erfgoedobject

Uitbreiding stadhuis Mechelen

bouwkundig element
ID
212715
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/212715

Juridische gevolgen

Beschrijving

Het gebouwencomplex van de Lakenhal is gelegen aan de Mechelse Grote Markt en gaat terug tot de veertiende eeuw. Sindsdien is er gestaag aan gebouwd en verbouwd.

De noordelijke vleugel aan de Befferstraat werd in 1526 aangevat door de Brabantse bouwmeester Rombout II Keldermans en pas in 1900-1911 voltooid en heringericht als stadhuis onder leiding van Philippe Van Boxmeer en Pierre Langerock. Centraal in de Westgevel (aan de Grote Markt) is een ingebouwde belforttoren aanwezig. Links ervan werd de kopgevel van de zuidvleugel - de zogenaamde Spaanse Gevel - in de zeventiende eeuw 'gemoderniseerd' door het aanbrengen van een in- en uitgezwenkte geveltop. In de negentiende eeuw vonden nog verschillende verbouwingen plaats, onder meer voor het onderbrengen van een museum en een tekenacademie. Ambitieuze restauratieplannen uit 1911 werden niet uitgevoerd. Het geheel werd reeds in 1938 beschermd.

In oktober 1968 keurt de Mechelse gemeenteraad plannen goed tot het verbouwen van gedeelte van het stadhuis, waarna ze voor advies aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) worden voorgelegd. Braem zetelde sinds 1969 in de commissie, eerst in de afdeling Landschappen en vanaf 1974 in de afdeling Monumenten, stads- en dorpsgezichten van de Nederlandstalige sectie van de KCML. De Mechelse architecten Jan Faes en Jan Levrier ontwerpen twee vleugels die een nieuwe hoek moeten vormen voor het complex aan de zuidzijde (toenmalige Hallestraat, vandaag Grote Markt) en de oostzijde (Reuzenstraat). Hiertoe worden enkele meer recente verbouwingen en toevoegingen gesloopt. Het ontwerp getuigt van een zeer neutrale, licht historiserende "begeleidingsarchitectuur", die meerdere elementen uit de bestaande architectuur overneemt en die zich wegcijfert ten opzichte van de 'historische' gebouwen. Of, zoals Braem het in Het schoonste land ter wereld kritisch stelt: "Dat is een vormgeving die zich ermee vergenoegt een flauwe harmonie met het bestaande te betrachten. Het bestaande dan gezien door een mist van misverstane oude kunst." Zo zijn de gevels van het nieuwe gebouw exact even hoog als de bestaande gevels aan de kant van de Reuzenstraat, waar ook de dakhelling en dakbedekking volledig aan het dakvolume uit 1911 worden aangepast. De gevels hebben een natuurstenen parement en worden geritmeerd door hoge kruisvensters, gevat in traveeën. De gevel aan de Hallestraat is analoog aan nieuwe gevel aan de Reuzenstraat en daardoor beduidend hoger dan het bestaande volume.

De Commissie keurt het ontwerp af en vraagt om een duidelijk eigentijdse vormgeving. Op 5 augustus 1971 wordt in Mechelen een werkvergadering gehouden, waarop alle betrokkenen aanwezig zijn. Renaat Braem treedt voor de KCML op als "raadgevend lid" om het dossier te begeleiden en overhandigt op het overleg enkele schetsen aan architect Faes. Getuige de datering op enkele schetsen in Braems archief, die teruggaan tot juni 1971, was hij al een tijdje officieus met het gebouw bezig.

Na het bezoek ter plaatse tekent Braem in augustus 1971 een plan met "suggesties voor massa-groepering en gevels". Hij kiest voor een resoluut moderne gevel, die niettemin rekening houdt met zijn historische context. Het gebouw wordt opgetrokken in een combinatie van zichtbeton, "hergebruikte klampsteen" (van de afbraak van de bestaande gebouwen) en blauwe hardsteen. De vensters krijgen zware eiken kozijnen. De vierkante module van de vensters is afgeleid van de onderste geleding van de bestaande historische vensters op de binnenplaats. Merkwaardig is het betonnen kapspant, dat een verschillende dakhoogte aan de twee zijden geeft, waardoor een staande, horizontale vensterstrook bovenaan in het dak kan worden ingebracht. Dit geeft het effect van een sheddak en laat toe de dakverdieping als een volwaardige derde verdieping te gebruiken. Voor de zijde van het binnenplein tekent Braem op losse schetsen een representatieve ingang, die evenwel niet terugkomt in de definitieve plannen. Hij werkt deze ingang uit als een soort portiek in houtskeletbouw (eik) op een organisch vormgegeven sokkel in grijze Ticinograniet. Aan de Hallestraat behoudt Braem in de onderste bouwlaag van de gevel fragmenten van de bestaande, historische architectuur. De ritmiek van de bestaande travee-indeling wordt voortgezet in het nieuwe gebouw door middel van een soort 'steunberen' die Braem tussen de venstertraveeën aanbrengt: uitspringende, gemetselde pijlers, met een uitdieping in de voorzijde, waarin koperen regenpijpen een functioneel en tegelijk decoratief element vormen. Deze steunberen herinneren aan de vormgeving van het Administratief Centrum te Antwerpen, een ontwerp uit de vroege jaren 1950. De borstweringen van de vensters vult Braem in met baksteenmetselwerk in sierverband. Aan de zijde van de Hallestraat is het gebouw breder dan de historische vleugel, waardoor de nieuwe gevel aan de binnenplaats als een galerij voor de onderste bouwlaag van de oudere gevel komt.

Doordat de kroonlijsthoogte van het gebouw is aangepast aan de vroegtwintigste-eeuwse vleugel aan de Reuzenstraat, steekt het uit boven het oudere en lagere volume aan de Hallestraat. Deze hoger opgaande zijgevel werkt Braem uit als een puntgevel met smalle bakstenen stroken - Braem zelf spreekt van "lisenen". Het was deze zijgevel die het omstreden punt van het ontwerp werd. "[Hij] stak boven het bestaande voorgebouw uit en verleende het silhouet een grotere levendigheid. Stedebouw bemoeide zich ermee en buiten mijn weten om werd de puntgevel wat lager gemaakt. Ik ben daar nog altijd kwaad om. Als men in de 20ste eeuw boven een dak van de 16de eeuw een nieuw dak doet uitsteken is dat omdat men daar behoefte aan heeft; men moet niet a priori knielen als men rechtop kan staan." De sterk geprononceerde steunberen en de hoge zijgevel verlenen het gebouw een sterk verticaal accent. Braem vond dit "een juiste uitdrukking van de waardigheid van een stadhuis".

Faes en Levrier maken een nieuw voorontwerp op, dat eigenlijk het ontwerp van Braem overneemt. Eind augustus 1971 is dit nieuwe voorontwerp klaar en op 9 september wordt het goedgekeurd door de KCML. In november 1971 laat Braem aan de KCML weten dat hij akkoord kan gaan met het definitieve ontwerp van Faes en Levrier, mits er een aanpassing gebeurt aan de vensters: de boogvelden boven de nieuwe spitsboogvensters moeten rechthoekig afgedekt worden om te onderstrepen dat het om hedendaagse spitsboogvensters gaat. In januari 1972 wordt het definitieve ontwerp dan door de KCML goedgekeurd, op voorwaarde van enkele kleine wijzigingen aan de ramen in de Hallestraat. Het ontwerp wordt vervolgens op 24 februari 1972 door de Mechelse gemeenteraad goedgekeurd, maar zorgt voor heel wat beroering, vooral omdat de burgemeester in de pers stelt dat de volledige zuidvleugel tot aan de Spaanse Gevel moet worden afgebroken om de funderingen te verbeteren. De KCML laat onmiddellijk weten hiermee niet akkoord te gaan.

Op de vergadering van de KCML van 14 december 1972 wordt een brief van juni 1972 besproken van het Comité van Briefwisselende Leden van de Koninklijke Commissie van de provincie Antwerpen, waarin zware kritiek op het ontwerp wordt geuit. Men is absoluut gekant tegen de afbraak van de beschermde gevels aan de zijde van de Hallestraat, iets wat volgens de Antwerpse Commissie niet nodig is. Men verzet zich daarnaast ook tegen elke vorm van historische vervalsing: "Het is echter onbegrijpelijk dat langs de Hallestraat het gelijkvloers in 'vieux-neuf' wordt opgevat. Inderdaad op de plaats waar de robuuste torenmuren staan, worden de ramen nagebootst van de rest van het geklasseerde, gesloopte, nieuw opgerichte gedeelte. Ons comité verzet zich dan ook tegen het tot stand brengen van een historische leugen, welke steeds door een gecultiveerde gemeenschap kan aan de kaak gesteld worden." Daarnaast uit de commissie kritiek op de gaanderij op de binnenplaats aan de zijde van de Hallestraat, omdat deze "nutteloos" is en een deel van de beschermde gevel verbergt "zonder dat er enige historische samenhang aanwezig is". Algemeen is de Provinciale Commissie niet mals voor het ontwerp van Braem: "De verantwoordelijkheid over de nieuwe architectuur dient alleen te worden gedragen door de auteur, zodat het comité zich onthoudt van alle kritiek op deze nieuwe architectuur. Nochtans wordt geoordeeld dat de architectuur over het algemeen gezien niet waardig is als aanpassing aan het geheel van het monument, het esthetisch noch technisch verantwoord is de nieuwe gevels over hun volle lengte, om de drie meter te voorzien van een zware bronzen afleibuis (...) en dat het zig-zag siermotief dat zowel in baksteen als in edelbeton op dezelfde wijze voorkomt, niet geschikt is voor dit monument."

De Koninklijke Commissie wil naar aanleiding van deze brief het goedgekeurde voorontwerp vergelijken met de definitieve plannen en stelt voor om de betrokken architecten uit te nodigen op haar vergadering in januari 1973. Het feit dat de plannen opnieuw ter discussie komen te staan, is er voor Braem te veel aan. Daags na de vergadering van 14 december 1972 laat Braem weten dat hij zich terugtrekt uit het dossier: "Daar ik door de K.C.M.L. werd aangesteld, en als consulent het ontwerp, inzonderheid de gevels, ingrijpend verbeterd heb en er mij dus mede verantwoordelijk voor voel, aanzie ik het herhaald terugzenden van de plannen als een persoonlijke blaam en als een blijk van het verlies van het vertrouwen dat ik meende te mogen genieten. Daar ik mij tevens verantwoordelijk gevoel tegenover de Stad Mechelen, die het slachtoffer wordt van deze handelswijze van de Commissie, bevestig ik hiermede dat ik mij niet verder met deze opdracht wens bezig te houden."

Toch zijn de nieuwe vleugels van het stadhuis, zoals die vanaf 1975 effectief werden gebouwd, Braems ontwerp. Maar ook tijdens de bouw (1975-1980) werd de nieuwbouw nog fel gecontesteerd. Er werd zelfs een petitie opgestart door de Vlaamse Toeristenbond en de Vlaamse Automobilistenbond, en op 12 maart 1977 werd zowaar een betoging georganiseerd. In Het schoonste land ter wereld merkt Braem enkele jaren later laconiek op: "Niettemin was er een algemene opstand vanwege de folkloristen en antiquairs van Mechelen en bovendien van enkele reactionaire kunstenaars. Dit was voor mij een waarborg dat ik het goed gedaan had!"

  • Archives d'Architecture Moderne, Archief Renaat Braem, KCML 1971.
  • Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, Archief Renaat Braem, 427.
  • S.N., 1972: Er wordt al 34 jaar over gepraat. Mechels stadhuis wordt gerestaureerd, De Standaard, 19 mei 1972.
  • STROOBANTS B. 1999: Het wedervaren van het Mechelse stadhuis, Stedelijke Musea Mechelen, 17.

Bron: Braeken J. (ed.) 2010: Renaat Braem 1910-2001. Architect, Relicta Monografieën 6. Archeologie, Monumenten en Landschapsonderzoek in Vlaanderen, Brussel.
Auteurs: Meganck, Leen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Is deel van
    Grote Markt en omgeving

  • Is deel van
    Stadhuis van Mechelen met Lakenhal


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Uitbreiding stadhuis Mechelen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/212715 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.