Vlas werd aanvankelijk in de Leie geroot alvorens het verder te bewerken tot linnen. Aan het begin van de 20ste eeuw wordt evenwel gezocht naar een kunstmatige rootwijze, die de vlassers minder afhankelijk zou maken van de natuurelementen. Vanaf circa 1925 wordt in de streek meer en meer overgeschakeld van het Leieroten op warmwaterroten in betonnen bakken, wat de karakteristieke vlasfabrieken doet ontstaan. Wanneer het Leieroten in 1943 vanwege de hinder voor de scheepvaart en de sterke vervuiling verboden wordt, is de omschakeling totaal.
De vlasverwerkende site Decruyenaere-De Brabandere ontstaat in deze jaren. De vlasroterij werd opgetrokken in 1949. Op de site werd vlas verwerkt van het roten tot en met het zwingelen. De fabriek bestond uit een vlasloods en op het hoogtepunt van de activiteit uit zes rootputten. Het water van de rootputten werd opgepompt in de betonnen caissons boven de rootputten. Het water werd verwarmd tot de benodigde temperatuur met behulp van de stoomketel. Er was een schouw voorzien voor het stoken en een stoommachine voor de aandrijving van de machines in de zwingelarij.
De activiteit in de vlasroterijen verdween door de concurrentie met kunstvezels en omdat er meer te verdienen viel in andere sectoren. In 1969 werd de activiteit van de vlasfabriek van Decruyenaere-De Brabandere stopgezet. Een deel van de gebouwen werd ingezet voor de landbouwactiviteit. Er werden meerdere gebouwen zonder erfgoedwaarde toegevoegd aan de site: een varkensstal, een loods met betonnen spanten voor het plaatsen van landbouwmachines en een woning met afhankelijkheden.
Vandaag bestaat de vlassite nog uit een vlasloods in baksteen van 15,50 m op 15,20 m. Twee rootputten van 4 m op 5 m met een waterbak van 10,50 m op 10,50 m. Drie rootputen van 4 m op 5 m met een waterbak van 15,50 m op 6,30 m. De rootputten zijn opgetrokken in gewapend beton (wanden van 15 cm). De zware metalen deuren met rubberdichting om de putten af te sluiten zijn verdwenen. Eén rootput (later bijgebouwd) van 5 m op 6 m werd nadien opgetrokken tot tabaksast. Er was een stookruimte voor de stoomketel met een ronde schouw van 1,5 m diameter. Aansluitend lag de machinekamer en de ruimte voor het zwingelen van het vlas van 15,50 m op 6 m. Vandaag staat de schouw nog recht. De stoomketel en machine zijn verdwenen. De ruimtes zijn ondertussen geïntegreerd binnen het landbouwbedrijf.
- Dewaele B. 2013: Vlasparlee. De wonderjaren van een vlasgeneratie (1920-1960). Brugge.