is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Modernistische tweewoonst
Deze vaststelling is geldig sinds
Modernistisch geheel van twee gekoppelde woningen, gebouwd in opdracht van de zussen Gabrielle en Henriette Nyssens, naar een ontwerp door de architecten Alfred Portielje en Jan De Braey uit 1931. Ingeplant op de hoek van de Hortensiastraat vormt het linker pand een klassiek burgerhuis, daar waar het beduidend grotere rechter pand is ontworpen als atelierwoning voor een kunstenaar. Het betreft wellicht de schilderes Yetta Nyssens (°1905), die tijdens de jaren 1930 in Antwerpse avant-gardekringen verkeerde, en vooral bekend staat voor kinderfiguren, bloemen, stillevens, stadsgezichten en onderwatertaferelen, onder meer in achterglasschildering. Portielje en De Braey hadden voor de zussen Nyssens in 1927 al een burgerhuis in art-decostijl gebouwd, wellicht bedoeld als vastgoedinvestering, dat intussen is gesloopt. Een derde opdracht betrof villa "La Caravelle", Prins Karellaan 61 te Knokke-Zoute, waarvan het bouwjaar niet bekend is.
De architecte Alfred Portielje en Jan De Braey voerden een gezamenlijke praktijk van vermoedelijk 1926 tot 1934. Portielje was toen al een twintigtal jaar actief als zelfstandig architect, terwijl De Braey tot dan zijn vader Michel De Braey had geassisteerd. De associés legden zich vooral toe op de bouw van appartementsgebouwen van hoge standing, een nieuwe typologie in de jaren 1920, maar ontwierpen ook burgerhuizen en villa’s voor de betere kringen. Hierbij pasten de architecten naar de wens van de opdrachtgevers zowel de traditionele cottage- en beaux-artsstijl toe, als een gematigde vorm van art deco. Het progressieve, sobere modernisme van de dubbelwoning Nyssens, die tot hun latere gezamenlijke oeuvre behoort, is veeleer uitzonderlijk voor Portielje en De Braey. In hetzelfde jaar ontstond het appartementsgebouw De Braey in de Jan Van Rijswijcklaan, dat een zekere stijlverwantschap vertoont. De carrières van beide architecten, die vanaf 1935 hun eigen weg gingen, kwamen tot een eind in de latere jaren 1950.
Het complex met een gevelbreedte van in totaal zes traveeën, telt drie bouwlagen onder een plat dak. Een plastisch geometrische volumewerking onderscheidt deze architectuur, die in relatie tot het functionele programma is opgebouwd rond de hoger opgetrokken kubus van het kunstenaarsatelier op de hoek. De nadrukkelijk horizontale geleding in een sokkel en een bovenbouw wordt ondersteund door het gevelparement, met een expressief contrast in materiaal, kleur en textuur. Voor de strakke sokkel werd natuursteen in een groot steenverband toegepast, op een inspringende arduinen plint. De bovenbouw is opgetrokken uit baksteenmetselwerk in wijnrode Belvédèresteen, met een zogenaamde Dudokvoeg - dieperliggende lintvoegen in combinatie met opgevulde stootvoegen. Doorlopende rollagen ter hoogte van de bakstenen lekdrempels en lateien vormen de enige accenten in het verder uniforme metselverband. Opmerkelijk zijn de gestrekte inkomluifels, de breed overstekende kroonlijst en de blinde attiek van de zijpartijen, elementen die net als de afgeschuinde hoekpenant ontleend lijken aan de dubbelwoning Verswijver in de Arthur Goemaerelei, een ontwerp van de architecten Paul Smekens en Carlos Van der Voodt uit 1927. Gekoppeld aan de nadrukkelijke horizontale belijning, zijn deze specifieke kenmerken via Dudok en andere Nederlandse voorbeelden terug te voeren tot de invloed van Frank Lloyd Wright en de 'Prairie School', die zich in de jaren 1920 sterk deed gelden. Waar het kunstenaarsatelier zich in de dubbelwoning Verswijver uitwendig nauwelijks manifesteert, wordt het in de dubbelwoning Nyssens wel nadrukkelijk uitgespeeld. De vensterindeling met brede liggende raampartijen, die een veeleer onregelmatig patroon vormt, weerspiegelt de ruimtelijke indeling van het interieur, met alle aandacht voor het grote hoekraam van het atelier. Het houten schrijnwerk van deuren en garagepoorten en het stalen vensterschrijnwerk is grotendeels bewaard, evenals het fraaie smeedijzer van het traliewerk en het voortuinhek.
Beide woningen vormen volgens de bouwplannen strikt gescheiden eenheden zonder interne verbinding, maar de plattegronden zijn per verdieping anders in elkaar geschrankt. Het burgerhuis aan de zijde van de Hortensiastraat volgt de typologie van de bel-etagewoning, met een veeleer conventionele indeling. De begane grond wordt vooraan ingenomen door de vestibule en de garage en achteraan door de ruime traphal. Op de bel-etage strekt de suite van salon en eetkamer zich in de breedte aan de straatzijde uit, waarachter de keuken met office en terras is gesitueerd. De tweede verdieping telt twee slaapkamers, de grootste met 'cabinet de toilette', een badkamer en een meidenkamer. Ruimer en minder gebruikelijk van opzet neemt de atelierwoning de zijde van de Hazelarenstraat in, met op de begane grond de ontvangstruimten, de garage en de vestiaire. De even ruime trappenhal met bovenlicht kreeg hier een centrale inplanting, geflankeerd door de L-vormige suite van 'fumoir' en 'sitting room' op de hoek, de eetkamer aan de andere zijde, en de office en de keuken achteraan. De eerste verdieping omvat een privé-salon en drie slaapkamers, daar waar de tweede verdieping behalve aan twee overige slaapkamers en twee meidenkamertjes ruimte bied aan het omvangrijkste vertrek, het dubbelhoge kunstenaarsatelier. Van hieruit leidt een binnentrap naar een ondiepe galerij, die toegang geeft tot het dakterras.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Hazelarenstraat
Is deel van
Hortensiastraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Modernistische tweewoonst [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/214148 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Stad Antwerpen
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.