is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Instelling Salve Mater
Deze vaststelling is geldig sinds
is deel van de aanduiding als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Dorpsplein van Lovenjoel met Groot Park en watermolen Heystmolen met omgevende beemden
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Instelling Salve Mater
Deze vaststelling was geldig van tot
Dit omvangrijke, neotraditioneel ensemble werd opgericht halverwege de jaren 1920 als neuro-psychiatrische kliniek Salve Mater en bestaat uit diverse paviljoenen verspreid in het noordelijke deel van het oorspronkelijke kasteelpark. De paviljoenen zijn van elkaar gescheiden door een rechtlijnig drevenpatroon, als overblijfsel van de 19de-eeuwse aanleg (zie straatnota).
Toen burggraaf Karel de Lovenjoel in 1907 kinderloos stierf kwam het Groot Park in 1915 in het bezit van de K.U.Leuven die het in 1923-1924 in erfpacht gaf aan de zusters van Liefde om er een psychiatrische instelling, op oude prentkaarten 'zinneloozengesticht', op te richten. De plannen van de nieuwe instelling werden getekend door architect Joseph Hachez. Het geheel werd kadastraal ingetekend in 1926 in opdracht van de 'Vereeniging zonder winstgevend doel Zusters van Liefde': het huidige nummer 1 als klooster, de nummers 3, 5, 9 en 15 als 'krankzinnigengesticht', nummer 7 als sanatorium, nummer 17 als hospitaal, nummer 19 als studiezaal en nummer 13 als 'huys'. Op 29 juni 1927 werd het hoofdgebouw met de administratie en het klooster van de zusters plechtig ingehuldigd in aanwezigheid van koningin Elisabeth.
De instelling werd later een deel van het Universitair Ziekenhuis Leuven als Universitair Psychiatrisch Centrum Salve Mater tot de afdelingen eind jaren 1990 werden verspreid over diverse ziekenhuizen. Geleidelijk werden de paviljoenen ontruimd. De laatste patiënten verlieten paviljoen Sint-Paulus in 2007. Een deel van de gebouwen werd verhuurd, onder meer als kinderdagverblijf (paviljoen Sint-Lucas).
Overeenkomstig een masterplan opgemaakt door de vastgoedontwikkelaar NV ViRiX en de K.U.Leuven zal het domein 'Salve Mater' in de toekomst worden ingedeeld in een woonzone met 110 wooneenheden, een dienstenzone en een kantoorzone. Het hoofdgebouw wordt mogelijk heringericht als hotel of congresgebouw. Paviljoen Sint-Andre (nummer 3) werd overeenkomstig dit masterplan in 2011-2012 als eerste omgebouwd tot 14 wooneenheden in de vorm van ruime appartementen met een zuidelijk georiënteerd terras en zicht op het valleipark, enkele studio’s en duplexappartementen. Bestaande gevels, daken en vensterpartijen bleven behouden in functie van het behoud van het oorspronkelijke karakter. De kantoorzone zal de paviljoenen Sint-Benedictus (nummer 5), Sint-Michael (nummer 9) en twee nieuwe constructies omvatten. De ziekenhuiskapel zal worden ingericht als dienstencentrum.
De instelling bestaat uit een hoofdgebouw (nummer 1) dat aan oost-, west- en noordzijde omgeven is door zeven paviljoenen, alle genoemd naar een heilige: Sint-Andre (nummer 3), Sint-Benedictus (nummer 5), Sint-Vincentius (nummer 7), Sint-Michael (nummer 9), Sint-Cecile (nummer 15), Sint-Lucas (nummer 17) en Sint-Paulus (nummer 19). Ten noordoosten van paviljoen Sint-Andre ligt een tuinpaviljoen met daaronder een ijskelder. Ten noordwesten van de paviljoenen ligt een villa (nummer 13) die vermoedelijk werd gebouwd als dokterswoning.
Het neotraditionele hoofdgebouw omvatte oorspronkelijk de administratie en het klooster van de zusters; het vertoont een complexe plattegrond van diverse vleugels met in de as van de hoofdingang de kapel van de instelling. Het geheel is opgetrokken uit rode baksteen met decoratieve verwerking van gele baksteen, onder meer voor muurbanden en decoratieve motieven op een aantal borstweringen der bovenvensters.
De zuidelijke vleugel telt zeventien traveeën en twee bouwlagen, het linkerdeel twee en een halve, onder een leien zadeldak met kleine dakkapellen. De horizontaliteit van de zuidelijke hoofdgevel wordt verbroken door een centraal sterk uitgewerkt inkomrisaliet in de vorm van een tuitgevel met overhoeks topstuk en decoratieve bekroningen op het aandak; dit risaliet telt drie traveeën met rechthoekige muuropeningen in de vorm van drielichten of kruiskozijnen, gevat in een gevelhoog spaarveld. De borstweringen der bovenvensters vertonen het opschrift 'Monstra/ te esse/ matrem'. De iets vooruit geschoven ingang heeft een gedrukte rondboogdeur onder een waterlijst met zwaar uitgewerkte voluutsluitsteen en bekronend kruis. De flankerende cartouches geven de benaming van de instelling 'Salve Mater' weer. Bovenaan is er een gevelnis met een Onze-Lieve-Vrouwebeeld. Links en rechts van het risaliet is er telkens een lijstgevel die gemarkeerd wordt door licht verdiepte gevelvlakken met rechthoekige benedenvensters en getoogde bovenvensters; het schrijnwerk bleef bewaard. Een houten kroonlijst op klossen en tandlijst vormt de gevelbeëindiging. Karakteristiek voor de neotraditionele stijl zijn ook de uitgewerkte sierankers. De overige gevels sluiten qua uitzicht in vereenvoudigde vorm hier bij aan. In de westelijke zijgevel verwijst een gevelsteen '1924-1927' naar de oprichtings- en bouwperiode.
De neogotische kapel is een bakstenen zaalkerk van zes traveeën onder een leien zadeldak met een fragmentarisch bewaarde ijzeren vorstkam, kleine dakkapellen en een dakruiter. De gevels worden geritmeerd door versneden steunberen en rechthoekige spaarvelden afgelijnd door een overhoekse baksteenfries. De per drie gekoppelde lancetvensters zijn op hun beurt gevat in een verdiept spitsbogig gevelvlak. De noordelijke puntgevel (koor) heeft een aandak, schouderstukken en een bekronend kruis; drie ruime spitsboogvensters met neogotisch maaswerk en glas in lood verlichten het koor. Ten oosten is er een haakse aanbouw van vijf traveeën met gelijkaardig uitzicht en inkomportaal aan de oostzijde.
Het neogotische interieur is momenteel volledig ontmanteld en wordt overdekt door een houten spitstongewelf met steekkappen op gebundelde colonetten. De twee meest noordelijke traveeën waren oorspronkelijk geopend met rechts de doorgang naar hoger vermelde aanbouw (pseudo-transept?) en links het zusterkoor.
De paviljoenen vertonen meestal een grosso modo H-vormige plattegrond en zijn opgetrokken in neotraditionele stijl. Het zijn functionele bakstenen constructies van twee à drie bouwlagen onder overwegend pannen zadel- en schilddaken. Gele baksteen werd gebruikt voor een aantal accenten zoals muurbanden, siermotieven in de boogvelden van bepaalde vensters en op de borstweringen. De muuropeningen zijn overwegend rechthoekig met arduinen dorpels of steekbogig; het schrijnwerk met houten roedeverdeling bleef nagenoeg integraal bewaard. De meeste gevels kregen een klassieke gevelbeëindiging in de vorm van een eenvoudige houten kroonlijst, al dan niet op klossen en tandlijst. Karakteristiek voor de neotraditionele stijl is het voorkomen van trapgevels met Brugse traveeën en tuitgevels, veelal voor zijgevels of inkomrisalieten. Paviljoen Sint-Vincentius wordt op oude prentkaarten aangeduid als infirmerie. De bovenverdieping was toen een open gaanderij met balusterafsluiting, die werd gebruikt voor openluchtbehandeling (sanatorium, zie aanduiding op het kadaster).
De doktersvilla werd eveneens kadastraal geregistreerd in 1926 als nieuwbouw. Naderhand werd de villa gebruikt als labo, zie oude prentkaarten met de vermelding 'Pavillon Universitaire: Laboratoires'. Het gebouw vertoont een onregelmatige plattegrond en werd evenals de andere gebouwen op het domein opgetrokken uit baksteen in een neotraditionele stijl met een markante volumewerking, voorzien van een souterrain en twee bouwlagen onder complexe leien bedaking met meerdere dakkapellen onder gebogen fronton. Voor decoratieve elementen als muurbanden en contrasterende hoekstenen werd gebruik gemaakt van Franse steen; blauwe hardsteen werd aangewend voor de lekdrempels en de onderbouw. De hoofdingang vertoont een als tuitgevel uitgewerkt portaal met schouderstukken en bolbekroning; de rondboogdeur is licht verdiept en bekroond door een waterlijst met sluitsteen en decoratieve consooltjes. Op de begane grond zijn het meestal rechthoekige vensters onder ijzeren I-latei; op de bovenverdieping kruiskozijnen. Typisch neotraditioneel is ook het voorkomen van verspreide sierankers.
Het tuinpaviljoen werd opgetrokken in een knoestige houtimitatie van beton met eronder een bakstenen ijskelder met bakstenen koepelgewelf en toegangsdeurtje in hardstenen omlijsting, het tuinpaviljoen dateert uit dezelfde bouwperiode als de paviljoenen. De oorspronkelijk bij het kasteel horende ijskelder is ouder en dateert vermoedelijk uit het midden van de 19de eeuw toen dit deel van het park werd heraangelegd; bij de bouw van het tuinpaviljoen werd de kelder verkleind en de ingang verplaatst.
Auteurs: Dewinter, Jos; Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Het Groot Park
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Instelling Salve Mater [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/214818 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.