Historiek en context

Villa in cottagestijl, volgens de bouwaanvraag van 1925 voor eigen rekening gebouwd door de aannemer-bouwmeester Gerard Kloppers. Deze lokale bouwondernemer en vastgoedpromotor van Nederlandse origine gevestigd in de Berkenlaan, beschikte over meerdere bouwpercelen aan de pare zijde van de Ahornenlaan, in het bouwblok met Cederlaan en Vijverlaan. Hierop bouwde hij tussen 1924 en 1928 minstens drie landhuizen van verschillende grootte en type, vermoedelijk bestemd voor verkoop 'sleutel-op-de-deur'. Van deze drie is er nog slechts één vrij gaaf bewaard (nummer 4), de twee overige werden grondig verbouwd (nummers 2 en 8). Ook op andere plaatsen in de Nieuw-Parkwijk "Den Brandt", zoals de Acaciaaan, de Berkenlaan, de Cederlaan en de Varenlaan, realiseerde Kloppers meerdere landhuizen en meergezinswoningen. In Antwerpen en dan met name Wilrijk, lijkt hij met dit soort vastgoedprojecten actief te zijn geweest van kort na de Eerste Wereldoorlog tot begin jaren 1930. Opmerkelijk is dat Kloppers bij de bouwaanvragen voor de drie landhuizen, afwijkende bouwplannen indiende die eerder waren goedgekeurd voor landhuizen in de Acacialaan. Zo werd voor Ahornenlaan 4 het ontwerp van Acacialaan 38 gebruikt, voor Ahornenlaan 2 dat van het verdwenen Acacialaan 40, en voor Ahornenlaan 8 dat van Acacialaan 36.

De woning is een representatief voorbeeld van de door Gerard Kloppers geproduceerde architectuur in cottagestijl, die zich onderscheidt door een informeel en pittoresk opzet. Belangrijkste kenmerken zijn de materiaalpolychromie van bak- en natuursteen in combinatie met bepleistering en stijl- en regelwerk, het plastische karakter van de ogenschijnlijk organisch gegroeide volumes met complexe dakconstructies, aangevuld met levendige details als luifels, bow-windows, erkers, loggia's, dakkapellen en schoorstenen. Qua type is het landhuis Ahornenlaan 4 nog het meest verwant met Acacialaan 36.

Architectuur

Vrijstaand ingeplant in de diepte van het perceel, op een quasi rechthoekige plattegrond van twee bij drie traveeën, omvat het gebouw twee bouwlagen onder een complex, overkragend zadeldak (pannen). De gevels zijn grotendeels vlak bepleisterd met slechts baksteenmetselwerk in de basis van het risaliet, verlevendigd met houten stijl- en regelwerk in de geveltoppen. De asymmetrische opbouw van de villa beantwoordt aan het pittoreske streven van dit type landhuisbouw, maar weerspiegelt evenzeer de functionele indeling van het interieur. Naast de dominante dakconstructie, wordt het karakter vooral bepaald door de puntgevel met zijrisaliet. Informeel van opzet, bestaat de ordonnantie uit uiteenlopende venstervormen, met bewaard of naar oorspronkelijk model vernieuwd schrijnwerk met kleine roeden. Het smeedijzeren voortuinhek bleef behouden.

De plattegrond is vermoedelijk georganiseerd rond de centraal ingeplante traphal, die met het inkomportaal de volledige breedte van de woning beslaat. Een suite van zitkamer en salon neemt de straatzijde in, en de eetkamer en keuken de tuinzijde. De bovenverdieping omvat drie slaapkamers en de badkamer; het dakniveau herbergt mansardes of zolders.