Dit monument bevindt zich op een rond punt op de grens van het oude en het nieuwe gedeelte van de Westerbegraafplaats. Het betreft een architecturale compositie in witte Euvillesteen, ter ere van de geallieerden uit de Eerste Wereldoorlog. De constructie is sterk symmetrisch opgebouwd: de voor- en achterzijde zijn quasi identiek, evenals de zijkanten. De verschillen situeren zich in de uitwerking van de laag- en hoogreliëfs die het geheel versieren.
In vooraanzicht onderscheidt men een centrale partij, die hoger is dan de muren die deze flankeren. Dit centraal gedeelte wordt gevormd door een lage trap, die uitkomt op een kleine, gesloten galerij, versierd met een suggestie van in elkaar passende, steeds kleiner wordende, omlijstingen. Deze galerij wordt geflankeerd door twee pijlers, die als console dienen voor twee zeer grote standbeelden, die allegorische vrouwenfiguren voorstellen. Op de pijlers boven de vrouwen ziet men een fries van laurierbladeren. Tussen de beelden in, boven de gelijkvloerse galerij, bevindt zich een constructie van pijlers, kroonlijst en guttae, sterk refererend aan de klassieke Griekse architectuur. Op de kroonlijst leest men de datering '1914 - 1918'.
De flankerende muren zijn alle op gelijkaardige wijze versierd: de muren zijn uit grote blokken opgebouwd en bovenaan met een reliëf versierd waarop men de soldaten van een bepaald land in actie ziet. Hieronder werd een schild, eveneens in reliëf, aangebracht, dat de vlag van dat land voorstelt. Op de zijkanten van deze flankerende muren werd telkens hetzelfde laagreliëf aangebracht: een frontaal voorgestelde, halfnaakte dame, die een bloemenkrans voor haar schoot houdt.
Het monument werd opgericht ter ere van de geallieerden van de Eerste Wereldoorlog, maar na de Tweede Wereldoorlog voegde men in de galerijen voor- en achteraan ook de jaartallen '1940 - 1945' toe. In de galerij langs de voorzijde (met de rug naar het oude deel van de begraafplaats) staat een standaard waaraan kransen kunnen worden opgehangen. Aan de voet van de linkerconsole vooraan liggen een eikentak en lauriertak uit brons. De allegorische vrouwenfiguur op de linkervoorzijde van het monument draagt een Belgische soldatenhelm, ze houdt de armen gekruist voor zich, in haar rechterhand houdt ze een zwaard, in haar linker een weegschaal. Zij staat symbool voor de gerechtigheid. Ook de vrouw rechts draagt een helm, ditmaal een met oorflappen, ze houdt eveneens de armen gekruist voor zich. In haar handen ziet men opengebroken boeien, symbool voor bevrijding.
Langs de voorzijde herkent men op de muur links van de centrale partij soldaten die een kanon bedienen, gevolgd door soldaten met geweren en een soldaat met een trompet. Het is de infanterie van België, te zien aan de kledij en aan het schild met leeuw onder het reliëf. Op het rechterreliëf ziet men Franse infanteristen. Langs de achterzijde (aan het nieuwe deel van de begraafplaats) draagt de allegorische figuur links een helm met een grote veer, net als de Italiaanse soldaten (bersaglieri, infanteristen) op het fries ernaast. Deze dame houdt met haar beide handen een fakkel rechts van haar gelaat, allegorie van de hoop. Rechts van haar ziet men de allegorie van de zee, deze dame draagt namelijk in de drietand in de handen, terwijl er een vis en een boei aan haar voeten liggen. Rechts van haar bevindt zich het reliëf van de Britse mariniers. Ook hier is er dus een directe link tussen de allegorische vrouwenbeelden en de reliëfs.
De ontstaansgeschiedenis van dit monument is volledig te volgen aan de hand van documenten die in het Gentse stadsarchief bewaard zijn (reeks VII, 1825). De stad schreef een ontwerpwedstrijd uit, waaraan uiteindelijk 23 kunstenaars deelnamen. Onder de deelnemers herkent men de namen van kunstenaars, die ook instonden voor het ontwerp van andere oorlogsmonumenten in Gent. Zo bijvoorbeeld Domien Ingels, Gustave Vanden Meersche, Hippolyte Leroy, Theo Soudeyns, Geo Verbanck en Jules Vandenhende.
In deze documenten leest men onder meer ook dat het oorspronkelijke ontwerp van De Cock twee bronzen deuren bevatte, waardoor het geheel de allure van een poort zou verkrijgen. Ten gevolge de te hoge kostprijs werd uiteindelijk gekozen deze te vervangen door een eenvoudige muur in Euvillesteen.
Het verhaal van de oprichting eindigt in deze documenten in mineur. Terwijl de inhuldiging pas van 26 oktober 1924 dateert, constateerde men in februari 1925 reeds dat niet alle gebruikte Euvillesteen van een goede kwaliteit was, op dat moment waren sommige stenen reeds gebarsten. Bovendien waren sommige voegen te breed en kon het regenwater niet overal vrij afstromen. Ook ontbraken er elementen, zoals beplanting en zelfs wierookvaten die op blauwdruk aangeduid waren, maar er nooit gekomen zijn. Er is dan ook een deel van het loon van de kunstenaar ingehouden.
Suzanne Janssens, In het openluchtmuseum te Gent, de Arteveldestad, Gent 1980, p. 116-118.
A. Slinger e.a., Natuursteen in monumenten, Zeist 1980, p. 60-62.
http://adore.ugent.be/topo/search/view?q=title:Monumenten%20AND%20city:Gent&start=19 (geraadpleegd op 27 oktober 2010).
Stadsarchief Gent, reeks VII, 1825: 2 foto's van de maquette.
Bron: Depestel Sarah 2009: Monumenten ter ere van gesneuvelden uit de Eerste en Tweede Wereldoorlog in Gent: een (kunst)historisch overzicht met voorstellen ter bevordering van de instandhouding en eventuele restauratie, onuitgegeven masterthesis Artesis Hogeschool Antwerpen. Auteurs: Depestel, Sarah Datum: De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)