Burgerhuis in neotraditionele stijl gebouwd in opdracht van Arthur Freedman, naar een ontwerp door de architect Joan Coninck Westenberg uit 1932. De garage in het souterrain dateert van een verbouwing uit 1961.
Joan Coninck Westenberg, die vóór de Eerste Wereldoorlog een aantal jaren succesvol geassocieerd was met zijn schoonbroer, architect Florent Vaes, bouwde tijdens het interbellum een zelfstandige loopbaan uit in dienst van de betere kringen. Van het vijftal villa’s en burgerhuizen die de architect in de loop van de jaren 1920 en 1930 in de Nieuw-Parkwijk "Den Brandt" tot stand bracht, behoort de woning Freedman met de villa Troeder uit 1933 aan de Sorbenlaan tot de latere. Beide zijn representatief voor het tussen traditie en moderniteit balanceerde oeuvre van Westenberg uit deze periode. Met de cottagestijl van zijn eerdere realisaties, de villa Hirsch uit 1925 aan de Ahornenlaan, en de gesloopte villa’s Sels uit 1923 aan de Della Faillelaan en Rodhain uit 1926 aan de Berkenlaan, knoopte de architect in versoberde vorm nog aan bij de ervaring die hij tijdens de vroege jaren 1910 samen met Vaes had opgebouwd. Naast het meer klassieke burgerhuis in beaux-artsstijl, legde het bureau zich in het bijzonder toe op de pittoreske cottagevilla, die traditionele en regionalistische stijlkenmerken geïnspireerd op de 'Old English'-stijl, koppelde aan een op huiselijkheid gerichte vernieuwing van de wooncultuur. Tot deze eerste generatie cottagevilla's van Vaes en Coninck Westenberg, behoort de villa Drory in de Hagedoornlaan, één van de vroegste landhuizen die in “Den Brandt” tot stand kwamen.
De rijwoning met voortuin omvat twee bouwlagen onder een pseudo-mansarde en twee ongelijke traveeën. Sober van opzet is de lijstgevel opgetrokken uit rood baksteenmetselwerk in kruisverband, met als enige versiering twee rijen ruitmotieven boven de vensters, en een boogveld in keperverband. Witte natuursteen is gebruikt voor de deuromlijsting en de kozijnen, leien voor de mansarde. De opstand weerspiegelt de interieurindeling, die de hoofdvertrekken in de bredere, door vierlichten gemarkeerde linker travee groepeert. Het portaal met getralied zijlicht wordt bekroond door een bloembak. Dakgoot en regenpijp zijn onopvallend geïntegreerd in de gevelcompositie, met een ronde oculus voor de slokbak. Het houten schrijnwerk van de inkomdeur in tudorstijl, de vensters en dakkapellen met loodglas is bewaard, evenals een gedeelte van de voortuinafsluiting uit metselwerk en ijzer.
De plattegrond wordt over de volledige breedte opgedeeld door de ruime traphal met bovenlicht. Volgens de bouwplannen nemen salon en inkomhal met vestiaire de straatzijde in, de woonkamer en de keuken met office de tuinzijde. Op de eerste verdieping bevinden zich vier slaapkamers en de badkamer; het minder diepe dakniveau herbergt een zolder en een mansardekamer.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 238#3349 en 238#11090.