Duitse bunker in een weide ten zuidoosten van Goedeboterstraat 39, de zogenaamde Bombeure hoeve, ten zuidwesten van het Bombeuregeleed. In de aanpalende weide op 200 meter ten zuidoosten van deze bunker ligt een gelijkaardige bunker, aangeduid met Ua4. Op 350 meter ten noordwesten ligt een derde bunker van hetzelfde type, aangeduid met Ua2.
Duitse bunker van het type Einheitsunterstände, in de winter van 1917-1918 opgetrokken langs de Flandern II Stellung. De bunker kreeg de aanduiding Ua3 mee op militaire stafkaarten.
Oudenburg lag tijdens de Eerste Wereldoorlog in het zogenaamde Marinegebiet. Hiermee wordt dat deel van de Duitse frontzone en het hinterland bedoeld, dat bezet werd door het Marinekorps Flandern. In vogelvlucht lag het dorp op bijna vijftien kilometer van het front bij de IJzer verwijderd, en op ongeveer acht kilometer van het kustfront bij Oostende.
Dichter bij het front waren reeds verschillende opeenvolgende stellingen en Riegel uitgebouwd, met tal van bunkers. Eind juni 1917 werd aan het 4. Armee (waaronder het Marinekorps Flandern ressorteerde) gevraagd om het tracé van meer achteruit gelegen stellingen en Riegel (grendelstellingen) te onderzoeken. De Flandern IV Stellung diende te lopen van Oostende, over Torhout, Izegem, ten westen van Kortrijk, Moeskroen, Wattrelos tot ten westen van Toufflers, waar ze aansluiting diende te vinden op de Wotan III-Stellung bij het 6. Armee.
Na de Derde Slag bij Ieper (31 juli – 10 november 1917) was de frontsituatie voor het Duitse leger sterk gewijzigd, waardoor de stellingen herbekeken dienden te worden. De Flandern IV Stellung werd vanaf eind november 1917 hernoemd naar de Flandern II Stellung. Mogelijk zijn de voorbereidingen voor de uitbouw van deze stelling in het Marinegebiet begonnen in oktober 1917, net zoals in het Operationsgebiet meer zuidwaarts het geval was. Het tracé van de Flandern II Stellung was uiteindelijk vastgelegd op een lijn die begon net ten westen van Oostende via Oudenburg, voor Torhout tot ten oosten van Beveren-Roeselare, over De Tasse, Kachtem, Izegem, Lendelede, Gullegem naar Wevelgem. Deze stelling was tegen het einde van de oorlog maar ten dele uitgebouwd.
In Oudenburg werd voorzien dat de Flandern II Stellung uit twee verdedigingslijnen zou bestaan, elk voorzien van bunkers. De meest westelijke verdedigingslijn diende uit gewone Unterstände bestaan, terwijl de tweede lijn ook enkele commandoposten zou bevatten. Net vóór de meest westelijke verdedigingslijn werden meerdere rijen versperringen opgeworpen.
In Oudenburg, waar onder meer een Pionierpark op divisieniveau was ingericht, werd tijdens de oorlog een spoorwegnetwerk aangelegd. Hierbij werden zowel sporen van het type Kleinbahn als het type Förderbahn aangelegd. Met Kleinbahn werd een één-meterspoor bedoeld. Deze liep onder meer van aan de noordelijke zijde van het kanaal Plassendale-Nieuwpoort, over een brug en via de velden richting Goedeboterstraat, die ze kruiste ter hoogte van onderhavige bunker om vervolgens via de velden ten westen van en parallel met de Westkerksestraat richting Westkerke te lopen, waar ze aansloot op een west-oost georiënteerde lijn. Deze Kleinbahn was in ieder geval al in september 1917 aangelegd. Met Förderbahnen werden sporen van 60 centimeter breed of smaller bedoeld, waarop karretjes handmatig geduwd moesten worden. Die Förderbahnen takten af van de Kleinbahn, telkens naar de sites waar de bunkers werden opgetrokken.
Volgens een kaart van december 1917 was de bouw van een hele reeks bunkers, waaronder de bewaarde exemplaren, in december 1917 reeds gaande. Op de kaart van januari 1918 werden de bunkers van de eerste verdedigingslijn aangeduid met Ua (U voor Unterstand, a voor eerste verdedigingslijn), gevolgd door een nummer, die van de tweede lijn met Ub, gevolgd door een nummer.
De 3. Landwehr Pionier Kompagnie was betrokken bij de bouw van deze bunkers. Deze genie-eenheid bevond zich tussen december 1917 en begin februari 1918 bij Oudenburg en Zandvoorde, waar ze hoofdzakelijk werd ingezet bij de bouw van betonnen constructies en bij ontwateringswerken. Vermoedelijk werden ook burgers of krijgsgevangenen al dan niet verplicht ingezet bij de uitvoering van deze werken.
Op de Duitse stafkaarten van december 1917 en januari 1918 wordt de stand van zaken van de bunkerbouw in Oudenburg weergegeven. De bouw van vijf bunkers in de eerste verdedigingslijn was in december 1917 gaande. Dit gold eveneens voor vier bunkers in de tweede lijn. Daarnaast waren er nog een groot aantal andere bunkers voorzien. Wellicht zijn deze nooit opgetrokken. Vanaf maart 1918 bereidde het Duitse leger namelijk een aantal voorjaarsoffensieven voor, waardoor dergelijke defensieve stelling strategisch gezien geen nut meer zou hebben en de bunkerbouw werd stilgelegd. Enkel de constructies die op de stafkaarten gemarkeerd staan als Im Bau zijn effectief te zien op luchtfoto’s uit mei en juni 1918.
De bewaarde bunkers werden op de militaire stafkaart van januari 1918 aangeduid met Ua3, Ua4 en Ub1. Onderhavige bunker was aangeduid met Ua3. De eveneens bewaarde bunker tussen Ua1 en Ua3, die logischerwijze met Ua2 zou moeten worden aangeduid en ook al als een in bouw zijnde bunker wordt gemarkeerd op de militaire stafkaart van december 1917, is niet aangeven op de kaart van januari 1918, maar dit is ongetwijfeld een vergetelheid.
De Duitse bewaarde bunkers Ua2, Ua3, Ua4 en Ub1 betreffen zogenaamde Einheitsunterstände, soms ook aangeduid als Gruppenunterstände. Dit betreft een gestandaardiseerd ontwerp dat in het najaar van 1917 in zwang kwam. Dergelijke Einheitsunterstand kon voor diverse doeleinden gebruikt worden: als commandopost of als communicatiepost of als verblijfplaats voor twee groepen infanterie of voor één groep infanterie en twee mitrailleurs met bediening, enzovoort. Het grote voordeel van dergelijk standaardontwerp was de vereenvoudiging van het bouwproces en de verregaande standaardisatie van de benodigdheden. Ook het feit dat de bouw probleemloos kon verdergezet worden door andere eenheden, was een groot voordeel. Einheitsunterstände werden vanaf eind 1917 massaal opgetrokken in de meer achterwaarts gelegen stellingen, zowel in de Ieperboog als aan het IJzerfront en het Marinegebiet.
Een Einheitsunterstand bestond uit een dubbele betonnen schuilplaats, eventueel met aanpalende observatiepost. Het grondplan bestond uit twee L-vormige (gebroken) toegangen aan de achterzijde, die de uiteinden vormden van één gang, waarop op zijn beurt twee ruimtes uitgaven. Gebroken toegangen dienden te voorkomen dat de binnenruimtes rechtstreeks getroffen konden worden door granaatscherven. Elke buitentoegang kon via een smalle, verticale schietgleuf vanuit de respectievelijke verblijfsruimte geobserveerd en desnoods onder vuur genomen worden. In de gang waren er normaal gezien één grote nis of meerdere nissen voorzien.
De plafonds van de twee rechthoekige ruimtes bestonden ofwel uit zogenaamde Wellblechbogen (gebogen gegolfde plaatijzers) ofwel uit dicht bij elkaar geplaatste stalen balken of spoorrails, waartussen soms houten beplanking werd geplaatst. Gewelfde plafonds uit gewapend beton op Wellblechbogen hadden meer voordelen omdat ze een grotere weerstandskracht zouden genereren en gemakkelijker te hanteren waren. Anderzijds waren ruimtes, waarvan het plafond verstevigd was met stalen balken, overal even hoog en dus comfortabeler in vergelijking met ruimtes onder Wellblechbogen.
De twee rechthoekige verblijfruimtes waren normaliter onderling met elkaar verbonden via een lage doorgang. Ze bevatten eventueel enkele nissen, onder meer voor een kachel, met bovenaan in de nis een buis voor rookafvoer die uitmondde aan de achterzijde van de bunker. Doorheen het plafond zaten doorgaans kleine verticale openingen, die fungeerden als verluchtingsgaten en periscoopopeningen. De binnenmuren waren voorzien van uitsparingen voor houten planken waarin haken of nagels staken waaraan bedrading, kledij, of ander materiaal opgehangen kon worden.
Aan de achterzijde van de bunker bevond zich een betonnen trap en richel, waarop manschappen konden staan om een mitrailleur vanaf het dak te bedienen. Bij sommige Einheitsunterstände was er nog een bijkomend observatiegedeelte aan de bunker gebouwd, met een mangat doorheen het dak, dat via klimijzers of een ladder bereikt kon worden. Dit observatiegedeelte kon vanaf de gang of via een afzonderlijke, lage toegang bereikt worden. Een aparte toegang tot het observatiegedeelte zou veiliger zijn voor de manschappen in de bunker.
Wellicht werden de Duitse bunkers uit de Eerste Wereldoorlog hergebruikt tijdens de Tweede Wereldoorlog. In 1943 was er in ieder geval een Duits hoofdkwartier gevestigd in het centrum van Oudenburg, meer bepaald van het derde bataljon van het 216de Infanterie Regiment (171ste Infanteriedivisie). Mogelijk werden toen bakstenen elementen aan de Einheitsunterstände uit de Eerste Wereldoorlog toegevoegd, zoals de bakstenen sporen op het dak van deze bunker.
Nagenoeg volledig bovengrondse betonnen militaire constructie in een weide ten zuidoosten van Goedeboterstraat 39, ten zuidwesten van het Bombeuregeleed.
De constructie is opgetrokken aan de hand van beton, dat gegoten is tegen een houten bekisting.
Het betreft een constructie met een rechthoekige plattegrond, op het uitspringend gedeelte in de noordelijke hoek na (observatiepost). Het dak helt lichtjes af naar zuidwestelijke zijde.
Aan noordoostelijke zijde vormt een uitspringend deel van de buitenmuur tussen de twee toegangen een richel met betonnen trap. Vanaf deze richel kon een mitrailleur bediend worden, waarbij het dak als borstwering fungeerde. Boven deze richel zitten twee kleine vierkante openingen (rookafvoer). Aan noordoostelijke zijde zit een derde, lage toegang tot het observatiegedeelte van de bunker, bestaande uit een vierkant mangat met klimijzers. Het mangat mondt in het dak uit in een dieperliggend vlak. In het dak zijn twee openingen te zien, één per binnenruimte (ventilatie- en periscoopopening). De randen van deze openingen zijn met baksteen afgezet. Tegen de dakrand zitten gebogen ijzers, voor de bevestiging van camouflagenetten.
De twee grote toegangen aan noordoostelijke zijde vormen de L-vormige uiteinden van een gang, die op zijn beurt toegang verleent tot twee binnenruimtes. Het plafond van de gang is verstevigd met stalen balken waartussen houten beplanking is aangebracht. Ter hoogte van de buitentoegangen zit telkens een opening in de muur tussen gang en binnenruimte, die naar buiten toe verbreedt. Aan de binnenzijde van de noordoostelijke buitenmuur is een nis uitgewerkt.
Bron: Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier 4.001/35014/102.1, Duitse bunker Ua3 uit de Eerste Wereldoorlog in Oudenburg (DECOODT H., 2016).
Auteurs: Decoodt, Hannelore
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Decoodt H. 2016: Duitse bunker Ua3 [online], https://id.erfgoed.net/teksten/193744 (geraadpleegd op ).
Nagenoeg volledig bovengronds gelegen betonnen militaire constructie in een weide ten zuiden van het Bombeuregeleed en 'Hoeve Bombeure', Goedeboterstraat 39. In een aanpalende weide, op 200 meter ten zuidoosten van deze constructie ligt nog een tweede bunker, op 370 meter ten noordwesten ligt een derde, gelijkaardige bunker.
Historiek
Duitse bunker, in de winter van 1917-1918 opgetrokken als onderdeel van de 'Flandern II Stellung'. Deze stelling liep van Oostende over Oudenburg, voor Torhout, ten oosten van Beveren-Roeselare, over De Tasse, Kachtem, Izegem, Lendelede, Gullegem naar Wevelgem. Deze stelling was echter maar ten dele uitgebouwd en bestond tegen het einde van de oorlog uit losse verdedigingspunten, hier en daar een stuk prikkeldraadversperring en enkele verspreide loopgraven.
In en rond Oudenburg werden er meerdere bunkers opgetrokken waarvan een deel volgens een standaardontwerp, dat ook elders in Duitse stellingen werd toegepast. Het betreft meer bepaald mitrailleursposten met aanpalende observatieposten. Hiervan zijn er op grondgebied Oudenburg vier exemplaren bewaard gebleven. Het grondplan van deze bunker stemt overeen met grondplan nummer 284, dat tijdens de jaren 1930 werd uitgetekend door de 'Service Technique du Génie' van het Belgische leger.
De bunkers ten zuiden van het Bombeuregeleed zijn zichtbaar op een luchtfoto van 18 maart 1918. Net ten noorden van deze bunker passeerde de spoorlijn die iets verder noordwestwaarts aansluiting vond op de spoorlijn die langs het kanaal Plassendale-Nieuwpoort liep.
Beschrijving
Betonnen militaire constructie met een rechthoekige plattegrond, op een uitstekend deel in de noordelijke hoek na (observatiepost). Het beton is gegoten tegen een houten bekisting. Het dak helt lichtjes af naar zuidwestelijke zijde. Tegen de noordoostelijke dakrand zijn ijzers aangebracht, wellicht voor bevestiging van camouflageschermen.
Aan noordoostelijke zijde zitten twee toegangen tot de feitelijke bunker, met tussenin een uitspringend deel van de buitenmuur, die een richel vormt met betonnen trapjes. Het bovenste deel van de buitenmuur kon aldus aangewend worden als borstwering. In deze buitenmuur zitten eveneens nog twee kleine vierkante openingen. Een derde, lagere toegang aan noordoostelijke zijde verleent via een mangat met klimijzers toegang tot de vierkante observatiepost in de noordelijke hoek. Dit mangat mondt in het dak uit in een dieperliggend vlak.
Het plafond binnenin is voor zover zichtbaar verstevigd met stalen profielen. De constructie binnenin bestaat uit twee ruimtes, die uitgeven op een gang. Ter hoogte van de toegangen is telkens een kleinere opening in de tussenmuur uitgewerkt. Aan de binnenzijde van de noordoostelijke buitenmuur is een nis uitgewerkt ter hoogte van de richel.
Auteurs: Decoodt, Hannelore
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Decoodt H. 2014: Duitse bunker Ua3 [online], https://id.erfgoed.net/teksten/163710 (geraadpleegd op ).