Gedeeltelijk onderkelderd burgerhuis in nieuwe zakelijkheid, volgens de bouwaanvraag van 1934 naar ontwerp van architect André Claessens, in opdracht van Fernand Collart.

Rijwoning van twee traveeën en drie bouwlagen onder een flauw hellend dak, waarvan de bovenste bouwlaag verscholen is achter een pseudo-mansardedak met vernieuwde zwarte pannen, en gevat is tussen twee oplopende bakstenen penanten, volgens plan met hardstenen dekstenen. Parement van bruine baksteen in halfsteens verband met Dudokvoegen, op een lage plint van blauwe hardsteen. De linker venstertravee bevat op de eerste verdieping een betonnen, rechthoekige erker. Rechthoekige vensters op een arduinen lekdorpel en onder een bakstenen rollaag als latei, met een vernieuwd dakvlakraam en vernieuwd schrijnwerk in de vensters van de bovenverdiepingen. Het lage bovenvenster in de deurtravee is gevat in een hoge, ondiepe, rondboogvormige nis.

Rechthoekige deuropening met een brede, rechthoekige en afgeschuinde omlijsting van witte en donkerblauwe ceramiektegels met geprofileerde lijst. De deuropening is ingevuld met een rechthoekige, houten deur met bewaarde deurknop en brievenbus die wordt doorbroken door drie liggende ovalen openingen, ingevuld met gestructureerd glas. Het gebruik van ceramiek en ovalen openingen is kenmerkend voor de architectuur van Claessens. Rechts op de onderste hardstenen trede van de ingang bevindt zich een voetschraper. Rechts van de deuropening is er een aansluiting voor een buitenkraantje.

De plattegrond is volgens de bouwplannen opgebouwd volgens een traditioneel schema van een enkelhuis waarbij de salon met achterliggende rookkamer en eetkamer aan de rechterzijde worden geflankeerd door een inkomhal en een trappenhuis met achterliggend toilet en keuken naast het terras. Op de eerste verdieping bevindt zich vooraan een woonkamer, een badkamer naast het trappenhuis en een slaapkamer die uitgeeft op een balkon en terras. De tweede verdieping omvat volgens de plannen een logeerkamer, een slaapkamer en een bergruimte.