Teksten van Burgerhuizen De grote of witte Moor en De zwarte Moor

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/24937

Burgerhuizen De grote of witte Moor en De zwarte Moor ()

De aangrenzende panden De grote of witte Moor (nummer 60) en De zwarte Moor (deel van nummer 62) hebben elk een gotische trapgevel (vijf treden + topstuk) van zandsteen, met vijf traveeën, twee bouwlagen en zadeldak (pannen), daterend uit het vierde kwart van de 15de eeuw en gerestaureerd circa 1900. De kruiskozijnen hebben op de begane grond een dubbele tussendorpel en zijn overspannen met ontlastingsbogen en waterlijsten. De overkragende bovenverdieping op tudorbogen loopt uit op geprofileerde consoles. De deur vertoont in de zwikken van de tudorboog loofwerkversiering. Het verticalisme van de gevel wordt geaccentueerd door de vijf overhoekse pinakels op de treden en topstuk. Een schild met reliëf van respectievelijk David en Samsom, onderscheidt de twee huizen.

Het pand De grote of witte Moor (nummer 60) waarvan in de kelder grote delen van het Steen bewaard bleven stond in 1474 bekend als In Sinte Martin maar werd eveneens Moriaanshooft genoemd. De huidige bovenbouw dateert uit de 15de eeuw. Ernest Lacquet kocht het pand in 1896 en liet het restaureren. Het betreft een uitzonderlijk goed bewaard meerlagig middeleeuws pand opgetrokken uit Doornikse kalksteen met een constructiemethode (Opus Incertum) en vormentaal eigen aan de 13de eeuw, waarvan het volledige pand tot in de nok bewaard bleef en de eenvoudige zuilen in de kelder door gordelbogen in Doornikse steen met elkaar verbonden werden.

Het oudste gedeelte bestaat uit een min of meer vierkante constructie (7,10 X 8,50 meter) ongeveer 15 meter van de huidige rooilijn. In het midden van de onderste bouwlaag zijn nog enkele trommels van een kolom in Doornikse kalksteen aanwezig, mogelijk gaat het hier om recuperatiemateriaal van de steun die centraal in de ruimte stond. Relicten in de westmuur waren mogelijk aanzetten voor een balkenlaag. In de westelijke helft van de zuidgevel zit een venster met een breedte van 1,10 meter. Ongeveer in het midden van de noordgevel is een deuropening fragmentarisch bewaard. De bouwlaag was dus een gelijkgrondse bouwlaag. Relicten van afgezaagde kraagstenen doen een vlakke zoldering vermoeden.

In een tweede fase werd tegen de noordmuur een nieuw vierkant volume geplaatst van 8 X 9 meter binnenwerks. De westelijke muur vertoont twee doorbrekingen die met Doornikse steen werden dichtgemetseld. De zuidelijke bereikt een hoogte van 7,5 meter boven het huidige vloerniveau. In de oostmuur zit een met schouderboog afgedekte nis. Mogelijk gaat het hier om een oude toegang of doorgang. Deze bouwfase bleef bijna ongeschonden bewaard en delen lopen zelfs door tot boven de eerste verdieping.

De derde bouwfase is een kleine rechthoekige constructie tegen de rooilijn. De onderste bouwlaag is overkluisd met een tongewelf in Doornikse steen. Tegen de oostmuur werd een niet-ingewerkte trapconstructie in Doornikse steen geplaatst. Tevens werd aan de noordzijde nog een derde volume toegevoegd. De onderste laag is overwelfde met een tongewelf in Doornikse steen. De voorgevel herbergt nog sporen van een originele doorbreking. Ondanks de beperkte afmeting van 1,40 X 1,44 meter wordt het spoor toch als een toegang geïnterpreteerd.

Omstreeks 1475 kwam de huidige voorgevel, samen met die van het buurpand, tot stand. De gevel in Brabantse gotiek telt vijf traveeën, twee bouwlagen en een zadeldak. De getraliede ramen op de gelijkvloerse verdieping hebben een dubbele tussendorpel en zijn overspannen met ontlastingsbogen en waterlijsten. De vijf treden van de trapgevel werden om de andere trede bekroond met een pinakel. Het 19de-eeuwse schrijnwerk bleef in de gevel bewaard. Het pand is een zeer vroeg voorbeeld van een geslaagde restauratie uit de 19de eeuw. Ernest Lacquet kocht het pand in 1896 en liet het restaureren. De 400 jaar oude gevel was slechts beperkt verbouwd wat de mogelijkheid bood van een ‘wetenschappelijke’ reconstructie. Enkel de toegangsdeur is twijfelachtig. Wellicht werkte de heer Lacquet samen met architect Geirnaert. Met de restauratie deed Lacquet zijn functie als tresorier van de Stedelijke Commissie voor Monumenten (de oudste commissie in zijn soort in België) alle eer aan. De restauratieopties van de 19de eeuw vormen een wezenlijk onderdeel van het pand en zijn geschiedenis.

Het pand behield naast zijn kelder de middeleeuwse bouwfase tot op de tweede bouwlaag. Verschillende raamopeningen gaan op de 15de of 16de eeuw terug. De structuur van het pand bestaat uit een centrale traphal met glas-in-loodraam. Een gang verbindt de traphal met de straat, links en rechts bevindt er zich een salon. Tuinsalon, keuken en bijkeuken vervolledigen de gelijkvloerse verdieping. De eerste verdieping telt drie slaapkamers waarvan twee aan de tuinzijde gelegen en de bovenverdieping vier slaapkamers. Moerbalken zijn zeker middeleeuws maar de kinderbalken werden bij de grote restauratie vervangen. Het dakgebint gaat terug op de oorspronkelijke bouwfase. Een schitterend 18de-eeuws salon met rijkelijk stucwerk wijst op een 18de-eeuwse inrichtingsfase. Het overgrote deel van het gebouw kreeg echter zijn huidige aanblik in de 19de eeuw, vermoedelijk bij de verbouwing van 1896. De gebruikte neogotiek is van uitzonderlijke kwaliteit getuige de trap, decoratie van de traphal met steenmotieven, verschillende schouwmantels, lambriseringen, gereconstrueerde ramen met smeedijzeren sluitingen en binnenluiken, cementtegelvloeren,... Eén kamer werd ingericht als barokkamer, getuige de hergebruik van vermoedelijk 17de-eeuwse panelen in een 19de-eeuwse deur. In de achterbouw is nog een schitterende keuken aanwezig met Delftse tegels op de muren. Een mooie ingemaakte geschilderde kast vervolledigt het beeld van het keukeninterieur. Naarmate het belang van de ruimtes / slaapkamers minder wordt, wordt de inrichting minder prominent en in de eerste plaats functioneel (typisch zwarte marmeren schouwtjes). Opvallend is de aanwezigheid van verschillende raamtypes in het pand vermoedelijk van 17de tot 19de eeuw.

  • Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DO002325, Middeleeuwse stenen (S.N. 2009).

Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2009: Burgerhuizen De grote of witte Moor en De zwarte Moor [online], https://id.erfgoed.net/teksten/179058 (geraadpleegd op ).


De grote of witte Moor en De zwarte Moor ()

Zogenaamd De grote of witte Moor en De zwarte Moor. Twee gotische trapgevels (vijf treden + topstuk) van zandsteen, met vijf traveeën, twee bouwlagen en zadeldak (pannen), uit het vierde kwart van de 15de eeuw, gerestaureerd circa 1900. De kruiskozijnen hebben op de begane grond een dubbele tussendorpel en zijn overspannen met ontlastingsbogen en waterlijsten. Overkragende bovenverdieping op tudorbogen uitlopend op geprofileerde consoles. De deur vertoont in de zwikken van de tudorboog loofwerkversiering. Verticalisme wordt geaccentueerd door de vijf overhoekse pinakels op de treden en topstuk. Een schild met reliëf van respectievelijk David en Samsom, onderscheidt de twee huizen.


Bron: BOGAERT C., LANCLUS K. & VERBEECK M. met medewerking van LINTERS A. & DAMBRE-VAN TYGHEM F. 1976: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Gent, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 4na, Brussel - Gent.
Auteurs:  Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. & Verbeeck M. 1976: Burgerhuizen De grote of witte Moor en De zwarte Moor [online], https://id.erfgoed.net/teksten/24937 (geraadpleegd op ).