Villa in cottagestijl op de hoek van Della Faillelaan en Olmenlaan, gelijktijdig opgetrokken met het aanpalende, qua omvang en standing gelijkaardige landhuis op nummer 51, naar ontwerpen door de architecten Léopold De Coninck en Maurice Potié uit 1922. Bouwheer van dit voor verkoop bedoelde vastgoedproject was Albert De Groote, van beroep expert, boekhouder en vereffenaar, wiens privévilla aan de Hagedoornlaan een jaar eerder door De Coninck en Potié was ontworpen. In 1924 liet hij nog eens twee aanpalende, bescheidener villa’s optrekken op de hoek van Ahornenlaan en Olmenlaan, en een derde, later totaal verbouwde cottage op de hoek van Sorbenlaan en Olmenlaan,waarvoor ditmaal beroep werd gedaan op de architect Edmond Lauwens. Van de twee villa’s aan de Della Faillelaan, waarvoor het bouwbedrijf Lauwaert en zoon uit Berchem als aannemer optrad, wisselde het nummer 53 onmiddellijk na de voltooiing, op 15 oktober 1923, van eigenaar. Deze laatste, Guillaume Pouliart, liet in 1924 door De Coninck en Potié een biljartkamer en een terras tegen de tuingevel aanbouwen. In 1935 volgde de bouw van een vandaag verdwenen, dubbele garage achteraan op het perceel, door de architecten Vincent Cols en Jules De Roeck. Uit midden jaren 1990 dateert de uitbreiding met een tuinvleugel, van een gelijkaardig volume als de in 1932 toegevoegde tuinvleugel van nummer 51. Beide villa’s maken deel uit van een homogeen ensemble van zeven landhuizen in cottagestijl (nummers 31 tot 53) door De Coninck en Potié, dat in de periode 1922 tot 1925 tot stand kwam, en nagenoeg een volledig bouwblok van de Della Faillelaan beslaat, tussen Kastanjelaan en Olmenlaan, achteraan palend aan Park Den Brandt.
De villa’s De Groote zijn representatief voor de landhuisbouw door Léopold De Coninck en Maurice Potié, die tijdens de jaren 1920 van dit type cottagevilla hun handelsmerk maakten. Opgericht in 1909, was het succesvolle architectenbureau drie decennia lang actief tot 1937. Potié zette de praktijk vervolgens minstens tot begin jaren 1950 onder eigen naam verder. Zowel tijdens de beginjaren als het interbellum liet het bureau zich in strikt stedelijke context opmerken met een architectuur in Frans geïnspireerde neorégencestijl, ontleend aan de klassieke beaux-artstraditie. Haast even exclusief was de voorkeur voor de pittoreske 'Old English'-stijl, geïnspireerd op de traditionele Engelse architectuur uit de 16de eeuw, in de landhuisontwerpen van het bureau bestemd voor residentiële verkavelingen. Hun eerste reeks cottagevilla's, waaronder de eigen woning van De Coninck, kwam al vóór de Eerste Wereldoorlog tot stand in de wijk van de Lourdesgrot in Edegem. Met in totaal een veertigtal woningen, drukten De Coninck en Potié tijdens de jaren 1920 hun stempel op de vroege ontwikkeling van de Nieuw-Parkwijk "Den Brandt". Na hun eerste cottage in de Hagedoornlaan in 1920, bouwde het bureau het jaar daarop negen woningen van hetzelfde standaardtype voor de bouwmaatschappij "Voorspoed" in de Acacialaan. De meest voorname cottagevilla's kwamen vervolgens tot stand in de Della Faillelaan, waar een opmerkelijke reeks van een tiental van dergelijke landhuizen het straatbeeld bepaalt.
Typische kenmerken van de cottagearchitectuur door De Coninck en Potié zijn de materiaalpolychromie van bak- en natuursteen in combinatie met houtbouw, het door elkaar toepassen van stijl- en regelwerk, ruwe beraping, decoratieve metselverbanden en leien schaliën, het plastische karakter van de informele, ogenschijnlijk organisch gegroeide volumes met complexe dakconstructies, aangevuld door levendige details als luifels, bow-windows, erkers, dakkapellen en schoorstenen. Daarbij zijn meerdere types plattegronden te onderscheiden, van de bescheiden burgercottage tot de standingvolle villa voor de gegoede klasse, met als constante de dominante inplanting van de ruim bemeten traphal in de kern van de woning. De villa’s De Groote behoren tot het type van gemiddelde grootte en standing.
Vrijstaand ingeplant in de breedte van het perceel, op een quasi rechthoekige plattegrond van drie bij drie traveeën, omvat de villa twee bouwlagen onder een complex, overkragend schilddak met dakkapellen. De constructie bestaat uit rood baksteenmetselwerk (papesteen) in kruisverband, met contrasterend gebruik van paarse baksteen (klampsteen) voor de plint, witte natuursteen voor de deuromlijsting, gevelsteen, hoekblokken, kraagstenen, kozijnen en dorpels, en rode pannen ('tuiles de Courtrai') als dakbedekking. Houten vakwerkbouw in combinatie met bepleistering is toegepast in de bovenbouw. Asymmetrisch van opzet, beantwoorden opbouw en volumetrie van de villa aan het pittoreske streven van dit type landhuisbouw. Naast de dominante dakconstructie en de hoog oprijzende schoorstenen, wordt het karakter vooral bepaald door de op korbelen overkragende zijrisalieten van de voorgevel. Ongelijk van breedte en opbouw, heeft het linker risaliet een overkragende puntgevel met blinde top in stijl- en regelwerk als bekroning, steunend op een driezijdige erker met getorste balusters. Typische details zijn de gestrekte houten luifel die in de linker travee het portaal beschermt, de gevelsteen met ruitmotief erboven, het meerledige steekboogkozijn van de traphal in de middentravee, en de driezijdige houten erker die het overkragende risaliet ondersteunt in de rechter travee. Verder bestaat de ordonnantie uit brede, overwegend meerledige kozijnen. Waar de houten inkomdeur behouden bleef, is het houten vensterschrijnwerk, oorspronkelijk met kleine roeden of loodglas vernieuwd; voor zover bewaard is het smeedijzeren voortuinhek overgroeid door de haag.
De plattegrond beantwoordt volgens de bouwplannen aan een drieledig schema, georganiseerd rond de ruime traphal, die met het overdekte terras over de volledige diepte de middenzone van de begane grond beslaat. Het enige verschil met de plattegrond van nummer 51 is de oriëntatie van het portaal, hier geopend naar de voorgevel. Ten noorden van de traphal bevinden zich achtereenvolgens de vestibule met vestiaire, en het salon met een erker op de tuin. De eetkamer, office, diensttrap, en keuken met dienstingang, strekken zich ten zuiden van de traphal uit. De bovenverdieping telt vier slaapkamers, twee badkamers en een linnenkamer; het dakniveau, slechts bereikbaar via de diensttrap herbergt twee mansardekamers en twee zolders.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Braeken J. 2014: Villa in cottagestijl [online], https://id.erfgoed.net/teksten/160095 (geraadpleegd op ).
Nummers 19, 26, 31-33, 45-47, 51-53, 57, 75. Landhuizen in cottagestijl, uit de eerste helft van de 20ste eeuw, de nummers 33, 57 en 75 naar ontwerp van L. De Coninck en M. Potié, respectievelijk van 1925, 1921 en 1932. Gemiddeld twee bouwlagen en ongelijk aantal traveeën onder haakse schild- en zadeldaken (mechanische pannen) met dakkapellen en typische schoorsteen. Baksteenmetselwerk met pseudo-vakwerk. Markante uitbouwsels, erkers en overluifelde portalen.
Bron: PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. 1989: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nc, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Plomteux, Greet; Steyaert, Rita
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. 1989: Villa in cottagestijl [online], https://id.erfgoed.net/teksten/143461 (geraadpleegd op ).