Het groot neogotisch herenhuis werd in 1875 gebouwd voor baron P.V.J. de Béthune naar ontwerp van zijn broer architect J. de Béthune.
Het enkelhuis van vier traveeën en drie bouwlagen onder twee gelijklopende zadeldaken wordt gekenmerkt door een gemarkeerde poorttravee, met loggia op de bel-etage en een hoger opgetrokken topgevel en een dakvenster boven de derde travee. De vlak gehouden gevel is alleen geritmeerd door de venstertravee. De meer plastisch uitgewerkte achtergevel bevat uitspringende aanbouwen, waarvan de noordelijk op het moment van bescherming (1997) recent werd afgebroken. In de tuin werd op enkele meters van de achtergevel een schoolpaviljoen opgetrokken naar het model van de andere in de vroegere binnentuinen. Het gebouw is in gebruik door het aanpalende Lyceum waardoor het neogotisch interieur (overwelfde doorgang, trap, schouwen, lambriseringen, muur- en plafondschilderingen, sloten, deurhengsels, veranda...) onderhevig zijn aan zeer intensief gebruik. De oorspronkelijke indeling en de belangrijkste constructieve onderdelen zoals plafond, schouwen, vloeren bleven bewaard, doch de inrichting tot schoolgebouw had tot gevolg dat de details verloren gingen zoals lambriseringen en muur- en plafondschilderingen. De deuren met hang- en sluitwerk bleven ook bewaard, zodat door de aanwezige elementen een bescherming als monument verantwoord is.
Het interieur vertoont een voor de 19de eeuw gangbare indeling met koetsdoorrit die toegang verleent tot de hoger gelegen inkomhal, hierin verschilt het gebouw dus niet met de classicistische tijdgenoten. De koetsdoorrit is voorzien van bakstenen koepelgewelven en gordelbogen met groen geschilderde randen met een bloemmotief op geprofileerde en polychroom geschilderde consoles. Op het moment van bescherming zijn de muren van de koetsdoorrit wit geschilderd. De oorspronkelijke poorten bleven bewaard met fijn uitgewerkt sluitwerk. De toegang tot de hoger gelegen inkomhal wordt gevormd door een gedrukte spitsboog, voorzien van een geprofileerde omlijsting met rondstaaf en van polychrome kapitelen. De kleine inkomhal heeft een bewaarde vloer van cementtegels, prachtige rechthoekige deuren, een vrij eenvoudige houten trap en wit geschilderde muren. De trapkoker wordt verlicht door twee neogotische ramen met glas in lood opgebouwd als in ruitvorm geplaatste glaspanelen met bladmotief en een omranding in rood of blauw. Ook zijn er cirkelvormige medaillons in blauwe of rode rand met in grisaille uitgewerkte taferelen in aanwezig. Het houten plafond bestaat uit moer- en kinderbalken waarvan de moerbalken op stenen gepolychromeerde consoles rusten. In de kamers zijn bewaarde neogotische schouwen aanwezig, waarvan een aantal kalkstenen schouwen (deze op de hoogste verdieping werden samen met de muren met spuitapparatuur overschilderd). Twee gepolychromeerde schouwen vertonen het gebruik van hoofdzakelijk bruinrood, groen en beige. De gelijkvloerse kamer aan de tuinzijde met schouw is voorzien van de spreuk "Blijft trouw aan uw verleden. Geen rijker kroon dan eigen schoon". De schouw is voorzien van imitatie baksteenbeschildering, een drielobfries en stijlen eindigend op figuren. Op de gelijkvloerse verdieping is van het plafond nog de draagstructuur met de moerbalken zichtbaar en mogelijk is het oorspronkelijke plafond nog bewaard achter het plaatwerk. Tegen de tuinkamer bevindt zich een gietijzeren veranda met neogotische stijlkenmerken. Het beglaasde lessenaarsdak en de draagstructuur werden vernieuwd.