Twee gekoppelde burgerhuizen in eclectische stijl, voor eigen rekening gebouwd door de aannemer Eduard Van Biesen, naar een ontwerp van de architecten Florent Vaes en Joan Coninck Westenberg uit 1910. Van Biesen was vóór de Eerste Wereldoorlog actief als aannemer en bouwpromotor, met name in de nieuw verkavelde wijk nabij het Nachtegalenpark in Wilrijk. Naar typologie en omvang is het geheel sterk verwant met de eigen woningen van Vaes en Coninck Westenberg in de Bosmanslei, die een drietal jaar eerder werden ontworpen. De uitgesproken pittoreske cottagestijl van de architectenwoningen maakt hier echter plaats voor een meer klassiek beaux-arts-karakter, naar analogie met het burgerhuistype dat het bureau in de periode vóór de Eerste Wereldoorlog ontwikkelt. Op het aanpalende perceel werd in 1955 een garage met verdieping opgetrokken, naar een ontwerp van architect Alphonse De Roeck (V. Cols, J. De Roeck & Associés), die later nog met een bijkomende bouwlaag werd verhoogd.
Beide rijwoningen zijn als één volume ontworpen, met het uitzicht van een stadsvilla in halfopen bebouwing. Het geheel op een rechthoekige plattegrond omvat een souterrain en drie bouwlagen onder een plat dak, en is opgetrokken in baksteenbouw verwerkt met natuursteen. De opstand strekt zich in een asymmetrische compositie uit over twee gevelzijden, waarbij in de voorgevel subtiel het onderscheid wordt gemaakt tussen de twee woningen. Nadrukkelijk horizontaal geleed door waterlijsten wordt de voorgevel afgewerkt met een kroonlijst en een blinde attiek. De door pilasters geritmeerde bovenste verdieping is versierd met een medaillon, guirlandes en rozetten ontleend aan de Lodewijk XVI-stijl. Het bredere linkerpand volgt een eerder conventioneel schema van drie traveeën, met rondboogvensters en een centraal balkon op de eerste verdieping. Het smalle rechterpand is als risaliet uitgewerkt, met opvallende hoekprofielen in het metselwerk, en geaccentueerd door een bow-window op de begane grond en een breed rondboogvenster met balkon op de eerste verdieping. In de symmetrisch opgebouwde zijgevel ligt de klemtoon op het lagere middenrisaliet met achtereenvolgens het inkomportaal, een driezijdige erker, een houten balkon, en een gebogen pseudo-fronton, dat wordt geflankeerd door de schoorstenen. Het houten schrijnwerk van deuren en vensters bleef behouden, evenals het smeedijzeren voortuinhek en de balkonleuningen.
De plattegrond van beide woning beantwoordt aan de typologie van het burgerhuis, met de keuken en een wasplaats in het souterrain. Volgens de bouwplannen worden beide woningen over de volledige breedte opgedeeld door het centrale trappenhuis met bovenlicht. Op de begane grond neemt het salon de straatzijde in, en de woonkamer met terras de tuinzijde, waarbij het rechterpand beschikt over een bijkomende driezijdige veranda (vandaag verbouwd). Ook de bovenverdiepingen met de slaapvertrekken zijn vermoedelijk ingedeeld in een voor- en een achterkamer. Het linkerpand werd later achteraan uitgebreid.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 1910#739 en 18#34602.