Hoeve van 1920-1921, zie opschriften van woonhuis en stal; thans niet meer uitgebaat.
Sierlijk uitgewerkte wederopbouwhoeve, ten dele refererend aan de regionale hoevebouw.
Opstelling: losse, lage bestanddelen rondom een deels verhard erf met stoepen van natuur- en baksteen; boerenhuis, stallen en overdekte mestvaalt, schuur, en ast respectievelijk ten noorden, westen, oosten en zuidoosten; erftoegang ten zuidoosten via smeedijzeren hekken rechts van de ast.
Aanplanting: erf met centraal grasperk met fruitbomen; schuur deels met klimop begroeid; achter het boerenhuis, heden met betonplaten afgezette moestuin en weide met boomgaard (onder meer notelaars).
Materialen: verankerde, rode baksteenbouw; pannen (rode en donker geglazuurde mechanische) zadeldaken, geknikt bij het boerenhuis.
Streekeigen bouwelementen: bij boerenhuis, typerend middenrisaliet in puntgevel met gestileerd windbord en bekronende makelaar, rondboogdeur onder rechthoekig bovenlicht met gekleurde beglazing en overhoeks metselverband; in de geveltop, breed rechthoekig venster onder gietijzeren latei met rozetvormige bevestigingsbouten midden twee achthoekige venstertjes; getoogde en rondbogige muuropeningen; schuifpoorten; oculi en uilengaten in de zijgevels van schuren en stallen; laadvensters in puntgevel met aandak of overkragende dakstoel; muurnissen, onder meer rondboognisje en kruisje van gesinterde baksteentjes; overhoekse steunberen met versnijdingen bij ast.
Indeling: dubbelhuis van acht traveeën, met flankerende stallingen van drie traveeën onder lagere zadeldaken, jaartal 1920 in de geveltop van het risaliet; stallingen van zes traveeën, in linkse zijgevel, jaartal 1921 in gele baksteenkoppen; achter de stallingen, smallere, overdekte mestvaalt (nok parallel aan de stal); dwarsschuur van zes traveeën; ast van drie traveeên en drie à vier bouwlagen onder plat dak met vooraan drie imposante schoorstenen onder dekplaat.