Villa in art-decostijl gebouwd in opdracht van Leo Van Dyck, naar een ontwerp door de architect Ferdinand Van Mierlo uit 1928 (gevelinscriptie). Het gebouw maakt deel uit van een homogeen bewaarde groep overwegend grote landhuizen in dit gedeelte van de Berkenlaan (nummers 19 tot 33), met een verzorgde architectuur van kwalitatief hoogstaand niveau. Uiteenlopend van karakter, vertegenwoordigen zij de grote diversiteit aan stijlstromingen die tijdens de duur van het interbellum gangbaar waren.
Als architect actief van kort vóór de Eerste Wereldoorlog tot eind jaren 1930, ontwikkelde Van Mierlo omstreeks 1925 een persoonlijke art-decostijl herkenbaar aan de typische profilering van de natuurstenen onderdelen. Representatieve voorbeelden zijn de eigen woning van de architect in de Kerkstraat uit 1925, en zijn allicht belangrijkste realisatie, de verdwenen bioscoop "Nova" op de Sint-Bernardsesteenweg uit 1929.
Vrijstaand ingeplant in de diepte van het perceel, op een quasi rechthoekige plattegrond van drie bij vier traveeën, omvat de villa van Dyck twee bouwlagen onder een complex schilddak. Het gebouw onderscheidt zich door een gevelparement uit rood baksteenmetselwerk in kruisverband, op een volledig natuurstenen onderbouw met arduinen plint, en rode pannen als dakbedekking. Vrij sober van opzet, wordt het bouwvolume nadrukkelijk horizontaal geleed door de puilijst en de breed uitkragende kroonlijst. Eenvoudige puntgevels met een gecementeerde top, leggen zowel in de voorgevel, de tuingevel als zuidelijke zijgevel de klemtoon op de brede hoofdtravee, die verder wordt gemarkeerd door een erker met balkon en een rondboogvenster. Het voor Van Mierlo typische, aan de art deco ontleende geveldecor, met repetitieve of vervloeiende rankwerk- en voluutpatronen, parellijsten en cannelures, in reliëf gesculpteerd als fries of hoekornament, concentreert zich rond het centrale, door een hanenkam omlijste rondboogportaal en de erkers. In de noordelijke zijgevel tekent zich het brede traplicht af, tegen de tuingevel leunt het paviljoen met polygonale erker en dakterras van de ontbijtkamer aan. Het oorspronkelijk houten vensterschrijnwerk is vernieuwd; het smeedijzeren tuinhek is bewaard maar overgroeid door de haag. De garage op de perceelsgrens maakt deel uit van het oorspronkelijke bouwprogramma.
De plattegrond is georganiseerd rond de ruime traphal, die centraal is ingeplant in de noordflank van de villa, volgens de bouwplannen geflankeerd door de vestibule met vestiaire en het kantoor enerzijds, en de keuken met dienstingang anderzijds. Een enfilade van salon, eetkamer en ontbijtkamer met terras, beslaat over de volledige diepte de zuidflank van de begane grond. Op de eerste verdieping bevinden zich vier slaapkamers, waarvan twee met balkon of terras, en de badkamer. Het dakniveau, slechts bereikbaar via de zoldertrap, telt een vijftal mansardes. De bouwplannen wijzen met name voor de eetkamer op een gelambriseerd interieur in neo-Vlaamserenaissance-stijl met een monumentale schouw en een balkenzoldering; de villa was oorspronkelijk uitgerust met een lift tussen gelijkvloers en eerste verdieping.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 238#1877 en 238#2028.