Geheel van drie gekoppelde meergezinswoningen in sobere beaux-artsstijl, voor eigen rekening gebouwd door de architecten Jan De Vroey en Raymond Ceurvorst, naar een ontwerp uit 1922. Vermoedelijk bedoeld als vastgoedinvestering, is dit project de enige gekende samenwerking tussen beide architecten, die tot een andere generatie behoorden en slechts een 15-tal jaren gelijktijdig actief waren.
Voor Jan De Vroey, wiens loopbaan midden jaren 1890 van start was gegaan en eindigde met zijn overlijden in 1935, behoort het project tot het latere oeuvre. Kort vóór de Eerste Wereldoorlog realiseerde hij de neogotische Sint-Hubertuskerk in Berchem. Waar hij in de residentiële architectuur uit zijn beginjaren zowel het conventionele neoclassicisme, het eclecticisme als de art nouveau beoefende, laveerde hij tijdens het interbellum evengoed tussen de beaux-artsstijl en een behoudende art deco. Begonnen kort na de Eerste Wereldoorlog tekende de jongere Raymond Ceurvorst met dit project voor één van zijn eerste belangrijke realisaties. Een gemeenschappelijk kenmerk van zijn eerste ontwerpen, is de veeleer conventionele gevelcompositie in combinatie met een discrete ornamentatie, die als snel evolueert naar een gematigde art deco. Uit de associatie met Cornelius Sol begin jaren 1930, kwam een van zijn belangrijkste realisaties voort, de eenheidsbebouwing van het Gemeenteplein in Mortsel. Actief tot midden jaren 1950, evolueerde zijn architectuur van art deco naar een ingehouden modernisme.
Gekoppeld volgens spiegelbeeldschema, en met gevelbreedte van twee ongelijke (zijpanden) of drie traveeën (middenpand), omvatten de rijhuizen drie bouwlagen onder een pseudo-mansarde. Het gevelfront met een parement uit witte natuursteen, beantwoordt aan een symmetrisch opzet, met een lichte klemtoon op het hogere middenpand. Dit laatste wordt geleed door de puilijst, en op de bovenverdiepingen geritmeerd door oplopende vensteromlijstingen, met een smeedijzeren balkon in de middenas. De zijpanden worden gemarkeerd door een breder zijrisaliet met een drielicht op de begane grond en een balkon op de eerste verdieping. Verder zijn geveldecor en -reliëf uitermate discreet, beperkt tot wat geabstraheerd stafwerk in de zijpanden. Het houten schrijnwerk van inkomdeuren en vensters is integraal bewaard in nummer 94, en op de bovenverdiepingen vernieuwd in nummers 96 en 98.
Identiek van opzet zij het in spiegelbeeld, bestaan de drie woningen uit een voorbouw en een smalle achterbouw in entresol. Op de begane grond wordt de gebruikelijke enfilade van salon, eetkamer en veranda, geflankeerd door de vestibule, de traphal, de office en keuken, en het toilet. Vermoedelijk vormt de eerste verdieping een autonoom huurkwartier, en omvat de tweede verdieping de slaapvertrekken van de benedenwoning.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossier 961#6670.