepel met gedrukte kruisribgewelven, verbonden door brede gordelbogen. De gewelfvlakken zijn verrijkt met vergulde sterren.

Tegen de westgevel staat het monumentaal marmeren portaal; aanvankelijk was het de portiek die het koor van de monniken van de benedenkerk scheidde, in 1845 verplaatst door architect L. Roelandt om de parochiekerk een ruimtelijke eenheid te geven. Twee monumentale marmeren rondbogen, geflankeerd door Ionische zuilen met bekronend fronton, verlenen toegang tot de twee treden hoger gelegen zijbeuken van het koor.

Het koor telt vier traveeën en drie beuken, door twee maal vier zware rechthoekige pijlers met flankerende Corinthische en Toscaanse pilasters van elkaar gescheiden. De drieledige opstand wordt gekenmerkt door lage rondboogvormige scheibogen, rechthoekige openingen (heden afgesloten door schilderijen) die oorspronkelijk de beukgalerij verlichtten, en steekboogvormige bovenlichten. Het breed gekornist hoofdgestel van de koepelpijlers loopt door boven de beukgalerij waardoor een merkwaardige eenheid tussen beide kerkdelen ontstaat. De middenbeuk is overkluisd door middel van kruisribgewelven. De zijbeuken hebben gedrukte gewelven met stermotieven gescheiden door brede gordelbogen met casementen versierd. De halfronde absis is ingesloten door drie gebogen muren met zelfde drieledige opstand, overkluisd door drieledig gewelf gescheiden door twee brede ribben met eveneens casementversiering. De kooromgang is van het koor gescheiden door vijf rondbogen voorzien van prachtige gesmeed en verguld ijzeren hek naar ontwerp van meestersmid Maniet van Kamerijk.

De zeszijdige askapel is ingeschreven in de resten van een 13de-eeuwse romaanse klaverbladvormige kapel, uitziend op de kooromgang en hiervan afgesloten door een gelijkaardig rococohek. De overkluizing geschiedt door middel van een koepel op zes brede ribben die rusten op pilasters met puttikapiteel. Er zitten rondboogvormige vensters.

De abdijkerk staat bekend om zijn weelderig en rijk kerkmobilair. Talrijke kunstwerken gingen echter verloren tijdens de beeldenstormen en de Franse bezetting.

De schilderijen zijn voornamelijk afkomstig uit de voormalige abdijgebouwen of het departementaal museum dat tijdens het Frans bewind in de kerk was ondergebracht. Er zijn onder meer werken van:

  • Th. Van Thulden (de zegepraal van de Eucharistie, Verheerlijking van de Eucharistie en de Zegepraal van de Kerk);
  • J. Janssens (eerste helft 17de eeuw, Bevrijding van de Heilige Petrus);
  • P.N. van Reysschoot (18de eeuw, de Wonderbare visvangst, Christus en de blindgeborene);
  • Jan Van Doorsselaer (18de eeuw) in de vensters van de koortribunes (Het Laatste Avondmaal, De Verrijzenis, Tien episoden uit het leven van de Heilige Petrus, de torenbrand van de Onze-Lieve-Vrouwkerk);
  • G. de Craeyer (17de eeuw) in het Benedictusaltaar (De schildknaap van Totila ontvangen door de Heilige Benedictus);
  • N. de Liemaeckere;
  • J.B. Simons;
  • P. Hals;
  • Jan van Cleef;
  • P. Thyssens;
  • P. van Avont en
  • P. Thys.

Het beeldhouwwerk omvat, naast de belangrijke reeds vermelde beelden van de vier evangelisten die de pendentieven sieren en de nisbeelden van de twaalf apostelen en vier kerkvaders, een monumentaal beeld van de Christus-Verlosser naar ontwerp van J.B. Gillis, oorspronkelijk geplaatst op de portiek van het doksaal, heden achteraan in de kerk; vier prachtige beelden tegen de pijlers van de absis, namelijk de vier deugden: Voorzichtigheid, Rechtvaardigheid, Sterkte en Matigheid naar ontwerp van J.B. Gillis. IN het koor staan enkele beschilderde en vergulde houten beelden, zoals een gotisch beeld van Onze-Lieve-Vrouw ter Rive van albast (16de eeuw) heden gestoffeerd.

Tot het meubilair worden onder andere de volgende stukken gerekend:

  • een preekstoel uit eind 18de eeuw met grauwgravure en kruisbeeld toegeschreven aan Duquesnoy;
  • een hoogaltaar van 1921 naar ontwerp van Vaerwyck en Sinia;
  • het Sint-Benedictusaltaar naar ontwerp van O. Henry;
  • de kapel van Onze-Lieve-Vrouw ter Rive met barokaltaar naar ontwerp van J.B. Cock, onder meer met Onze-Lieve-Vrouwebeeld de zogenaamde Madonna van de Blandijn (14de-eeuws) en barokbeelden.

Bijzonder vermeldenswaardig zijn de gesmeed en verguld ijzeren koorsluitingen in rococostijl, besteld door abt Standaert aan meestersmid Maniet van Kamerijk waardoor protest ontstond van de Gentse smeden, gemaakt tussen 1742 en 1749 en qua artistieke kwaliteiten te vergelijken met de hekken van het Stanislasplein te Nancy.

Het doksaal wordt gekenmerkt door de oorspronkelijk monumentale marmeren koorsluiting, in 1845 voor de ingang geplaatst naar ontwerp van architect L. Roelandt, vermoedelijk ontworpen rond 1782 door architect J.B. Simoens.

Het orgel werd gebouwd door P. Van Peteghem (1847), kast en beeldhouwwerken zijn van de hand van J.J. Bogaert (1848).

Verder bezit de kerk nog een belangrijke verzameling aan edelsmeedwerk.

Kloostergebouwen

De nog bestaande gebouwen, overwegend daterend uit de 17de en 18de eeuw, vormen slechts het oostelijke blok van een aanvankelijk veel ruimer complex. Zoals reeds vermeld werden de romaanse kloostergebouwen die een vrij ingewikkeld grondplan vertoonden (confer Cluny) en volgens de regels van de benedictijnen waren opgetrokken met de kloostergang ten zuiden van de kerk en ten noorden van de refter, haast volledig vernield door de beeldenstormers. De langzame wederopbouw geschiedde in laatgotische stijl en traditionele stijl.

Omstreeks het eind van de 18de eeuw bereikte de abdij zijn grootste uitbreiding en vertoonde een westelijk en een oostelijk complex. Het westelijk complex (op het huidige Sint-Pietersplein) vormde een ruime vierkante binnenplaats omgeven door gebouwen, afgesloten door ijzeren hekken en voorzien van twee ingangen (in het noorden en in het zuiden bij het zogenaamde Stalhof). Dit westelijke complex bevatte het abtskwartier (1619 en 1727) en de prelaatsgebouwen met onder meer een rechtbank en gevangenis (1734 en 1779). Het verdween in 1811. Het oostelijke, nog steeds bestaande complex, omvatte de eigenlijke kloostervertrekken die gegroepeerd zijn rondom twee binnenplaatsen. In het noorden bevindt zich het pand, aanleunend tegen de zuidflank van de kerk met ten oosten de kapittelzaal, ten zuiden de refter en ten westen de ontvangstkamers. De slaapvertrekken, infirmerie, ontvangstkamers en stallingen omsluiten een tweede binnenplein, ten zuiden. De abdijbrouwerij- en bakkerij strekken zich uit aan de huidige Kantienberg (zie verder).

De kloostergang, daterend van 1592 en gedateerd "1636" (datum in zuidoosthoek) is opgetrokken uit Doornikse steen en zandsteen in laatgotische en traditionele stijl. De vier panden op het rechthoekige hof worden geopend door middel van spitsboogvormige benedenvensters met gotische tracering, gescheiden door versneden pilasters die reiken tot boven de gelijkvloerse verdieping. De eerder traditionele kruiskozijnen worden afgelijnd door waterlijsten op de bovenverdieping. Oost- en westpand tellen elk zeven traveeën met een centrale deur. De langere noord- en zuidpanden met centrale vijfzijdige en driezijdige uitbouw, werden voorheen respectievelijk gebruikt als rouwkapel en lavatorium.

De overwelfde kloosterpanden met gedrukte gewelven met stuccostermotieven (onder meer met wapenschild van de abdij (in het westpand)), worden gescheiden door natuurstenen gordelbogen. De noordwesthoek met brede rondboogdoorgang met holrond beloop, wordt geflankeerd door verdiepte pilasters onder bekronend gebogen fronton. Er bevindt zich tevens een opklimmende trap naar huidig straatniveau, in 1848 verhoogd bij de nivellering van het Sint-Pietersplein. In de bevloering bleven de herdenkingsstenen en grafstenen van de verschillende abten die tot 1748 in de panden begraven werden, behouden.

Een afdalende trap in de noordoosthoek leidt naar de overwelfde kelder (vermoedelijk romaans) gelegen onder de kerk.

Aanleunend tegen het oostpand, staat de vroegere kapittelzaal op de begane grond en bibliotheek op de bovenverdieping, opgetrokken tussen 1616 en 1635. De in vrij oorspronkelijke staat gerestaureerde kapittelzaal is voorzien van spitsboogvormige vensters met gotische tracering en gelijkaardige geajoureerde vensters tussen het pand en de zaal. Van de 18de-eeuwse bibliotheek op de bovenverdieping, vermaard om zijn lambriseringen met spiegels en beschilderd plafond, bleef na het verblijf van de militairen haast niets bewaard. De ruimte werd in twee moderne tentoonstellingszalen herschapen, de zogenaamde 'witte zaal'. De achtergevel ziet uit op de buitentuin en bestaat uit twee bouwlagen van zeven traveeën met spitsboogvormige benedenvensters met gotische tracering. Kenmerkend zijn de aflijnende waterlijsten en ruime rechthoekige bovenvensters in geprofileerde arduinen omlijsting met ijzeren roedenverdeling. De eerste twee traveeën hebben steekboogvormige benedenvensters en kleinere steekboogvormige en rechthoekige bovenvensters.

In het zuiden bevindt zich de aanleunende refter, tussen 1615 en 1631 wederopgebouwd op de vroegere funderingen met behoud van de westpuntgevel en twee linkertraveeën van ongeveer 1375. De voorgevel aan het Sint-Pietersplein is opgetrokken uit Doornikse steen met verwerking van zandsteen. De gevel telt twee bouwlagen van drie traveeën onder een haaks zadeldak (leien). De kelderverdieping is voorzien van steekboogvensters, verder zijn er kleine rechthoekige vensters. Het pand wordt gekenmerkt door horizontaal belijnende waterlijsten en een brede geveltop verrijkt met hoge spitsboognissen met drielobtracering en smalle rechthoekige doorbrekingen. De zuidelijke zijgevel, uitziend op het tweede binnenplein met twee bouwlagen van twaalf traveeën, is evenals de voorgevel opgetrokken uit Doornikse steen met speklagen en opvulling van zandsteen. De begane grond is voorzien van sterk verbouwde rechthoekige vensters en deuren. De spitsboogvormige bovenvensters in geprofileerde zandstenen omlijsting hebben een ijzeren roedenverdeling. De gewelfde kelders worden ingenomen door de 'International Club of Flanders' en boven is er een indrukwekkende ruimte met houten overwelving, in de loop van de 18de eeuw beschilderd door P. van Reysschoot met allegorische scènes en episoden uit het Oude en Nieuwe Testament. De 17de-eeuwse landschapsschilderijen die aanvankelijk de wanden sierden werden in 1796 naar het departementaal museum in de Sint-Pieterskerk en nadien gedeeltelijk overgebracht naar het Museum voor Schone Kunsten. Achter de refter ligt de voormalige keuken, thans receptiezaal of zogenaamde 'Zaal met de twee haarden'.

De westvleugel omvat de voormalige ontvangstzalen, aanleunend tegen het westpand met voorgevel op het Sint-Pietersplein, gebouwd in 1730 naar ontwerp van Bernard de Wilde in een vrij traditionele stijl. De vleugel heeft twee bouwlagen van acht traveeën onder een schilddak (leien) met dakkapelletjes, rechts overlopend in de voorgevel van de refter. Het betreft een baksteenbouw boven een plint van Doornikse steen met verwerking van zandsteen voor vensteromlijstingen en kordons. Registers van kruiskozijnen afgelijnd door kordons ritmeren de gevelwand en accentueren de horizontale gerichtheid.

Er staat een gelijkaardige vleugel van zeventien traveeën, rechts van de refter, onder een lager zadeldak. Er zit een brede rondboogvormige poort in de elfde travee met kwarthol beloop op neuten, met imposten en sluitsteen ingeschreven in een rechthoekige arduinen omlijsting met geblokte hoekpilasters die een hoofdgestel ondersteunen. Wapenschilden van de abdij prijken op de bovenpenanten. De gevel heeft grote muurankers. De noordelijke zijgevel telt vijf traveeën met links gekoppelde kruiskozijnen en gekoppelde deuren met bolkozijn bovenlicht op de verhoogde begane grond, toegankelijk langs een monumentale trap met bordes.

Zuidelijke zijgevel van twee gelijkaardige traveeën in de Kantienberg. Hogere plint met venstertjes door het dalende straatniveau.

Verankerde bakstenen achtergevel uitziend op de tweede binnenplaats. Oostvleugel, aanleunend bij de kapittelzaal, met voorgevel op de tweede binnenplaats, voormalige slaapvertrekken, op cartouches gedateerd "anno 1635". Bak- en zandstenen voorgevel van vijf traveeën en drie bouwlagen onder zadeldak (leien) met rechts een zijtrapgevel. Door waterlijsten gemarkeerde registers van kruis-en bolkozijnen met zandstenen neggen. Centrale rondboogdoorgang naar de buitentuin. Gedateerde cartouches op de zijpenanten van de tweede bouwlaag. Aflijnende geprofileerde zandstenen kroonlijst. Achtergevel van acht traveeën met gelijkaardige ordonnantie en doorgang in de derde travee.

Rechts, in de oksel van de oude en nieuwe slaapvertrekken, vierkante aanbouw (traptoren) afgezet met zandstenen hoekblokken en doorbroken door vierkante venstertjes. Korfboogpoortje op de begane grond.

Aanleunende vleugel met voormalige slaapvertrekken, heden Jeugdherberg. Sober bakstenen gebouw, volgens archiefstukken van 1752. Acht traveeën brede voorgevel met drie bouwlagen onder rechts afgewolfd dak (leien) met dakkapellen. Rechthoekige vensters met zandstenen hoekblokken en dorpels onder strekse ontlastingsboog. Aflijnende geprofileerde zandstenen kroonlijst.

Achtergevel van twaalf traveeën met vier bouwlagen onder afgewolfd dak met dakkapelletjes. Bakstenen gevel geritmeerd door rechthoekige vensters in geprofileerde arduinen omlijsting. Vierkante venstertjes op de zichtbare kelderverdieping.

Verankerde zuidelijke zijgevel op hoge plint met luik. Een venstertravee. Zuidvleugel met voorgevel op de tweede binnenplaats, voormalige infirmerie gebouwd in 1770 naar ontwerp van L.B. Dewez, heden Schoolmuseum M. Thiery.

Voorgevel van elf traveeën met twee bouwlagen onder afgewolfd dak (leien). Witgeschilderde lijstgevel op hoge arduinen plint met keldergaten. Aanvankelijk sterk gemarkeerde middenpartij voorzien van een portiek met kolossale Corinthische zuilen, in 1819 weggenomen en herbruikt voor de portiek van de universiteitsaula (Voldersstraat). Huidige drie middentraveeën nog voorzien van verdiepte penanten. Centrale rondboogdeur geflankeerd door arduinen pilasters met imposten die de booglijst ondersteunen; voorzien van dubbele trap met bordes. Steekboogdeur onder de trap verleent toegang tot de gewelfde kelderverdieping, ingenomen door de kruisboogschuttersgilde Sint-Rochus. Horizontaal gelede gevel met arduinen kordons en aflijnend hoofdgestel. Rechthoekige vensters in vlakke arduinen omlijsting met sluitsteen. Rondboogvormige bovenvensters met arduinen booglijst op imposten op de middentravee. Reliëfplaat met voorstelling van de Opwekking van Lazarus boven de deur.

Achtergevel (Kantienberg) van elf traveeën met twee bouwlagen op een naar rechts toe steeds hoger wordende plint door het dalende straatniveau. Plint van Doornikse steen met getoogde keldergaten. Witgeschilderde lijstgevel met horizontaliserende arduinen kordons en drie traveeën brede uitbouw van één travee onder haaks zadeldak en driehoekig fronton met oculus. Centraal rondboogvenster met arduinen booglijst op imposten geflankeerd door ruime rechthoekige vensters onder driehoekig fronton; rondboogvormige bovenvensters. Vlakke arduinen pilasters lijnen de middentravee af. Omlijste rechthoekige vensters in de zijtraveeën.

Het mobilair omvat een rotonde met rondboognissen met rocaillebekroning, gang met stucplafonds met typische rococomotieven.

Buitentuin

De binnentuin bevindt zich tussen het gebouwencomplex en de Schelde. De tuin behoorde tot de zogenaamde oostsector, omvatte de secundaire functies en toont nu nog steeds de resten van de oude infirmerie, stallen en wijnkelder, boomgaard en wijngaard, verwijzend naar de autonomie van de monastieke gemeenschap. Verschillende opgravingscampagnes sinds 1972 brachten heel gegevens vanaf de Romeinse en vroegmiddeleeuwse periode aan het licht waaruit de doorlopende occupatie van het site blijkt.

In de binnentuin liggen, parallel aan de Schelde, ook de resten van de voormalige 'militaire bakkerij' van 1853 met vermoedelijk oudere kern. Eind 1976 werd dit gebouw tot boven de funderingen gesloopt om het gezicht op het gerestaureerde abdijcomplex te bevorderen en de aanleg van een tuin mogelijk te maken. Nog steeds zichtbaar is de behouden hardstenen onderbouw met vier omlijste rondboogpoorten onder bekronende druiplijst. Links bevindt zich de aanleunende natuurstenen terrasmuur met rondboogopeningen en bekronende ijzeren leuning.

Brouwerij, bakkerij en rosmolen

Aan de huidige Kantienberg ligt de voormalige abdijbrouwerij en -bakkerij met rosmolen. Het voormalig nutsgebouw van de abdij gaat in kern terug tot de 15de eeuw, werd uitgebreid in de 17de eeuw en voornamelijk vernieuwd in 1676 onder abt Gudalus Seiger bij de reorganisatie van de oostsector. Een gevelsteen met jaartal "1764" getuigt daarvan.

Volgens geschreven bronnen waren in het gebouw dus de brouwerij, de bakkerij en de rosmolen van de abdij ondergebracht. De grote centrale ruimte, met drie koetspoorten aan de noordgevel, duidt de plaats aan waar de rosmolen opgesteld was. De eerder kleine kamers met haarden en verzorgde interieurafwerking, de smalle gangen en de trapconstructie, evenals de talrijke vensteropeningen rond de kleine omsloten binnentuin, wijzen eerder op een woon- of verblijfsfunctie. Dit gedeelte van de vleugel was misschien bestemd voor een monnik of voor het personeel dat met de bedrijfsgebouwen van de Sint-Pietersabdij begaan was.

Het gebouw is gedeeltelijk opgetrokken uit Doornikse steen en baksteen onder een pannen zadeldak met dakkapelletjes. De weinig doorbroken straatgevel aan de kant van de Kantienberg is verankerd met enorme muurankers. De vensters zijn rechthoekig. De verankerde bakstenen voorgevel van elf en zes traveeën heeft twee ongelijke bouwlagen door het sterk dalende straatniveau.

  • Stadsarchief Gent, Atlas Goetghebuer, F.22/D.17; F.24/D.18.
  • Stadsarchief Gent, reeks F, nummer 161.
  • DE BUSSCHER E. 1847: Notice sur l'abbaye de Saint-Pierre à Gand, Gent.
  • DE BUSSCHER E. 1867: L'abbaye de Saint-Pierre à Gand, Gent.
  • DE KEYSER E. 1973: Sint-Pietersabdij, Oost-Vlaanderen: abdijen en begijnhoven, Gent, 4-5.
  • DE LEYE G. 1973: Sint-Pietersplein, studie van het Centraal Architectenbureau, Universiteit Gent.
  • DERUELLE M. 1933: De Sint-Pietersabdij te Gent, Archeologische studie, Gent.
  • DERUELLE M. 1959: Problemen aangaande de Sint-Pietersabdij te Gent, Handelingen der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde
  • XIII, Gent, 25-34.
  • DE SCHEPPER A. 1975: Onze-Lieve-Vrouw-Sint-Pieters, Gent.
  • S.N. 1975: Gent, duizend jaar kunst en cultuur III, Gent, 35-37.
  • S.N. 1975: Gids van de Sint-Pietersabdij te Gent, Gent.
  • KERVIJN DE VOLKAERSBEKE P. 1857: Les églises de Gand, II, eglise paroissiale de Notre-Dame, Gent, 221-250.
  • LALEMAN M-C. 1992: De Sint-Pietersabdij te Gent. Dertien eeuwen geschiedenis en cultuur, I.C.E.
  • VAN DRIESSCHE R. 1978: De Barok-Sint-Pieterskerk te Gent, Handelingen der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde, nieuwe reeks , Gent.
  • VERHAEGEN P. 1938: De kerk van Onze-Lieve-Vrouw en den H. Petrus, De oude kerken van Gent, Ars Belgica, VIII, Antwerpen, 53-59.
  • VERHULST A. 1953: Over de stichting en vroegste geschiedenis van de Sint-Pieters- en Sint-Baafsabdijen te Gent, Handelingen der Maatschappij van Geschied- en Oudheid kunde, nieuwe reeks VII, Gent, 353.
  • VOET L. 1944: Over de stichting en vroegste geschiedenis van de Sint-Pieters- en Sint-Baafsabdijen te Gent, Handelingen der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde, nieuwe reeks I, Gent, 81-126.

Auteurs:  Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. & Verbeeck M. 2015: Sint-Pietersabdij en Sint-Pieterskerk [online], https://id.erfgoed.net/teksten/170116 (geraadpleegd op ).


Sint-Pietersabdij, abdijkerk en kloostergebouwen ()

Oudste stichting loopt vermoedelijk op tot het derde kwart van de 7de eeuw, kort na het ontstaan van de Sint-Baafsabdij, en zou volgens recente studies een onrechtstreekse stichting zijn van de Heilige Amandus door tussenkomst van zijn vriend Johannes. Eerste kerk en klooster gewijd aan de heiligen Petrus en Paulus.

Zeker aanzien in begin van de 8e eeuw en eerste ontbinding van de gemeenschap door Karel Martel die abt Celestius afzet in 719 en de bezittingen verdeelt onder zijn vazallen.

Heroprichting in 811 door Karel de Grote en korte culturele bloei voornamelijk onder de lekenabt Eginhart, tevens abt van Sint-Baafs.

Vernieling van de kloostergebouwen in 851 en voornamelijk in 879 met de invallen van de Noormannen. Vrij vlugge wederopbouw en hervorming vanaf 941 door steun van de graven van Vlaanderen, Boudewijn II en Arnulf de Grote.

In 975 reeds wijding van een nieuwe kerk door Adelberon, aartsbisschop van Reims. Stijgend belang van de kerk door het feit dat de graven van Vlaanderen er de investituur ontvangen en velen er begraven worden. De abdij volgt de regel van de Heilige Benedictus, ingevoerd door Gerard van Brogne. Bloeiperiode in de 11e en 12e eeuw: abten hebben wereldlijke, geestelijke en rechterlijke macht in het zogenaamde Sint-Pietersdorp dat onafhankelijk is van de stad Gent tot 1796 (gelegen tussen Ketelpoort, Kortrijksepoort, Walpoort en Heuvelpoort). Verdere uitbreiding van bezittingen door schenkingen, aankopen en ontginningen, talrijke parochies en heerlijkheden in Vlaanderen, bij Doornik en Rijsel, in Zeeuws-Vlaanderen en in Engeland. Nieuwe belangrijke kloosterhervorming volgens de regel van Cluny. Naast de financieel-economische moeilijkheden eind 12e en begin 13e eeuw kwam een religieuze crisis midden 13e eeuw de toestand van de abdij geenszins verbeteren. Economisch herstel eind 13e eeuw en relatieve bloei in de 14e en 15e eeuw tot de beeldenstormers in 1566 en 1578 de abdij opnieuw ten gronde brachten en de romaanse kloostergebouwen haast volledig vernielden.

Terugkeer van de monniken in 1584 en begin van de wederopbouw. De grondvesten van de kerk, refter, kloostergang en kapittelzaal werden grotendeels hergebruikt doch de hoofdrichting van het complex veranderde (noord-zuid-gericht). Bouw van nieuwe pand begonnen in 1592 onder abt Lambert Huberti, beëindigd in 1636. Grootste bouwcampagne echter onder abt Schayck die de nieuwe refter, kapittelzaal en kwartier van de abt liet bouwen. Ook werd de eerste steen gelegd van de nieuwe kerk (1629) die slechts een eeuw later voltooid zal zijn.

Uitbreiding van abtskwartier in 1727 en bouw van proosdij (in 1734) die reeds in 1779 verbouwd werd. Uitbouw van kloostergebouwen onder abt Standaert (1730 westvleugels, 1752 oostvleugel) en Seiger (1770, zuidvleugel met infirmerie) die voornemens was alle gebouwen te laten vernieuwen door architect L.B. Dewez. Eind 18de eeuw immers bereikte de abdij haar hoogste macht. Kort nadien echter werd ze afgeschaft onder het Frans Bewind (1796) en de goederen verbeurd verklaard. De kerk kon onder meer gered worden door toedoen van K. Van Hulthem, en werd departementaal museum voor schilderkunst tot 1810, (datum waarop ze aan de eredienst werd teruggegeven). Sloping van de oorspronkelijke Onze-Lieve-Vrouweparochiekerk (1799) en inrichting van de vroegere abdijkerk als parochiekerk onder de naam van Onze-Lieve-Vrouw-Sint-Pieters.

Aankoop van de kloostergebouwen door de stad (1810) en onderbrengen van kazerne in het oostelijke complex. Westelijke complex daarentegen gesloopt (1811) om plaats te maken voor een marsveld, het huidige Sint-Pietersplein naar ontwerp van architect Leclerc-Restiaux.

Rond 1950 worden voormalige kloostergebouwen verlaten door de militairen en beginnen systematische en grondige doch vrij harde restauraties door de stad.

Heden zijn het Centrum voor Kunst en Cultuur (sinds 1961), het Schoolmuseum M. Thiery (1970), de Directie voor Culturele Zaken en de Dienst Monumentenzorg en Stadsarcheologie (1974/75) en een Jeugdherberg respectievelijk ondergebracht in het pand, de infirmerie, de ontvangstzalen en slaapvertrekken van het voormalige abdijcomplex. Opgravingen in de buitentuin en restauratie van de refter zijn nog aan de gang.

Voormalige Sint-Pietersabdijkerk, heden parochiekerk van Onze-Lieve-Vrouw-Sint-Pieters

Huidige barokke kerk voorafgegaan door verschillende gebouwen waarvan het grondplan en de opstand bekend zijn door het zogenaamde "rode plan" (16de-eeuws) en tekeningen van Van Wijnendaele (1560) evenals door opgravingen van 1932.

Van de allereerste constructie is niets bekend. In 975, wijding van een nieuwe romaanse kerk met basilicaal schip, transept en vierkante kruisingstoren. Belangrijke uitbreiding in begin 13e eeuw met tweede transept, halfronde koorsluiting, kooromgang en klavervormige Mariakapel in laat-romaanse stijl. Talrijke aanbouwen in gotische stijl na brand van 1378; in 1535 toevoeging van octogonale geleding op kruisingstoren.

Totale vernieling in 1580 door de beeldenstormers met uitzondering van enkele kapellen, gedeeltelijk hersteld door de monniken bij hun terugkeer in 1584. Volledige sloping van de kerk en grondvesten als fundering voor nieuwe kerk gebruikt. Getuigen van de romaanse kerk bleven bewaard langs de oostzijde: twee muren van de huidige askapel van Doornikse en Balegemse steen voorzien van drie dikke steunberen met versnijding.

In 1629 eerstesteenlegging van de barokke kerk door bisschop Triest, onder abt Schayck. Eerste ontwerp hoogstwaarschijnlijk toe te schrijven aan de jezuïtenbroeder en beschermeling van de Aartshertogen Albrecht en Isabella, Pieter Huyssens (1577-1637) die onder meer aan de Sint-Carolus Borromeuskerk te Antwerpen en de Sint-Walburga te Brugge werkte en door een reis naar Italië op de hoogte was van de klassieke architectuur.

Eerste belangrijke bouwcampagne van 1629 tot 1649: bouw van de Onze-Lieve-Vrouwekapel op de oude funderingen, koor, oosttoren, twee trapkokers en gewelven. In 1651 werd het koor in gebruik genomen. Na een halve eeuw rust, tweede belangrijke bouwactiviteit in de vroege 18de eeuw met bouw van de centrale westbouw met koepel (voltooid in 1722) en de westgevel (gedateerd 1719).

De huidige kerk ontvouwt een typische barokke kerkplattegrond met hier uitzonderlijk een in elkaar gewerkte westelijke centrale en een oostelijke longitudinale aanleg, tot 1845 van elkaar gescheiden door een grote portiek. De centrale aanleg (normaal in het oosten) in de vorm van een Grieks kruis met centrale koepel is duidelijk geïnspireerd op de Il Gesu- en Sint-Pieterskerk te Rome. De longitudinale partij met basilicaal koor van vier traveeën, halfronde apsis, kooromgang en zeszijdige askapel met sacristieën vormde het oorspronkelijk koor van de monniken.

De harmonie tussen de twee delen vinden we zowel in het inwendige als in het uitwendige van de kerk, bovendien geaccentueerd door éénzelfde materiaalgebruik, namelijk Ledesteen.

Uitwendig: homogene en geslaagde combinatie van de westbouw met Grieks kruis waarvan de westelijke arm voorzien is van een iets gedrukte voorgevel doch meesterlijk gedomineerd door de octogonale koepel met harmonische trommel en bekronende kalot en het oostelijk gedeelte met eenvoudige vierkante toren met speelse peervormige bekroning op de koorgang.

Westgevel, op cartouches gedateerd "anno 1719", met typische barokke compositie: twee geledingen gescheiden door een hoofdgestel, verticaal geritmeerd door vlakke pilasters gemarkeerd door vier groepen van elk twee vlakke Korinthische pilasters die rusten op geprofileerde sokkels en het sterk gekornist hoofdgestel dragen. Centraal portaal met ingeschreven rondboogvormige vleugeldeur in booglijst op imposten, geflankeerd door Korinthische pilasters die een gebogen fronton met guirlandevulling ondersteunen.

Erboven, rondboognis geflankeerd door identieke pilasters onder driehoekig fronton en voorzien van een 19de-eeuws Onze-Lieve-Vrouwebeeld. Kleinere rondboogvormige zijnissen oorspronkelijk bedoeld voor beelden van de heiligen Petrus en Paulus.

Zijtraveeën met rechthoekige vensters in geriemde omlijsting met oren en bekronend gebogen fronton. Spiegels op de borstwering.

Tweede smallere geleding geritmeerd door Toscaanse pilasters en geflankeerd door vleugelstukken met twee monumentale siervazen op de hoekpostamenten. Groot centraal venster met onderbroken gebogen fronton met wapens van de abdij, (Doornikse steen): drie sleutels van goud bekroond met mijter en kroon tussen kruisstaf en zwaard, symbolen van de dubbele macht van de abt. Geheel geflankeerd door gehurkte figuren van de Liefde en de Hoop naar ontwerp van J.B. Delsaert. Bekronend topstuk met kruis.

Erboven oprijzende slanke koepel (van 1722) met octogonale trommel doorbroken door rechthoekige vensters met afwisselende driehoekige en gebogen frontons; casementen op de borstwering. Geaccentueerde hoeken met gegroefde pilasters die het gekornist hoofdgestel en het sierlijk koepelgewelf (leien) met lantaarntje dragen. Gerestaureerd met gebruik van Massangis in 1969-1972 onder leiding van R. Van Driessche.

Zijarmen van Grieks kruis onder afzonderlijke schilddaken (leien) eenvoudig geleed door lisenen en doorbroken door een centraal getoogd venster. Vrij sobere zijgevels van koor met zijbeuken verlicht door zes getoogde benedenvensters in geriemde omlijsting met oren, afgedekt met lessenaarsdak. Hoogkoor verlicht door licht getoogde vensters per travee gevat in een rondboognis en gescheiden door afgeschuinde steunberen. Ronde overkragende hoektorentjes onder kegelvormige bedaking.

Imposante vierkante oosttoren, symbool van de macht van de abdij, dominerend over de Schelde. Blinde onderbouw en een geleding boven het koor voorzien van rondboogvormige galmgaten tussen lisenen. Speelse peervormige bekroning van 1765, aangebracht onder abt Seiger. Restauratie begonnen in 1976. Oostgevel met centrale zeszijdige askapel met behouden romaanse muren, onder koepelvormige bedaking met lantarentje, aanleunend tegen de toren. Zijsacristieën onder lessenaarsdak.

Indrukwekkend, harmonieus en monumentaal kerkinterieur. Sterke ruimtesuggestie en indruk van grootsheid voornamelijk gecreëerd door de dominerende open koepel en het ruime koor dat als het ware fungeert als schip. De gematigde barokke vormgeving wordt onder meer ondersteund door het materiaalgebruik, namelijk natuursteen.

Vier centrale pijlers met afgesnuit binnenvlak, geflankeerd door Korinthische pilasters die een sterk geprofileerd hoofdgestel dragen, zijn verbonden door brede rondbogige, met casementen verrijkte gordelbogen en verdelen de westruimte in negen partijen. Pijlers met rondboognissen voorzien van beelden van de twaalf apostelen en vier kerkvaders naar ontwerp van de Antwerpse beeldhouwer J.B. Gillis, P.A. Verschaffelt en J.B. Van Helderbergh.

De overgang van vierkante plattegrond naar cirkelvormige koepel wordt meesterlijk bekomen door pendentieven met bekronend hoofdgestel dat een cirkelvormige omgang vormt aan de basis van de koepel. Prachtige beelden van de vier evangelisten met hun symbolen te midden van wolken en putti verrijken de pendentieven en zijn het werk van J. Boeksent en P. De Sutter (1721-1722). Rechthoekige vensters met afwisselend bekronend driehoekig en gebogen fronton, gescheiden door vlakke pilasters, verlichten de achtkantige trommel waarop de cirkelvormige koepel, verrijkt met gesculpteerde panelen rust. Overkluizing van de acht vierkante ruimten rondom de koepel met gedrukte kruisribgewelven, verbonden door brede gordelbogen; gewelfvlakken verrijkt met vergulde sterren.

Tegen de westgevel, monumentaal marmeren portaal; aanvankelijk de portiek die het koor van de monniken van de benedenkerk scheidde, in 1845 verplaatst door architect L. Roelandt om de parochiekerk een ruimtelijke eenheid te geven. Twee monumentale marmeren rondbogen, geflankeerd door Ionische zuilen met bekronend fronton, verlenen toegang tot de twee treden hoger gelegen zijbeuken van het koor.

Koor van vier traveeën en drie beuken door twee maal vier zware rechthoekige pijlers met flankerende Korinthische en Toscaanse pilasters van elkaar gescheiden. Drieledige opstand met lage rondboogvormige scheibogen, rechthoekige openingen (heden afgesloten door schilderijen) die oorspronkelijk de beukgalerij verlichtten, en steekboogvormige bovenlichten. Breed gekornist hoofdgestel van de koepelpijlers, doorlopend boven de beukgalerij waardoor een merkwaardige eenheid tussen beide kerkdelen ontstaat.

Middenbeuk overkluisd door middel van kruisribgewelven, zijbeuken met gedrukte gewelven met stermotieven gescheiden door brede gordelbogen met casementen versierd.

Halfronde apsis ingesloten door drie gebogen muren met zelfde drieledige opstand, overkluisd door drieledig gewelf gescheiden door twee brede ribben met eveneens casementversiering.

Kooromgang van koor gescheiden door vijf rondbogen voorzien van prachtige gesmeed en verguld ijzeren hek naar ontwerp van meestersmid Maniet van Kamerijk.

Zeszijdige askapel, ingeschreven in de resten van 13e-eeuwse romaanse klaverbladvormige kapel, uitziend op de kooromgang en hiervan afgesloten door gelijkaardig rococohek. Overkluizing met koepel op zes brede ribben die rusten op pilasters met puttikapiteel; rondboogvormige vensters.

Mobilair: Als abdijkerk bekend om zijn weelderig en rijk kerkmobilair. Talrijke kunstwerken gingen echter verloren tijdens de beeldenstormen en de Franse bezetting.

Schilderijen: voornamelijk afkomstig uit de voormalige abdijgebouwen of het departementaal museum dat tijdens het Frans bewind in de kerk was ondergebracht. Onder meer werken van Th. Van Thulden (de zegepraal van de Eucharistie, Verheerlijking van de Eucharistie en de Zegepraal van de Kerk); werken van J. Janssens (eerste helft 17de eeuw, Bevrijding van H. Petrus); van P.N. van Reysschoot (18de eeuw, de Wonderbare visvangst, Christus en de blindgeborene); werken van Jan Van Doorsselaer (18de eeuw) in de vensters van de koortribunes (Het Laatste Avondmaal, De Verrijzenis, Tien episoden uit het leven van de H. Petrus, de torenbrand van de Onze-Lieve-Vrouwkerk); belangrijk werk van G. de Craeyer (17de eeuw) in het Benedictusaltaar (De schildknaap van Totila ontvangen door H. Benedictus); verder werken van N. de Liemaeckere, J.B. Simons; P. Hals, Jan van Cleef, P. Thyssens, P. van Avont, P. Thys...

Beeldhouwwerk: naast de belangrijke reeds vermelde beelden van de vier evangelisten die de pendentieven sieren en de nisbeelden van de twaalf apostelen en vier kerkvaders, zijn nog te vermelden - monumentaal beeld van de Christus-Verlosser naar ontwerp van J.B. Gillis, oorspronkelijk geplaatst op de portiek van het doksaal, heden achteraan in de kerk; vier prachtige beelden tegen de pijlers van de apsis, namelijk de vier deugden: Voorzichtigheid, Rechtvaardigheid, Sterkte en Matigheid naar ontwerp van J.B. Gillis.

Enkele beschilderde en vergulde houten beelden in het koor; gotisch beeld van Onze-Lieve-Vrouw ter Rive van albast (16de eeuw) heden gestoffeerd.

Meubilair: preekstoel uit eind 18de eeuw met grauwgravure, kruisbeeld toegeschreven aan Duquesnoy. Hoogaltaar van 1921 naar ontwerp van Vaerwyck en Sinia. Sint-Benedictusaltaar naar ontwerp van O. Henry. Kapel van Onze-Lieve-Vrouw-ter-Rive met barokaltaar naar ontwerp van J.B. Cock, onder meer met Onze-Lieve-Vrouwebeeld de zogenaamde Madonna van de Blandijn (14e-eeuws) en barokbeelden.

Bijzonder vermeldenswaardig zijn de gesmeed en verguld ijzeren koorsluitingen in rococostijl, besteld door abt Standaert aan meestersmid Maniet van Kamerijk waardoor protest ontstond van de Gentse smeden, gemaakt tussen 1742 en 1749 en qua artistieke kwaliteiten te vergelijken met de hekken van het Stanislasplein te Nancy.

Doksaal: oorspronkelijk monumentale marmeren koorsluiting, in 1845 voor de ingang geplaatst naar ontwerp van architect L. Roelandt, vermoedelijk ontworpen rond 1782 door architect J.B. Simoens.

Orgel gebouwd door P. Van Peteghem (1847), kast en beeldhouwwerken van J.J. Bogaert (1848).

Verder bezit de kerk nog een belangrijke verzameling aan edelsmeedwerk.

Voormalige kloostergebouwen

De nog bestaande gebouwen, overwegend daterend uit de 17de en 18de eeuw vormen slechts het oostelijke blok van een aanvankelijk veel ruimer complex. Zoals reeds vermeld werden de romaanse kloostergebouwen die een vrij ingewikkeld grondplan vertoonden (confer Cluny) en volgens de regels der benedictijnen waren opgetrokken met de kloostergang ten zuiden van de kerk en ten noorden van de refter, haast volledig vernield door de beeldenstormers. Langzame heropbouw in laatgotische stijl en traditionele stijl. Omstreeks eind 18de eeuw bereikte de abdij zijn grootste uitbreiding en vertoonde volgende vorm: een ruime vierkante binnenplaats omgeven door gebouwen, afgesloten door ijzeren hekken en voorzien van twee ingangen, in het noorden en in het zuiden bij het zogenaamde Stalhof. Het westelijke complex was het gebouw met het abtskwartier (1619 en 1727) en de prelaatsgebouwen met onder meer een rechtbank en gevangenis (1734 en 1779) en verdween in 1811. Het oostelijke resterende complex gebouw omvat de eigenlijke kloostervertrekken die gegroepeerd zijn rondom twee binnenplaatsen: in het noorden het pand, aanleunend tegen de zuidflank van de kerk met ten oosten de kapittelzaal, ten zuiden de refter en ten westen de ontvangstkamers. De slaapvertrekken, infirmerie, ontvangstkamers en stallingen omsluiten een tweede binnenplein. De abdijbrouwerij- en bakkerij strekken zich uit aan de huidige Kantienberg.

Kloostergang, daterend van 1592 en gedateerd 1636 (datum in zuidoosthoek), opgetrokken uit Doornikse steen en zandsteen in laatgotische en traditionele stijl. Vier panden op het rechthoekige hof geopend met spitsboogvormige benedenvensters met gotische tracering gescheiden door versneden pilasters die reiken tot boven de gelijkvloerse verdieping; eerder traditionele kruiskozijnen afgelijnd door waterlijsten op de bovenverdieping. Oost- en westpand van zeven traveeën met centrale deur en langere noord- en zuidpand met centrale vijfzijdige en driezijdige uitbouw, voorheen respectievelijk gebruikt als rouwkapel en lavatorium.

Overwelfde kloosterpanden met gedrukte gewelven met stuccostermotieven, onder meer met wapenschild van de abdij (in het westpand), gescheiden door natuurstenen gordelbogen. Noordwesthoek met brede rondboogdoorgang met holrond beloop, geflankeerd door verdiepte pilasters onder bekronend gebogen fronton. Opklimmende trap naar huidig straatniveau, in 1848 verhoogd bij de nivellering van het Sint-Pietersplein. Bevloering met behouden herdenkingsstenen en grafstenen van de verschillende abten die tot 1748 in de panden begraven werden.

Een afdalende trap in de noordoosthoek leidt naar de overwelfde kelder (romaans?) gelegen onder de kerk.

Aanleunend tegen het oostpand, vroegere kapittelzaal op de begane grond en bibliotheek op de bovenverdieping, opgetrokken tussen 1616 en 1635.

In vrij oorspronkelijke staat gerestaureerde kapittelzaal met spitsboogvormige vensters met gotische tracering en gelijkaardige geajoureerde vensters tussen het pand en de zaal. Van de 18de-eeuwse bibliotheek op de bovenverdieping, vermaard om zijn lambriseringen met spiegels en beschilderd plafond, bleef na het verblijf van de militairen haast niets bewaard. De ruimte werd in twee moderne tentoonstellingszalen herschapen, de zogenaamde "witte zaal".

Achtergevel uitziend op de buitentuin. Twee bouwlagen van zeven traveeën met spitsboogvormige benedenvensters met gotische tracering: Aflijnende waterlijsten en ruime rechthoekige bovenvensters in geprofileerde arduinen omlijsting met ijzeren roedeverdeling. Eerste twee traveeën met steekboogvormige benedenvensters en kleinere steekboogvormige en rechthoekige bovenvensters.

In het zuiden aanleunende refter, tussen 1615 en 1631 wederopgebouwd op de vroegere funderingen met behoud van de westpuntgevel en twee linkertraveeën van ongeveer 1375. Voorgevel (Sint-Pietersplein) van Doornikse steen met verwerking van zandsteen. Twee bouwlagen van drie traveeën onder haaks zadeldak (leien).

Kelderverdieping met steekboogvensters; verder kleine rechthoekige vensters. Horizontaal belijnende waterlijsten en brede geveltop verrijkt met hoge spitsboognissen met drielobtracering en smalle rechthoekige doorbrekingen.

Zuidelijke zijgevel, uitziend op het tweede binnenplein met twee bouwlagen van twaalf traveeën, evenals de voorgevel opgetrokken uit Doornikse steen met speklagen en opvulling van zandsteen. Begane grond met nog niet gerestaureerde, sterk verbouwde rechthoekige vensters en deuren; spitsboogvormige bovenvensters in geprofileerde zandstenen omlijsting met ijzeren roedeverdeling.

Gewelfde kelders ingenomen door de "International Club of Flanders" en boven indrukwekkende ruimte met houten overwelving, in de loop van de 18de eeuw beschilderd door P. van Reysschoot met allegorische scènes en episoden uit het Oude en Nieuwe Testament. De 17de-eeuwse landschapschilderijen die aanvankelijk de wanden sierden werden in 1796 naar het departementaal museum in de Sint-Pieterskerk en nadien gedeeltelijk overgebracht naar het Museum voor Schone Kunsten. Achter de refter, voormalige keuken, thans receptiezaal of zogenaamde "Zaal met de twee haarden".

Westvleugel, voormalige ontvangstzalen, aanleunend tegen het westpand met voorgevel op het Sint-Pietersplein, gebouwd in 1730 naar ontwerp van Bernard de Wilde in een vrij traditionele stijl, heden gerestaureerd. Twee bouwlagen van acht traveeën onder schilddak (leien) met dakkapelletjes, rechts overlopend in de voorgevel van de refter. Baksteenbouw boven een plint van Doornikse steen met verwerking van zandsteen voor vensteromlijstingen en kordons. Registers van kruiskozijnen afgelijnd door kordons ritmeren de gevelwand en accentueren de horizontale gerichtheid.

Gelijkaardige vleugel van zeventien traveeën, rechts van de refter, onder lager zadeldak. Brede rondboogvormige poort in elfde travee met kwarthol beloop op neuten, met imposten en sluitsteen ingeschreven in een rechthoekige arduinen omlijsting met geblokte hoekpilasters die een hoofdgestel ondersteunen. Wapenschilden van de abdij op de bovenpenanten. Grote muurankers. Noordelijke zijgevel van vijf traveeën met links gekoppelde kruiskozijnen en gekoppelde deuren met bolkozijn bovenlicht op de verhoogde begane grond, toegankelijk langs een monumentale trap met bordes.

Zuidelijke zijgevel van twee gelijkaardige traveeën in de Kantienberg. Hogere plint met venstertjes door het dalende straatniveau.

Verankerde bakstenen achtergevel uitziend op de tweede binnenplaats. Oostvleugel, aanleunend bij de kapittelzaal, met voorgevel op de tweede binnenplaats, voormalige slaapvertrekken, op cartouches gedateerd "anno 1635". Bak- en zandstenen voorgevel van vijf traveeën en drie bouwlagen onder zadeldak (leien) met rechts een zijtrapgevel. Door waterlijsten gemarkeerde registers van kruis- en bolkozijnen met zandstenen neggen. Centrale rondboogdoorgang naar de buitentuin. Gedateerde cartouches op de zijpenanten van de tweede bouwlaag. Aflijnende geprofileerde zandstenen kroonlijst. Achtergevel van acht traveeën met gelijkaardige ordonnantie en doorgang in de derde travee.

Rechts, in de oksel van de oude en nieuwe slaapvertrekken, vierkante aanbouw (traptoren) afgezet met zandstenen hoekblokken en doorbroken door vierkante venstertjes. Korfboogpoortje op de begane grond.

Aanleunende vleugel met voormalige slaapvertrekken, heden Jeugdherberg. Sober bakstenen gebouw, volgens archiefstukken van 1752. Acht traveeën brede voorgevel met drie bouwlagen onder rechts afgewolfd dak (leien) met dakkapellen. Rechthoekige vensters met zandstenen hoekblokken en dorpels onder strekse ontlastingsboog. Aflijnende geprofileerde zandstenen kroonlijst.

Achtergevel van twaalf traveeën met vier bouwlagen onder afgewolfd dak met dakkapelletjes. Bakstenen gevel geritmeerd door rechthoekige vensters in geprofileerde arduinen omlijsting. Vierkante venstertjes op de zichtbare kelderverdieping.

Verankerde zuidelijke zijgevel op hoge plint met luik. Een venstertravee. Zuidvleugel met voorgevel op de tweede binnenplaats, voormalige infirmerie gebouwd in 1770 naar ontwerp van L.B. Dewez, heden Schoolmuseum M. Thiery.

Voorgevel van elf traveeën met twee bouwlagen onder afgewolfd dak (leien). Witgeschilderde lijstgevel op hoge arduinen plint met keldergaten. Aanvankelijk sterk gemarkeerde middenpartij voorzien van een portiek met kolossale Corinthische zuilen, in 1819 weggenomen en hergebruikt voor de portiek van de universiteitsaula (Voldersstraat). Huidige drie middentraveeën nog voorzien van verdiepte penanten. Centrale rondboogdeur geflankeerd door arduinen pilasters met imposten die de booglijst ondersteunen; voorzien van dubbele trap met bordes. Steekboogdeur onder de trap verleent toegang tot de gewelfde kelderverdieping, ingenomen door de kruisboogschuttersgilde Sint-Rochus. Horizontaal gelede gevel met arduinen kordons en aflijnend hoofdgestel. Rechthoekige vensters in vlakke arduinen omlijsting met sluitsteen. Rondboogvormige bovenvensters met arduinen booglijst op imposten op de middentravee. Reliëfplaat met voorstelling van de Opwekking van Lazarus boven de deur.

Achtergevel (Kantienberg) van elf traveeën met twee bouwlagen op een naar rechts toe steeds hoger wordende plint door het dalende straatniveau. Plint van Doornikse steen met getoogde keldergaten. Witgeschilderde lijstgevel met horizontaliserende arduinen kordons en drie traveeën brede uitbouw van één travee onder haaks zadeldak en driehoekig fronton met oculus. Centraal rondboogvenster met arduinen booglijst op imposten geflankeerd door ruime rechthoekige vensters onder driehoekig fronton; rondboogvormige bovenvensters. Vlakke arduinen pilasters lijnen de middentravee af. Omlijste rechthoekige vensters in de zijtraveeën.

>Mobilair: rotonde met rondboognissen met rocaillebekroning, gang met stucplafonds met typische rococomotieven.

Achter het complex gebouw gelegen, buitentuin van de abdij, afdalend naar de Schelde. Verschillende opgravingscampagnes sinds 1972 brachten heel wat grondvesten en archeologisch materiaal aan het licht die wijzen op een doorlopende menselijke aanwezigheid vanaf de 9e eeuw tot op heden. De wetenschappelijke bestudering van dit alles zal mogelijk tot een vernieuwde visie op de abdij leiden.

Parallel aan de Schelde gelegen voormalige "militaire bakkerij" van 1853 met vermoedelijk oudere kern, eind 1976 tot boven de funderingen gesloopt om het gezicht op het gerestaureerde abdijcomplex te bevorderen en de aanleg van een tuin mogelijk te maken. Behouden hardstenen onderbouw met vier omlijste rondboogpoorten onder bekronende druiplijst. Links aanleunende natuurstenen terrasmuur met rondboogopeningen en bekronende ijzeren leuning.

Aan de huidige Kantienberg gelegen voormalige abdijbrouwerij en -bakkerij. Twee gebouwen gedeeltelijk opgetrokken uit Doornikse steen en baksteen onder zadeldak (pannen) met dakkapelletjes, volgens archiefstukken daterend van 1764. Weinig doorbroken straatgevel verankerd met enorme muurankers. Verankerde bakstenen voorgevel van elf en zes traveeën met twee ongelijke bouwlagen door het sterk dalende straatniveau. Rechthoekige vensters.

  • Stadsarchief Gent, Atlas Goetghebuer, F.22/D.17; F.24/D.18.
  • Stadsarchief Gent, reeks F, nummer 161.
  • DE BUSSCHER E. 1847: Notice sur l'abbaye de Saint-Pierre à Gand, Gent.
  • DE BUSSCHER E. 1867: L'abbaye de Saint-Pierre à Gand, Gent.
  • DE KEYSER E. 1973: Sint-Pietersabdij, Oost-Vlaanderen: abdijen en begijnhoven, Gent, 4-5.
  • DE LEYE G. 1973: Sint-Pietersplein , studie van het Centraal Architectenbureau, Universiteit Gent.
  • DERUELLE M. 1933: De Sint-Pietersabdij te Gent, Archeologische studie, Gent.
  • DERUELLE M. 1959: Problemen aangaande de Sint-Pietersabdij te Gent, Handelingen der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde XIII, Gent, 25-34.
  • DE SCHEPPER A. 1975: Onze-Lieve-Vrouw-Sint-Pieters, Gent, Korte schets, geschiedenis, kunst, Gent.
  • KERVIJN DE VOLKAERSBEKE P. 1857: Les églises de Gand, II, eglise paroissiale de Notre-Dame, Gent, 221-250.
  • S.N. 1975: Gent, duizend jaar kunst en cultuur III, Gent, 35-37.
  • S.N. 1975: Gids van de Sint-Pietersabdij te Gent, Gent.
  • VAN DRIESSCHE R. 1978: De Barok-Sint-Pieterskerk te Gent, Handelingen der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde, nieuwe reeks, Gent.
  • VERHAEGEN P. 1938: De oude kerken van Gent, Ars Belgica, VIII, De kerk van Onze-Lieve-Vrouw en den Heilige Petrus, Antwerpen, 53-59.
  • VERHULST A. 1953: Over de stichting en vroegste geschiedenis van de Sint-Pieters- en Sint-Baafsabdijen te Gent, Handelingen der Maatschappij van Geschied- en Oudheid kunde, nieuwe reeks VII, Gent, 353.
  • VOET L. 1944: Over de stichting en vroegste geschiedenis van de Sint-Pieters- en Sint-Baafsabdijen te Gent, Handelingen der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde, nieuwe reeks I, Gent, 81-126.

Bron: BOGAERT C., LANCLUS K. & VERBEECK M. met medewerking van LINTERS A. 1979: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Gent, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 4nb Zuid-West, Brussel - Gent.
Auteurs:  Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. & Verbeeck M. 1979: Sint-Pietersabdij en Sint-Pieterskerk [online], https://id.erfgoed.net/teksten/21199 (geraadpleegd op ).