is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Villa Decourrière
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Villa Decourrière
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Modernistische villa
Deze vaststelling was geldig van tot
De modernistische villa Decourrière, tussen 1957 en 1959 gerealiseerd door het architectentrio Jean-Pierre Blondel, Lucien-Jacques Baucher en Odette Filippone, is ingeplant op een ruim, hellend perceel met ten zuiden een uitzicht op de vallei van de Jezuïetenbeek. De helling van het terrein en het uitzicht van de omgeving worden weerspiegeld in de architectuur: twee vleugels in een stompe hoek op elkaar aansluitend, met – de glooiing volgend – verspringende niveaus in de slaapvleugel.
Het terrein waarop de villa gebouwd zou worden, was oorspronkelijk eigendom van Georges Chantren (1922-1975), de neef en jarenlange scoutsvriend van Jean-Pierre Blondel. Chantren had de schapenweide op een helling, toen met prachtig zicht op de hoeve Schaveye in Ukkel, ontdekt tijdens een wandeling in Linkebeek en was er uiteindelijk in geslaagd om het terrein aan te kopen. Hij huwde met Francine Cooremans (°1924), de dochter van Lucien Cooremans (1899-1985), die tussen 1956 en 1976 burgemeester was van Brussel. Tussen 1949 en 1950 liet het pasgetrouwde paar er door Jean-Pierre Blondel een bescheiden woning met "tout ce qu'il faut, mais pas de luxe" oprichten. Toen Jacqueline Cooremans (1927-1994), de zus van Francine, terugkeerde uit Congo met haar man Roger Decourrière (1927-2005), een handelsingenieur bij Solvay, wilden ook zij na enkele jaren een eigen woning bouwen voor hun gezin, dat uiteindelijk vier kinderen zou tellen. Ze kochten een deel van het terrein in Linkebeek over en kozen eveneens Jean-Pierre Blondel (°1924) als architect, ondertussen geassocieerd met Odette Filippone (1927-2002) en Lucien-Jacques Baucher (°1929). Het jonge echtpaar interesseerde zich voor moderne architectuur en wilde graag een huis dat optimaal gebruik maakte van het terrein. Pas terug uit Congo, hadden ze geen ruim budget ter beschikking, wat de al bij al bescheiden afmetingen van de woning en het gebruik van economische bouwmaterialen verklaart. Om maximaal gebruik te maken van het bouwterrein, werd zo dicht mogelijk bij de haag van het belendende perceel gebouwd.
De voormalige schapenweide, van beperkte beplanting voorzien door het echtpaar Chantren, werd als één grote gemeenschappelijke tuin gebruikt door de twee gezinnen. Ook Jean-Pierre Blondel, zijn broer Claude Blondel en hun families kwamen er regelmatig op bezoek. Op een klein stukje haag na, ter hoogte van de woningen, werd er nooit een scheidingsmuur tussen de twee terreinen opgetrokken. De villa Decourrière kampte met vochtproblemen, vooral ter hoogte van de zuidwestgevel van de ouderslaapkamer. Om dit op te lossen werden de noordwestelijke en zuidwestelijke gevels van de slaapvleugel van een houten beplanking voorzien. Toch was het verder, winter en zomer, een warm en bijzonder aangenaam huis om in te wonen. Samen met de familie Chantren werd (zonder architect) nog een carport gebouwd, aan straatzijde, die dienst deed voor beide woningen. Een klein gebouwtje werd eveneens later (en vermoedelijk eveneens zonder architect) opgetrokken achter de villa. Het deed eerst dienst als kippenhok en later voor de opslag van tuinmateriaal. Beide constructies sluiten stilistisch goed aan bij het hoofdgebouw.
Na het overlijden van zijn echtgenote hertrouwde Roger Decourrière. Hij bleef in het huis wonen tot aan zijn dood, waarna het in 2006 verkocht werd aan de huidige eigenaars.
De villa ligt op een afhellend, beboomd terrein in een rustige, residentiële buurt in Linkebeek. Aan de voet van de helling liggen enkele kunstmatige vijvers, beheerd door de Vlaamse overheid.
Aan de straatzijde is een carport voorzien, los van het hoofdvolume. De carport heeft een licht hellend schuin dak en is opgetrokken uit witgeschilderde betonstenen in combinatie met een houten skelet. De villa zelf is wat dieper op het perceel ingeplant. Achter de villa bevindt zich nog één klein, vrijstaand gebouwtje, opgetrokken uit betonsteen en met een licht hellend schuin dak. Een recht pad van flagstones, aan de linkerzijde geflankeerd door een haag, leidt naar de voordeur. Rechts van het pad, dicht bij de woning, staat een korte, vrijstaande muur, die niet voorzien was op de oorspronkelijke plannen. Oorspronkelijk was er ook een oprit naar de garage, die door de huidige eigenaars verwijderd werd.
De villa bestaat uit twee dynamisch ten opzichte van elkaar geplaatste vleugels, van één bouwlaag maar van licht verschillende hoogte. Beide vleugels hebben een flauw hellend plat dak en een grosso modo trapeziumvormig grondplan. De vleugels zijn onder een licht stompe hoek ten opzichte van elkaar geplaatst, zodanig dat het gebouw zich volledig opent naar het achterliggende landschap. De dagvleugel links is op het zuidoosten georiënteerd, de nachtvleugel rechts op het zuidwesten. Het metselwerk is opgebouwd uit ruwe betonstenen (blocs Schistal des Ets. Spongine) die zowel binnen als buiten wit geschilderd zijn. Het schrijnwerk, binnen en buiten is uitgevoerd in gevernist Niangon en grotendeels bewaard. De gevels die op het noordoosten of het noordwesten gericht zijn, zijn maximaal gesloten. Aan de straatzijde worden ze alleen doorbroken door de hoogstnoodzakelijke, eenvoudige, rechthoekige functionele openingen, zoals onder meer de garagepoort, de voordeur en één smalle, gevelhoge lichtstrook op de scheiding met de linkervleugel. Verder zijn er slechts twee clusters van kleine rechthoekige openingen, voorzien van monochroom gekleurd glas, in de linkervleugel ter hoogte van de garage en de keuken. Deze kleine, rechthoekige, monochrome glasraampjes gebruikten de architecten eveneens in het paviljoen Marie Thumas op Expo '58. Ze werden daar en ook hier uitgevoerd naar ontwerp van de abstracte schilder Louis Van Lint. De noordwestgevel is volledig gesloten, op een gelijkaardig cluster van kleine rechthoekige raampjes ter hoogte van de inkomhal na. Deze gevel werd door de vorige bewoners voorzien van een houten beplanking. Die werd door de huidige eigenaar verwijderd, waarna deze gevel van een witte, isolerende bepleistering werd voorzien, wat beter aansluit bij het oorspronkelijke concept. Alle gevels die op het zuidoosten of zuidwesten gericht zijn, zijn maximaal open, met uitzondering van de zuidwestelijke gevel van de ouderslaapkamer, die eveneens voorzien werd van de een isolerende bepleistering. De leefruimte heeft vensters die doorlopen van vloer tot plafond, bij de andere vertrekken zijn er vensters met een beperkte borstwering.
De linkervleugel omvat aan de straatzijde dienstvertrekken: naast elkaar opeenvolgend de garage (nu bergruimte), de kamer voor de huishoudster (nu bureau) met een toilet, een gang met de keldertrap en de keuken. Aan de tuinzijde, over de hele lengte en overluifeld door het uitkragende dak, ligt de leefruimte met een spectaculair uitzicht op het omgevende, beboste gebied. De keuken werd door de huidige bewoners vernieuwd. Daarbij werden de aanwezige felblauwe keukenvloer in keramische tegels en de oorspronkelijke handgreepjes van de keukenkasten behouden. De nieuwe kasten volgen wel het oorspronkelijke grondplan. De leefruimte is een grote, rechthoekige open ruimte van ongeveer tien meter lengte, met zichtbare, houten draagbalken op een modulaire afstand van ongeveer drie meter, die het overkragende dak ondersteunen. Ze is volledig beglaasd aan de zuidoost- en zuidwestzijde, door grote, rechthoekige vensters met een eenvoudige indeling (grote glasvlakken onderaan, smalle bovenlichten bovenaan), in een verdeling gebaseerd op de module van de draagbalken. Een centraal schuifraam en een deurvenster zorgen voor directe toegang tot de tuin. Het oorspronkelijke schrijnwerk in gevernist Niangon bleef hier volledig bewaard, net als het oorspronkelijke dubbel glas (gedateerd "02/59") met uitzondering van de ramen van de deurvenster op het zuidoosten. Het oorspronkelijke dubbele glas vertoont een verdonkering, een soort 'waas' die de waarneming van binnen naar buiten verstoort.
Een bijzonder en opvallend element in de leefruimte is de centrale open haard met hoekige vormgeving en spectaculaire, zwart metalen kap, die een visuele scheiding vormt tussen het eetgedeelte en het zitgedeelte. Dit typerende element uit de bourgeoiswoning, werd door de architecten van een vernieuwende vormgeving voorzien. De dubbelwandige metalen kap hangt vrij van het plafond, op ongeveer één meter van de muur en zweefde oorspronkelijk boven de haard, die bestaat uit een horizontale, rechthoekige betegelde plaat op een sokkel, waarbij ook een ruimte voorzien is onder de plaat, tussen de sokkel en de muur, om hout te stapelen. Omwille van de rookhinder en de veiligheid werd de haard later afgeschermd door een combinatie van metalen en glazen platen.
De living, oorspronkelijk met zwarte cementtegelvloer, werd op een gegeven moment voorzien van een houten vloer. De verwarming is een heteluchtverwarming met convectoren, met vloerroosters ter hoogte van de ramen aan de zuidzijde. In de leefruimte is aan de westwand nog een modulaire wandkast aanwezig, waarin ook de geluidsinstallatie is verwerkt. De kast werd, vermoedelijk in de late jaren 1960, op maat gemaakt volgens de specificaties van Nicole Cooremans (geboren Lombard), een interieurontwerpster die afstudeerde aan La Cambre.
De rechtervleugel van de villa volgt de helling van het terrein naar beneden en ontvouwt zich in een serie van zeven aaneengeschakelde, opeenvolgende plateaus die ongeveer 20 centimeter in hoogte verschillen. De inkomhal op het bovenste plateau wordt gevolgd door een reeks gelijkaardige, cellulair opgevatte ruimtes, aan de rechterzijde verbonden door een zenitaal verlichte gang, wat voor een soort enfilade-effect zorgt. De gang eindigt op de deur naar de ouderslaapkamer op het laagst gelegen plateau. De vensters in deze vleugel waren oorspronkelijk voorzien van enkel glas, met één vast en één schuivend deel. Dit werd vervangen door gewoon vast dubbel glas. Eén schuifraam van dit type bleef nog bewaard (hergebruikt?) in het bijgebouwtje bij de villa. Het badkamerraam had oorspronkelijk een schuivend luik. Mogelijk werd dit raam iets verkleind.
De inkomhal heeft een trapeziumvormig grondplan met centraal een vestiairekast naar ontwerp van de architecten, waarachter het toilet is voorzien. Zoals alle andere kasten naar ontwerp van Baucher, Blondel en Filippone in deze woning was de kast oorspronkelijk uitgevoerd in een combinatie van gevernist Niangon voor de stijlen en triplex, dat moest vernist worden om met Niangon te harmoniëren, voor de vlakken. Momenteel zijn de vlakken roodbruin gekleurd. In deze kast is nog de oorspronkelijke vloerbedekking in zwarte cementtegels te zien. In de rest van de hal is die vervangen door dezelfde houten vloer als in de living. De smalle, gevelhoge verticale lichtstrook in de inkomhal, op de scheiding met de linkervleugel, correspondeerde oorspronkelijk met een smalle lichtstrook in het dak en werd in de noordoostgevel aan de binnenzijde gereflecteerd in een smalle, gevelhoge strook spiegelglas. Op een gegeven moment werd de lichtstrook in het dak echter vervangen door matglas met TL-verlichting erachter. Een wasbekken in blauwe, geëmailleerde keramiek, met kraan en zeepbakje naar ontwerp van internationaal bekend beeldhouwer en keramist Antoine de Vinck (een goede vriend van de echtgenote van Lucien-Jacques Baucher), bevindt zich in de hoek voor de strook spiegelglas. In de inkomhal is door de huidige eigenaars een bureaumeubeltje geplaatst, met daarop één klein bureaulampje met vrij opvallende vormgeving, dat mogelijk deel uitmaakte van de oorspronkelijke interieuraankleding.
De enfilade bestond aanvankelijk uit er vijf cellen van gelijke grootte, één cel per plateau. Iedere cel had zijn persoonlijke, op maat gemaakte wandkast in de gang. Deze kasten, naar hetzelfde model als die in de hal, bleven bewaard. Volgens de plannen was de eerste cel een berghok, vervolgens waren er drie kinderkamers en tot slot de badkamer. Het berghok en de eerste kinderslaapkamer werden door de vorige bewoners samengevoegd en de vloerbedekking werd er vervangen door een houten plankenvloer. De resterende twee kinderslaapkamers behouden volledig hun minimalistische uitrusting met breed, houten venstertablet met aangewerkt schrijftablet, ondiepe wandnissen voorzien van houten legplanken en de oorspronkelijke wandlampen. De originele vloerbedekking uit zwarte cementtegels is hier eveneens nog aanwezig. De badkamer werd door de huidige eigenaars vernieuwd, naar verluidt in de stijl van de oorspronkelijke. Wel werd de indeling van het sanitair gewijzigd. De gang bewaart de originele vloerbedekking in zwarte cementtegels, per plateau eindigend op een houten neus. De zenitale verlichting zorgt er voor een feeëriek effect. De plateaus lijken elkaar te weerspiegelen. De ouderslaapkamer op het einde van de gang bewaart de originele vloerbedekking in zwarte cementtegels, verlichtingsarmaturen, breed venstertablet en in de wand ingewerkte nissen als opbergruimte. De op maat gemaakte kast die hier voorzien was, werd verwijderd.
Samenvattend kunnen we stellen dat de villa Decourrière zeer goed bewaard is gebleven. De aanpassingen die gebeurden, behoren tot het 'natuurlijke' verouderingsproces van de woning en doen geen afbreuk aan het authentieke karakter van het pand.
Bron: Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier 4.001/23100/101.1, Villa Decourrière.
Auteurs: De Houwer, Veerle
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Heidedreef
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Villa Decourrière [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/212530 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.