is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Geheel van een appartementsgebouw en zes eengezinswoningen
Deze vaststelling is geldig sinds
Geheel gevormd door een appartementsgebouw en zes eengezinswoningen in art-decostijl, naar ontwerpen door de architect Jan De Vroey en ingenieur-architect Léon De Vroey uit 1934. Vader Jan De Vroey tekende voor het appartementsgebouw, zoon Léon voor de aanpalende rij eengezinswoningen. Te oordelen naar de gevelsteen van Léon De Vroey op het appartementsgebouw, werd het geheel door hem voltooid. Van het herenhuis uit de tweede helft van de 19de eeuw dat voordien het perceel besloeg, zijn volgens de bouwplannen de funderingen, plint, buitenmuren en vloerplaten in de nieuwbouw van het appartementsgebouw geïntegreerd, verstevigd en aangevuld met een gewapend-betonstructuur. Opdrachtgever van het project was de nv Mutuelle Immobilière Anversoise, een vastgoedmaatschappij gevestigd Sint-Jozefstraat 20, het privé-adres van Clément Swolfs (1871-1944), regent van de Nationale Bank van België. Deze laatste had in 1930 met zijn buur Auguste Stellfeld al het appartementsgebouw op het tegenoverliggende perceel laten bouwen, eveneens een ontwerp van Jan De Vroey. Gelegen op de hoeken van de Mechelsesteenweg met de Molenweg, vormen beide appartementsgebouwen elkaars pendant.
Jan De Vroey, wiens loopbaan midden jaren 1890 van start was gegaan, realiseerde kort vóór de Eerste Wereldoorlog de neogotische Sint-Hubertuskerk in Berchem. Waar hij in de residentiële architectuur uit zijn beginjaren zowel het conventionele neoclassicisme, het eclecticisme als de art nouveau beoefende, laveerde hij tijdens het interbellum evengoed tussen de beaux-artsstijl en een behoudende art deco. Het appartementsgebouw van de nv Mutuelle Immobilière Anversoise behoort tot de laatste realisaties van de architect, die in 1935 overleed. Eén van zijn belangrijkste ontwerpen uit deze periode is het vastgoedproject Hertoghe-Belpaire uit 1933 aan de Markgravelei, waarmee de rij eengezinswoningen van zoon Léon De Vroey een stilistische verwantschap vertoont. Actief als zelfstandig architect sinds midden jaren 1920, zette deze laatste zijn vaders praktijk na diens dood verder. Daarbij legde hij zich vooral toe op het appartementsgebouw, waarvan de architectuur evolueerde naar een gematigd modernisme.
Met een gevelbreedte van twee bij vier traveeën, omvat het hoekgebouw een souterrain en zes bouwlagen onder een plat dak. Het complex omvat zes appartementen van hoge standing, ontsloten door de centraal ingeplante, gemeenschappelijke inkom- en traphal met lift en 'monte charge'. De gevels hebben een cementbepleistering in 'simili pierre', met gebruik van blauwe hardsteen voor de plint, deur- en vensteromlijstingen, en partijen rood baksteenmetselwerk in de zijgevel. Sober van opzet wordt de asymmetrische compositie bepaald door het hoger opgetrokken zijrisaliet, met een driezijdige erkerpartij oplopend over de bovenverdiepingen. Belijnd door de plint van het vroegere herenhuis, de puilijst de gelede daklijst, bestaat de opstand verder uit registers van brede raampartijen, en het rechthoekige, omlijste portaal. Na vernieuwing van de smeedijzeren vleugeldeur naar oorspronkelijk patroon, zijn enkel de typische art-deco-keldertralies nog bewaard; het vensterschrijnwerk is vernieuwd.
De appartementen die elk een volledige verdieping beslaan, omvatten over de volledige breedte zijde Mechelsesteenweg een suite van salon met erker en eetkamer, met toegang via de centrale hall. De drie slaapkamers en de badkamer nemen de noordflank in zijde Molenweg; het ingesloten dienstcompartiment in de zuidflank, bestaat uit de keuken met terras, de meidenkamer en de office. Met een zelfde indeling boet de gelijkvloerse flat aan oppervlakte in door de gemeenschappelijke inkomhal en de loge van de conciërge, waarvan de dienstwoning het souterrain deelt met de privékelders.
De zes eengezinswoningen vormen een symmetrisch geheel, twee aan twee gekoppeld volgens spiegelbeeldschema, met beperkte variaties in compositie tussen de middelste en de uiterste panden. Met een gevelbreedte van elk twee ongelijke traveeën, tellen de rijhuizen twee bouwlagen onder een plat dak. Het gevelparement bestaat uit rood baksteenmetselwerk in een combinatie van halfsteens verband en rollagen, nog verlevendigd door de hardstenen plint en vlakken cementbepleistering in 'simili pierre'. Gekoppelde en hoger opgetrokken, smalle inkomrisalieten met een getrapte art-decobekroning ritmeren het gevelfront, dat verder uit registers van rechthoekige muuropeningen bestaat, afgewerkt met breed overstekende kroonlijsten. De oorspronkelijke houten inkomdeuren met typische profilering zijn bewaard in de panden 119/2, 119/5 en 119/6, al het overige schrijnwerk is vernieuwd.
Met een zijdelings ingeplante inkom- en traphal, omvat de begane grond een suite van salon en ‘achterkamer’ met aansluitend de keuken, en de bovenverdieping twee grote slaapkamers, één kleine en een badkamer.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Mechelsesteenweg
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Geheel van een appartementsgebouw en zes eengezinswoningen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/215228 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Stad Antwerpen
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.