Landhuis in cottagestijl in opdracht van R. Wöller, in zijn huidige vorm tot stand gekomen in drie opeenvolgende bouwfasen tussen 1912 en 1929. Voor de eerste fase die het middelste bouwvolume betrof tekende architect Maurice Potié in 1912. Deze veeleer bescheiden villa in halfopen bebouwing omvatte in het hoofdvolume de enfilade van salon, eetkamer en veranda, het trappenhuis, twee slaapkamers en mansardes, en in de eenlaagse annex het inkomportaal en de keuken. Het architectenbureau De Coninck en Potié breidde de woning in 1927 met bijkomend volume uit, rechts aanleunend in de oksel van het oorspronkelijke hoofdvolume en de annex, die gelijktijdig werd verhoogd en onder dak gebracht. Deze vooruitspringende uitbouw met puntgevel bood ruimte aan het nieuwe inkomportaal, de monumentale traphal met open haard, de badkamer en het 'cabinet de toilette'. Uit deze bouwfase dateert ook de bow-window op de begane grond van het oorspronkelijke volume en het vierlicht erboven. De Coninck en Potié ontwierpen als derde fase in 1929 het lagere, links aanpalende volume bedoeld als dienstvleugel met vermoedelijk de garage, het washuis en personeelsverblijven. In 1931 volgde nog de aanbouw van de erker van de slaapkamer tegen de achtergevel. De vandaag zo beeldbepalende rieten dakbedekking vervangt het oorspronkelijk pannendak, mogelijk sinds 1927-1929 of later. Het bureau De Coninck en Potié realiseerde een reeks waardevolle woningen in onder meer cottagestijl en art deco in het Antwerpse.

Landhuis van twee bouwlagen in baksteenbouw onder rieten zadeldaken, met dakvenster en afgewolfd boven de linkerzijgevel. Rechter uitspringend bouwvolume van twee traveeën breed onder dakuitsprong versierd met pseudo-vakwerk. Verhoogd gelijkvloers met inkomdeur onder gemetselde ontlastingsbogen. Rechts hiervan drietal betraliede vensters onder boogveld met baksteenmozaïek. Links van de inkom boogvormige erker met zes houten ramen en bovenlichten onder brede rieten luifel op houten consoles. Verdieping met beluikte vensters.