Het herenhuis is een neoklassiek getint breedhuis van het dubbelhuistype en telt zes traveeën en twee bouwlagen onder een kunstleien zadeldak met drie dakkapellen. Het pand is gelegen in de Koningin Astridlaan en werd in 1861 gebouwd.
De voorgeschiedenis van het pand is slechts kadastraal te reconstrueren. Omstreeks het midden van de 19de eeuw was ene Pieter Kleykens, wagenmaker, eigenaar van een bouwperceel ter hoogte van het huidige huis De Krant (Koningin Astridlaan 35), op het zogenaamde Windmolenveld. Hierop stonden twee kleine huisjes, met een achterkoer, waarachter een kleine bijbouw en een tuintje grensde. Het terrein werd aan weerszijden afgebakend door steegjes, en rechts ervan lag een braakliggende zone, waarop later het in dit dossier besproken pand zou worden opgetrokken.
In 1850 werden de bestaande constructies samengevoegd tot een groot breedhuis met links een achterwaartse vleugel, langsheen de voormalige achterkoer en tuin. Kort daarop moet Kleykens zijn overleden, want in 1851 was zijn weduwe eigenares van het goed, dat zij in 1852 van de hand deed.
De nieuwe eigenaar, Claes Henri, liet meteen de achterwaartse vleugel vervangen door een losse bijbouw, achteraan in de tuin, waardoor min of meer de primitieve situatie werd hersteld. Het braakliggende perceel rechts was ondertussen reeds voorzien van een kleine bouw. In 1853 vond een ingrijpende wijziging plaats: het voormalige huis Kleykens werd opnieuw in twee verdeeld, waarbij de linkse bouw een autonome entiteit werd, terwijl de linkse opging in een nieuwe breedbouw op het voormalige braakliggende terrein rechts. De nieuwbouw omvatte een tuin die zich over de gehele breedte van de twee vroegere percelen uitstrekte, die de reeds bestaande constructie op het vroegere braakland omvatte, evenals een nieuwe bijbouw langsheen de linkerflank van het gezamenlijke perceel.
De brede nieuwbouw staat geboekstaafd als magazijn, hetgeen verklaart waarom in 1854 reeds een nieuwe opdeling kon plaatsvinden, waarbij de twee delen van het oude huis Kleykens, samen met een stukje achterkoer, gemakkelijk opnieuw als een autonoom geheel kon worden geïsoleerd.
In 1857 bleek een zekere Pieter Nysten, suikerbakker, eigenaar van het brede magazijn. In 1861 liet hij een deel ervan afbreken en vervangen door een nieuwbouw, met twee achterwaartse vleugels die een achterkoertje afboordden. Hiermee was het in dit dossier besproken pand geboren. Het resterende deel van de oudere constructie schijnt verder als magazijn in gebruik te zijn gebleven en ging een eigen leven leiden. In 1863 breidde de bakker de rechtse achtervleugel van zijn huis uit met een constructie op het rechts belendende perceel. Al die tijd schijnt hij ook gebruik te kunnen hebben gemaakt van een gedeelte van de bijbouw langsheen de linkerflank van het gezamenlijke perceel, hoewel dit niet zijn eigendom was.
In 1870 vonden er opnieuw interne veranderingen plaats. Het primitieve hoekperceel Kleykens, inclusief de bijbouw langsheen de linkerflank, waarbij steeds meer van het oude steegje werd ingepalmd, bleek nog steeds eigendom van de familie Henri. In 1859 was het terrein wel verkocht aan een andere telg van de familie, de gepensioneerde kapitein Amandus Henri. Het gehele perceel, inclusief de linkse flankbouw die steeds ter beschikking had gestaan van Nysten, vormde vanaf 1870 opnieuw een autonoom perceel, geboekstaafd als huis met aanhankelijkheden. In 1873 moet de familie Henri het huis hebben verkocht aan winkelier Christiaen Swerts, terwijl ze zelf een achterbouw behielden. De eigendom Nysten werd uitgebreid met een achterliggend tuinperceel en heropgedeeld. De nieuwe rechtse bouw werd ingekort ten voordele van het links belendende magazijn, dat hierdoor een achterwaartse rechtervleugel won, en hieraan werd nog een linkervleugel toegevoegd. Het uitgebreide tuinperceel werd verdeeld tussen de twee constructies.
De eigendom Nysten werd in 1883 opgedeeld: het verbouwde magazijngedeelte, nu opgetekend als woon- en werkhuis, werd verkocht aan Victor Baplu-Fiasse, terwijl het rechtse woonhuis in handen kwam van de familie Orij. De voormalige linkervleugel van het woonhuis, nu rechtervleugel van de verbouwde magazijn, werd tussen beide eigendommen verdeeld. In 1884 breidde Baplu zijn gedeelte van de vleugel verder uit.
In 1892 volgde een nieuwe aanpassing, waarbij de eigendom Orij, nu overgedragen aan ingenieur Nijs en kinderen, opnieuw over de volledige rechtervleugel kon beschikken. De eigendommen Swerts en Henri werden verenigd onder schrijnwerker Jan Humblé-Buntinx, die alle gebouwen liet afbreken in 1906 en in 1908 een nieuwbouw liet optrekken, het pand Vanstraelen. De eigendom Baplu bleef min of meer intact tot het huis in 1972 werd afgebroken en een jaar later vervangen werd door een nieuwbouw, die door de gewijzigde rooilijn meer vooruit geschoven is ten aanzien van de links en rechts belendende panden.
Het pand is een neoklassiek getint breedhuis van het dubbelhuistype en telt zes traveeën en twee bouwlagen onder een kunstleien zadeldak met drie dakkapellen. Het bakstenen gebouw heeft een gecementeerde lijstgevel, afgeboord door een hardstenen plint en een houten kroonlijst op klossen. De cementering op het gelijkvloers heeft doorlopende schijnvoegen, de eerste verdieping is vlak afgewerkt. De rechthoekige deur, gevat in een kalkstenen omlijsting met neuten, wordt bekroond door een druiplijst op consoles. De vensters zijn voorzien van kalkstenen onderdorpels, geriemde rechtstanden en worden zoals de deur bekroond door een druiplijst op consoles, waaronder hier wel een paneeltekening wordt gesuggereerd. De vensters hebben oorspronkelijk schrijnwerk met afgeronde hoeken en stolpnaald.
De façade omvatte ook een balkon op natuurstenen consoles, maar dit werd wegens instabiliteit verwijderd en ligt nu als ornament in de tuin. Een foto van 1978 geeft nog een beeld van de balkonpositie: venster en voordeur in de derde en vierde travee beschikten nog niet over de druiplijst op consoles en de vensters erboven bleken deurvensters te zijn met ijzeren balustrades. Het vroegere balkon was reeds verwijderd en moet zich over twee traveeën hebben uitgestrekt.
De achtergevel moet voorheen dezelfde structuur hebben vertoond als de voorgevel, zij het eenvoudig uitgewerkt in baksteen met rechthoekige muuropeningen. De twee middentraveeën werden achteraf echter versmolten tot één enkele travee, uitgewerkt als risaliet. Op het gelijkvloers bleven niettemin sporen van een deur bewaard, gevat in een vlakke kalkstenen omlijsting en geflankeerd door een steekboograam. Het zuiver bakstenen parement was voorheen afgewerkt met een lichtblauwe kalkverf, waardoor verbouwingssporen minder zichtbaar moeten zijn geweest.
De middenrisaliet accentueert de positie van de traphal. Toegang wordt verschaft door een dubbele glazen achterdeur, en ter verlichting van de tussenbordessen is een grote ovale oculus voorzien, evenals een monumentaal steekboograam, dat doorloopt tot in het driehoekige fronton dat het geheel bekroont. Aan weerszijden van deze centrale risaliet zijn over twee bouwlagen telkens twee vensters voorzien, met schrijnwerk in de traditie van de voorgevel.
Het statige effect van de achtergevel wordt beklemtoond door twee achterwaartse dienstvleugels (één bouwlaag rechts, twee bouwlagen links), die een voormalige achterkoer afboorden. De bakstenen gebouwtjes zijn voorzien van deuren en ramen in dezelfde traditie als de voorgevel (zij het grotendeels vernieuwd à la façon de) en worden slechts verlevendigd door in het metselwerk uitgewerkte pilasters.
Het gebouw omvat een klassiek ensemble van ontvangst- en woonvertrekken, die alle in het eigenlijk corpus geconcentreerd zijn, terwijl de dienstvertrekken in de twee achtervleugels zijn ondergebracht. Enkel de zone onder de linkse achterbouw (met keuken) en het aangrenzende vertrek, over de diepte van de traphal, is onderkelderd.
Tweeledige, centrale vestibule, aan voorzijde gevormd door een inkomhal over de breedte van de enkele deurtravee, ongeveer halverwege het huis uitmondend in een vestibule met staatsietrap, over de breedte van de geciteerde risaliet. Rechts zijn twee vierkante, onderling verbonden pronkvertrekken voorzien, over een breedte van twee traveeën, links een L-vormige ruimte over de gehele diepte van het huis, gevormd door twee voorheen gescheiden vertrekken, een groot, over de breedte van drie traveeën aan de straatzijde, en een klein, over de breedte van twee traveeën aan de tuinzijde.
De eerste verdieping is op-en-top symmetrisch, waarbij verschillende vertrekken een U-vorm beschrijven omheen de traphal: een centrale ruimte en links en rechts twee onderling verbonden, doch autonoom vanuit de hal toegankelijke ruimten. De zolderverdieping vertoont grosso modo dezelfde opbouw als de eerste verdieping, maar is slechts gedeeltelijk in kamertjes onderverdeeld, voorheen waarschijnlijk bestemd voor het personeel.
De monumentale as met inkomhal, vestibule en traphal is afgewerkt met een vloer in donkergrijze kalksteen, een lage natuurstenen plint met gelijkaardige kleur (vernieuwd), lambriseringen onder de vorm van beige marmerpanelen (lokaal vervangen), afgeboord door een geprofileerde lijst, waarboven een brede strook is voorzien in Hasseltse majolicategels (bloempatroon in helle oranje, groene en blauwe tinten). De rest van de wand was voorheen afgewerkt met een faux-marbre in de sfeer van de lambriseringen, maar hiervan bleven enkel sporen bewaard ter hoogte van de boog tussen inkom en vestibule. Elders zijn de wanden geschilderd in bleke tinten. De inkomhal is een kleine ruimte onder een stucplafond, versierd met lijstwerk en een centraal lichtrozet. De geciteerde rondboogovergang naar de vestibule is hier voorzien van een illustionistisch geschilderde sluitsteen in de vorm van een blazoen met leuze.
De vestibule wordt gedomineerd door een monumentale dubbele kwartslagtrap, die zich over twee verdiepingen naar boven slingert, om daar als het ware uit te monden in de gestucte vestibule-zoldering, versierd met een grote ingeschreven cirkel met lichtrozet en omringd door hoekmotieven. De bloktrede is een beige natuursteen, de rest van de trap is afgewerkt in eikenhout, met een getorseerde paal en balusters, en een gesculpteerde trapboom met golfmotief en bladwerk. De tegenoverliggende muren zijn met houten plinten en faux-marbre-lambriseringen afgewerkt in de sfeer van het gelijkvloers. De lambriseringen worden afgelijnd door houten muurleuningen. De onderkant van de trapkasten en bordessen is versierd met eenvoudige panelen met uitgespaarde hoeken, waarin bloemknoppen zijn aangebracht.
De deur- en vensterlijsten sluiten volledig aan bij het muurschema, afgewerkt in illusionistische natuursteenschildering. De binnendeuren zijn uniform afgewerkt als drieledige paneeldeuren, dubbele op het gelijkvloers, enkele op de verdiepingen, voorzien van panelen met uitgespaarde hoeken, die op het gelijkvloers en de eerste verdieping zijn opgevuld met bloemmotieven. De gelijkvloerse deuren zijn geschilderd in imitatiehout, dat achteraf door verhitting werd opgeruwd. Hang en sluitwerk werd tijdens de Duitse bezetting verwijderd en diende achteraf te worden vervangen
De ruimten links en rechts van de hal zijn vrij sober afgewerkt, mede doordat de schoorstenen tijdens recente verbouwingen werden verwijderd. De ruimten zijn uitgerust met eikenhouten delenvloeren met planken in koud langsverband met een versterkend kader en vlak gestucte wanden. De rechtse ruimten fungeerden wellicht als pronkruimten, met zware eclectische plafonds, in de voorste ruimte neoclassicistisch op basis van een ingeschreven cirkelmotief, met ruitjesopvulling in de hoeken en een centraal rozet, in de achterste ruimte neobarok, met afgeschuinde hoeken. De verdiepingen zijn quasi integraal sober afgewerkt, waarbij enkel de centrale ruimte op de eerste verdieping van een stucwerkdecor is voorzien.
Bron: Beschermingsdossier DL002214, Hasselt Herenhuis Koningin Astridlaan 31 (digitaal dossier).
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2002: Neoclassicistisch herenhuis met dienstvleugels [online], https://id.erfgoed.net/teksten/157154 (geraadpleegd op ).
Neoclassicistisch getint breedhuis van het dubbelhuistype, zes traveeën en twee bouwlagen onder zadeldak (kunstleien) met drie dakkapellen, uit de tweede helft van de 19de eeuw.
Bakstenen gebouw met gecementeerde lijstgevel op een hardstenen plint. Houten kroonlijst op klossen. Rechthoekige vensters met een geremde omlijsting met druiplijst op consoles, beluikt op de benedenverdieping; oorspronkelijk houtwerk met afgeronde hoeken en stopnaald. Rechthoekige deur in een vlakke kalkstenen omlijsting op neuten. Rechterzijgevel met aandak en vlechtingen.
Bron: SCHLUSMANS F. met medewerking van GYSELINCK J., LINTERS A., WISSELS R., BUYLE M. & DE GRAEVE M.-C. 1981: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Hasselt, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 6n1 (A-Ha), Brussel - Gent.
Auteurs: Schlusmans, Frieda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Schlusmans F. 1981: Neoclassicistisch herenhuis met dienstvleugels [online], https://id.erfgoed.net/teksten/21984 (geraadpleegd op ).