De Koninklijke Opera werd in 1837-40 door architect Louis Roelandt gebouwd waar vroeger de Sint-Sebastiaansgile zetelde. Het neoclassicistisch complex werd aan de zijde van het Koophandelsplein in 1910-13 uitgebreid met post-telegraafkantoor en vredegerecht onder leiding van Charles Van Rysselberghe.
Architect Roelandt bouwde de "Grote Schouwburg" in 1837-40 op de plaats waar vroeger het Sint-Sebastiaansgildehuis van de handboogschutters stond met aanpalend de eerste Gentse schouwburg. De Sint-Sebastiaansgilde verhuurde reeds in de jaren 1664-1668 een lokaal bij zijn neringhuis op de Kouter aan reizende toneelgezelschappen. De Kouter vervulde toen al een belangrijke sociaal-culturele rol die ze in de loop der eeuwen zal blijven behouden zodat aan het plein nu nog een bijzondere historisch-ruimtelijke waarde kan toegekend worden.
In 1688 verkocht de gilde een terrein naast haar gildehuis aan de stad die er in 1698 een toneelzaal liet bouwen, de eerste Gentse stadsschouwburg. Op 31 mei 1698 werd de schouwburg plechtig geopend met een opvoering van Thesée van Lully, meteen de eerste met naam gekende opvoering van een opera in Gent. In juli 1706 werd een permanent gezelschap de "Coninclijcke Academie van het Musieck" of de ''Académie Royale de Musique" opgericht. Een brand vernietigde het theater en de gildelokalen in 1715. De gilde kocht in 1736 haar terrein van de stad terug en gaf aan de gerenommeerde meester-metser Bernard de Wilde de opdracht tot het bouwen van een nieuw neringhuis en theater. De gebouwen kwamen tot stand in 1737. De Sint-Sebastiaansgilde zorgde in 1760 voor een permanent aan de opera verbonden orkest. In 1774 werd de zaal aangepast naar ontwerp van architect Pierre De Somer. De Brusselse bouwmeester J. van Gelder maakte een plan voor inwendige veranderingen aan het theater in 1775.
De gebouwen van de Sint-Sebastiaansgilde werden na de Franse revolutie geconfisqueerd en in 1798 als nationaal goed verkocht. De gildelokalen werden in 1813 gesloopt en onder andere vervangen door het "Posthotel", op zijn beurt ook reeds gesloopt. De stad kon in 1821 de toneelzaal verwerven. Na enkele jaren wenste zij op de plaats van het oude theater een nieuwe theatergebouw op te trekken. Na de sloping van de vervallen gebouwen in 1837 werd tussen de Kouter en het Koophandelsplein de Schouwburgstraat aangelegd. In de nieuwe straat zou de prestigieuze nieuwe opera de volledige straatbreedte innemen. Naar de plans van architect Roelandt verrees het monumentale theatergebouw in neoclassicistische stijl, het zogenaamde "Grand Théâtre" dat op 30 augustus 1840 feestelijk werd ingehuldigd.
Het oorspronkelijke theater met L-vormige plattegrond werd onder leiding van één van de volgende stadsarchitecten, Charles van Rysselberghe (1850-1920) uitgebreid met een inkomhal met portaal (1911) en een Post- en Telegraafkantoor en daarnaast het Vredegerecht, Krijgsauditoraal en Krijgsraad (1910-1913). Van Rysselberghe voorzag de gevels van de nieuwe bouw van dezelfde ordonnantie als de reeds bestaande gevels zodat een homogeen neoclassicistisch complex ontstond en aan de uniformiteit van de opbouw geen afbreuk werd gedaan. Het nieuwe geheel met drie vrijstaande gevelpartijen op rechthoekige plattegrond is ingesloten door Schouwburgstraat, Koophandelsplein en de oude stadswal, de Ketelvest. Als bouwmateriaal werd zandsteen gebruikt met verwerking van arduin voor plint, vensteromlijstingen en hoekbanden.
Het Gentse operagebouw kan gesitueerd worden in de architectuurhistorische evolutie van de theaterbouw. De 19de-eeuwse opvattingen inzake theatrale constructies, zoals die ook door architect Roelandt zijn toegepast, vinden hun oorsprong in Italië in de 17de eeuw. In de barokperiode hebben enkele nieuwe elementen bijgedragen tot belangrijke vernieuwingen in de theater-inrichting zowel wat betreft speelruimte als zaal. Het ontstaan van de opera speelt daarin een hoofdrol. De eerste opera, "Dafne" van Peri, werd opgevoerd in Florence in 1594. Het eerste operagebouw is de S.Cassiano in Venetië en dateert van 1637. Een tweede vernieuwing is de invoering in het begin van de 17de eeuw van de verwisselbare coulissen ter vervanging van de vroegere "periacti". Met deze coulissen kon beter voldaan worden aan de meer uitgebreide en gecompliceerde sets met centraal perspectief, eigen aan de dynamische vormgevingen van de barok. In het begin van de 17de eeuw zou Giovanni Battista Aleotti een nieuw type van speelruimte met de eerste coulissen, de zogenaamde telari, gecreëerd hebben. Uitgewerkte perspectivische vistas en verrassende illusoire ruimten, geliefkoosde decorontwerpen in de barok, waren heden mogelijk. Terzelfdertijd werd ook de grondvorm van de toneelzaal aangepast. Naast het klassieke halfronde amfitheater werden in de barokperiode een aantal nieuwe basisvormen ontwikkeld: U-vormig, hoefijzervormig, klokvormig, klokvormig met rechte zijden, een afgeknotte ellips of ovaal. Tenslotte veranderde ook de ruimte-indeling van het auditorium in de 17de eeuw: in plaats van galerijen werd meer gebruik gemaakt van loges. Tegen het einde van de eeuw waren de loges ingeburgerd als de betere zitplaatsen. De barok legde aldus in de 17de eeuw de grondvormen voor de theaters vast voor de volgende twee eeuwen. Met uitzondering van de machinerie en het toneeldecor deden zich geen fundamentele veranderingen meer voor tot het begin van de 20ste eeuw.
Een met zorg ontworpen karakteristieke vormgeving, stilistisch gedomineerd door de Italiaanse renaissance-invloed, gekoppeld aan de gepaste ruimtelijke organisatie, bepalen de bijzondere waarde van de opera. De brede voorgevel telt zeventien traveeën en wordt gemarkeerd door een boogvormig middenrisaliet van drie traveeën en twee zijrisalieten van één travee. De poorten in deze risalieten zijn rechthoekig en bekroond door een kroonlijst op consoles. De drie deuren van het gebogen middenrisaliet zijn kunstig opengewerkt met gietijzeren ajour met centraal het motief van Leie en Schelde. De rondboogvensters op de bovenverdieping van de risalieten worden geflankeerd door gecanneleerde pilasters met Korinthisch kapiteel die een hoofdgestel dragen, de zwikken zijn versierd met allegorische figuren en een paneeltje boven de vensters. De paneeltjes boven de rondboogvensters van de zijpartijen bevatten het opschrift "Théâtre", deze boven de vensters van het midden risaliet bevatten het jaartal "MDCCCXXXX" en de sigle "S.P.Q.G.". Een balustrade versiert de borstwering. De begane grond is over de volledige gevelbreedte afgewerkt met afgevlakte bossage. Ook de andere traveeën bevatten rondboogvensters. Deze op de bovenverdieping zijn voorzien van balusters en flankerende pilasters met een hoofdgestel. Neoclassicistische panelen verrijken de brede geleding erboven, de middelste panelen van elke groep waren oorspronkelijk voorzien van de naam van muzen. Het geheel wordt bekroond door middel van een hoofdgestel met fries en daarboven een attiek, als zolderverdieping in gebruik. Het uitspringende portaaltje links in de voorgevel werd in 1911 toegevoegd naar ontwerp van stadsarchitect Charles van Rysselberghe.
De zijgevel, uitziend op het Koophandelsplein, vertoont een gelijkaardige ordonnantie. Oorspronkelijk was de gevel slechts vier traveeën breed. Door uitbreiding met een post-telegraafkantoor en het vredegerecht, onder leiding van Ch. Van Rysselberghe, werd de gevel verlengd tot elf traveeën. Volgens de datering in de cartouches, aangebracht als sluitsteen van de vensters van het middenrisaliet, was het nieuw aangebouwde gedeelte voltooid in 1913. Het middenrisaliet (zijingang van de opera en post) bevat drie traveeën uitgewerkt als tweelichten met een deelzuiltje voorzien van een balusterbalkon en gevat in rondbogen, gescheiden door kolossale gecanneleerde pilasters.
De gebouwen zien met de achtergevels uit op de oude stadswal, de zogenaamde Ketelvest. De achtergevels vertonen naargelang de bouwperiode en functie drie te onderscheiden delen. Het eerste gedeelte (Vredegerechten en Politierechtbanken) wordt gemarkeerd door een middelpartij van vijf traveeën en twee zijrisalieten, afgelijnd door geblokte hoekbanden. Het tweede gedeelte is een bepleisterde lijstgevel van negen traveeën met een geaccentueerd middenrisaliet, bekroond met een driehoekig fronton. De vensters zijn rechthoekig en op de bovenverdieping, opgevat als bel-etage, rondboogvormig met een ijzeren balkonleuning. Het risaliet vertoont een rechthoekig venster met een bekronend driehoekig fronton en op de verdieping erboven een tweelicht gevat in een rondboognis. Het derde deel van deze gevelwand is de eigenlijke achtergevel van het operagebouw. Een bepleisterde lijstgevel van zeven traveeën, waarvan twee benadrukte hoektraveeën door de hoge rondboogvensters, kreeg ter hoogte van de scène een later toegevoegde erkerachtige uitbouw in beton.
Het grondplan van het noord-zuid geaxeerd gedeelte met de spektakelzaal in de Gentse opera kadert dus in de traditie van de theaterarchitectuur en is opgevat volgens één van de courante types plattegronden die hun oorsprong vonden in de renaissance, gegroeid uit het klassieke amfitheater en vervolmaakt in de barokperiode. Een U-vormig auditorium met rijen klimmende zitplaatsen is omringd door vijf galerijen uitgewerkt met balkons en vier verticaal opgebouwde loges. Bij de ruime rechthoekige scène van 24 meter diep, sluiten kleine dienstruimten aan. De zaal wordt op de benedenverdieping voorafgegaan door een wachtzaal en vestibule. De ruimte onder de zaal doet dienst als magazijn. Twee staatsietrappen leiden naar de wandelgangen rondom de zaal. Op de verdieping boven de hal en de vestibule bevindt zich het foyer. Het rechts aansluitende deel getuigt eerder van een uitzonderlijke ruimtelijke organisatie van het theatergebouw. Dit gedeelte bevat op de begane grond een ovale ruimte met een doorgang voor rijtuigen en een ovale balzaal op de bovenverdieping. In de uiterst rechterhoekvleugel bevinden zich twee verhuurde herbergen en erboven een concertzaal van de opera.
Centraal staat de doorgang voor rijtuigen waarop de verschillende trappen, gangen en ruimten uitkomen. De gekasseide doorgang is een opvallende ruimte op ovaal grondplan die omringd wordt door zestien Dorische zuilen van geschilderde arduin. Vanuit dit 'peristyle' bereikt men links de grote hal en trappen naar de spektakelzaal, rechts de kantoren en centraal de artiesteningang waar een hellende gang leidt naar de scène en de dienstkamers errond. Vermoedelijk werd onder leiding van Charles Van Rysselberghe bij de verbouwingswerken in 1911-1913 een kleine hal met een marmeren bordestrap naar de balzaal toegevoegd. De ovale hal is gedecoreerd met een omlopende rondboogarcade van blindnissen tussen pilasters op een marmeren plint en met een mozaïekvloer. De inrichting van de grote hal is sober gehouden. Witgeschilderde muren en vrijstaande zuilen contrasteren met een rood voltapijt. De kantoren zijn grotendeels verbouwd.
De fraaie spektakelzaal in U-vorm, bevatte oorspronkelijk 1800 zitplaatsen en werd ingericht onder leiding van de Parijse schilder-decorateurs J. Philastre en Ch. Cambon. De licht opwaarts lopende scène is 24 meter diep. De toneelmond is omlijst met hout en panelen waarop gedrapeerde rode gordijnen geschilderd zijn, bekroond met de Gentse leeuw en het Gentse wapenschild met het opschrift "Fides et amor". Boven de gelijkvloerse toeschouwersruimte zijn vier balkons, telkens voorzien van rijen zetels, afgezet met een houten volwandige borstwering rijkelijk versierd met polychromie, stucwerk en bladgoud.
Een bewonderingswaardig origineel element is de rijke plafonddecoratie van de genoemde Philastre en Cambon. Op een houten koepelvormig plafond werden mythologische voorstellingen en portretten uit de theaterwereld geschilderd. Rijk uitgewerkte medaillons bevatten taferelen en de namen Shakespeare, Calderon, Letasse en Schiller. In rechthoekige, weelderig versierde omlijstingen worden portretten van Molière, Corneille, Desaugers en Grétry afgebeeld met onderaan de vermelding van één van hun werken. Een fries boven de toneelmond toont classicistische taferelen met putti gevat in rechthoekige panelen. Een monumentale kroonluchter, vervaardigd in 1840 door de Gentse firma Trossaert-Roelants & Cie verlicht de zaal. De grote luster van 3 meter diameter en 4,50 meter hoog bevat 84 lichtpunten en is versierd met drie groepen van acht dansende en musicerende beeldjes in verguld brons. Zij stellen "La ronde des danseurs napolitains" naar Duprès voor. De luchter kan door een kunstig uitgewerkt metalen rooster tot in de zolderruimte opgehaald worden. Dezelfde beeldjes van de kroonluchter versieren ook de wandverlichting ("girandoles") met negen lampen van de loges ter hoogte van het eerste balkon.
Op de bovenverdieping werden over de volledige breedte van het gebouw drie prachtig gestoffeerde zalen in neobarokke en neorenaissancestijl uitgevoerd door de decorateurs Philastre en Cambon. De rijkdom van foyer, balzaal en concertzaal, weerspiegelen de welvaart van de burgerlijke maatschappij in de 19de eeuw en accentueren de sociale status van de opera en haar bezoekers. De drie zalen liggen naast elkaar aan de straatkant van het gebouw en staan rechtstreeks met elkaar in verbinding.
Deze rechthoekige zaal is gelegen ter hoogte van het linkerrisaliet. Het geheel is geschilderd in warme bruin-beige tinten met (blad?)goud versiering. Het foyer wordt rondom afgezoomd met achttien gemarmerde arduinen halfzuilen in Korinthische stijl waartussen de rondboogvormige deuren en deurvensters zich bevinden met versierde zwikken en een baroknisje met beeldhouwwerk als sluitsteen. Boven het omlopende gekorniste hoofdgestel zijn omlijste halfcirkelvormige vensters met waaier of blindnissen aangebracht tussen bogen die aansluiting vormen met het plafond en de travee-indeling van de ruimte markeren. Het cassettenplafond is versierd met gestileerde bloemmotieven. Op de kruispunten van moerbalken en bogen hangen twaalf kroonluchters, evenals de verlichting in de operazaal vervaardigd door de firma Trossaert-Roelants uit Gent. De parketvloer is gelegd in visgraatverband van Poolse eik en haagbeuk en een omlopende strook met meandermotieven.
Prachtige ovaalvormige balzaal gelegen in het middenrisaliet van de gevel, heden hoofdzakelijk in bruin- en goudtinten geschilderd. Zestien vrijstaande Toscaanse zuilen dragen de omlopende galerij. Het onderste deel van de schacht is versierd met koperen kraal- en schelpmotieven en puttihoofdjes. Een kleine steektrap met rode loper, geflankeerd door verguld bronzen lantaarns, verbindt de dansvloer met een soort eretrap met houten balusterleuning. De rechtertrap leidt via een smal houten wenteltrapje naar de galerij en een balkon in de concertzaal; via de linkertrap bereikt men de gang naar het tweede balkon van de operazaal. Onder de trappen bevinden zich de toegangen tot de zaal vanuit de aparte hal en trap. De galerij is afgeboord met een balustrade en paneeltjes met vrouwenhoofdjes en is voorzien van zestien paarsgewijze opgestelde witte kariatiden ter hoogte van de zuilen, zij dragen een hoofdgestel en gebroken gebogen frontons met hoofdjes. Tussen de kariatiden bevinden zich acht verguldbronzen kandelabers. De wanden van de zaal zijn door de galerij in twee registers opgesplitst en zijn onderverdeeld door pilasters met ertussen spiegels en rondboogvensters (boogveld, afgewisseld met nissen met klassieke siervazen op de galerij). Het stucplafond is verfraaid met lijstwerk en cartouches en vervangt het origineel plafond met trompe-l'oeil beschildering. Alle verlichting van de balzaal werd geleverd door het Parijse huis Clémençon et Jouannin. Twee hoge lusters in baldakijnvorm van verguld brons en kristal verlichten het midden van de zaal. In de omlopende galerijen hangen nog vier tweearmige lusters, opgehangen aan een mascaron. Ook de genoemde lantaarns en kandelabers zijn van dezelfde fabrikanten. De parketvloer in visgraatmotief van Poolse eik en haagbeuk heeft een omlopende strook tussen de zuilen en aan de muur in ruiten meandermotief.
De rechthoekige concertzaal is gelegen boven de verhuurde herbergen op de hoek met het Koophandelsplein. Zwaar gestoffeerde wanden worden geritmeerd door 24 gecanneleerde rood gemarmerde pilasters in composiete stijl (van plaaster op een houten sokkel). Ertussen bevinden zich rondboogvensters (aan de straatzijde) en -deuren met spiegels voorzien van een mascaron als sluitsteen en van fraai gedrapeerde gordijnen. Het midden van de vier zijden wordt gemarkeerd door een hoger opgetrokken rondboognis. De penanten tussen de deuren zijn eveneens rijk gedecoreerd, onder andere met spiegels en putti in schelpen. In gebroken driehoekige frontons boven het hoofdgestel dragen putti eveneens cartouches met het embleem "G" van de stad Gent. Het omlopende entablement is rijk versierd met wit-goud geschilderd halfverheven beeldhouwwerk van liggende engelfiguren en honden, voluten, guirlandes en festoenen op een lichtgroene ondergrond. De brede geleding daarboven is overvloedig versierd: paneeltjes met fresco's van dansende en musicerende putti zijn gevat in barokke omlijstingen; zestien hermen, gevormd door musicerende saters en vrouwen, sieren de penanten van de dwarsgevels en het midden van de langsgevels. De kroonlijst met afwisselend gebroken frontons en nissen met borstbeelden bekronen de gevelwanden. De wand tussen redoute en concertzaal is voorzien van een balkon op vier grote voluutconsoles voor orkest met daarboven een baldakijn met nagebootste drapering. Dit balkon is ook verbonden met de galerij van de balzaal. De overgang tussen wanden en plafond wordt gevormd door een halfgewelf, beschilderd met een hemel met mythologische voorstellingen. Het plafond zelf is verdeeld in cassetten van onregelmatige vorm. De verlichting van de concertzaal, drie verguldbronzen kroonluchters en wandverlichting op elke pilaster is eveneens het werk van de Franse firma Clémençon en Jouannin. Op de bovenste 'galerij' van de kroonluchter staan vijf musicerende engelen en renaissancehoofdjes, de tweede 'galerij' bevat veertig lichtarmen. De parketvloer is zoals in de balzaal en de foyer in visgraatmotief van Poolse eik en haagbeuk met een randafwerking met meandermotieven.
Bron: Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, beschermingsdossier DO001083, Opera met Posterijen en Vredegerechten en Politierechtbank
Auteurs: Van den Bossche, Hedwig
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Van den Bossche H. 2015: Koninklijke Opera en Posterijen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/176514 (geraadpleegd op ).
L. Roelandt bouwde het "Grand Théatre" in 1837-40 op de plaats waar vroeger de Sint-Sebastiaansgilde zetelde en waar zich de Schipperskapel bevond. Neoclassicistisch complex van kalkzandsteen verwerkt met arduin voor plint, vensteromlijstingen en hoekbanden. Twee bouwlagen hoge voorgevel van zeventien traveeën tussen geblokte hoekbanden gemarkeerd door een halfcirkelvormig middenrisaliet van drie traveeën en twee zijrisalieten van één travee: rechthoekige benedenvensters met kroonlijst op consoles en rondboogvensters op de bovenverdieping geflankeerd door gecanneleerde pilasters met Korinthisch kapiteel die een hoofdgestel dragen, de zwikken zijn versierd met allegorische figuren. Afgevlakte bossage op de begane grond. Rondboogvensters, op de bovenverdieping voorzien van balusters en flankerende pilasters met een hoofdgestel. Hoofdgestel met fries versierd met reliëfs en opengewerkte attiek als gevelbekroning. Het kwartcirkelvormig uitspringend portaal rechts werd in 1911 toegevoegd naar ontwerp van Ch. Van Rysselberghe.
Zelfde gevelordonnantie in de zijgevel van zeven traveeën. Oorspronkelijk vier traveeën uitgebreid met post-telegraafkantoor en vredegerecht onder leiding van Ch. Van Rysselberghe in 1910-13. Middenrisaliet van drie traveeën: tweelichten met deelzuiltje voorzien van balusterbalkon worden gevat in rondbogen, gescheiden door kolossale gecanneleerde Korinthische pilasters. De achtergevel vertoont drie delen van verschillende stijl. Het eerste deel in neoclassicistische stijl wordt gemarkeerd door een middenpartij van vijf traveeën en twee zijtraveeën afgelijnd door geblokte hoekbanden, en is eveneens het werk van Van Rysselberghe. Het tweede deel is een bepleisterde lijstgevel van negen traveeën met een geaccentueerd middenrisaliet bekroond met een driehoekig fronton. Rechthoekige vensters en op de vierde bouwlaag, opgevat als bel-etage, rondboogvensters en ijzeren balkon terwijl het risaliet een rechthoekig venster met bekronend driehoekig fronton vertoont en op de verdieping erboven een tweelicht gevat in een rondboognis. Het derde deel van de achtergevel is samen met de voorgevel ontworpen: bepleisterde lijstgevel van zeven traveeën waarvan twee benadrukte hoektraveeën door de grote rondboogvensters.
Toneelzaal in Louis-Philippestijl en drie zalen op de verdieping in neoclassicistische stijl.
Bron: BOGAERT C., LANCLUS K. & VERBEECK M. met medewerking van LINTERS A. & DAMBRE-VAN TYGHEM F. 1976: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Gent, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 4na, Brussel - Gent.
Auteurs: Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. & Verbeeck M. 1976: Koninklijke Opera en Posterijen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/25727 (geraadpleegd op ).