Teksten van Sint-Lucasinstituut

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/26205

Sint-Lucasinstituut ()

De Sint-Lucasscholen waren een kweekschool voor kunstenaars en ambachtslieden. Het neogotische totaalconcept was het doel. De meeste gebouwen worden opgetrokken tussen 1877 en 1904.

Historiek

Kunst en architectuuronderwijs in de 19de eeuw

Als reactie op de staatsinvloed van koning Willem en de gerichtheid op de Klassieke Oudheid ontstaat er wrevel over het kunstonderwijs binnen de katholieke bevolking. Zij reageren met de oprichting van de Sint-Lucasscholen.

In november 1862 nodigde Joseph de Hemptinne broeder Marès uit naar Gent om hier tekenles te geven in een zondagsschooltje. Reeds de daaropvolgende maand werden de eerste tekenlessen gegeven en op 5 januari 1863 werd broeder Marès de eerste directeur. Het schooltje werd in 1866 herdoopt tot Sint-Lucasschool en toevertrouwd aan de Broeders van de Christelijke Scholen. Als stichter worden Dullaert, de Hemptinne, Bethune en broeder Marès naar voor geschoven. Een halve eeuw later leidden de Broeders van de Christelijke Scholen niet minder dan acht katholieke kunstscholen (drie in Brussel en één in Gent, Rijsel, Doornik, Luik en Kortrijk).

De vormgeving van een tijdsgeest

De stichting van de "L'académie de Saint-Luc" kadert binnen het streven van de ultramontaanse burgerij om een katholieke standenmaatschappij te stichten als contrast tegen de sterk geliberaliseerde tijdsgeest. Het is een algemene tendens van de ultramontanen om tegen de laïcerende en liberale staatsinitiatieven katholieke organisaties te ontwikkelen. Ze hadden hun eigen pers, weldadigheid, ziekenzorg en onderwijs. Met Sint-Lucas hebben ze een tegengewicht tegen de officiële Academie. Bovendien fungeerde Sint-Lucas als een ultramontaans wederwoord tegen de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen.

De inzet van de ultramontanen voor het organisatiekatholicisme verschafte aan de neogotische architectuur vanaf 1850 een toenemend aantal toepassingsvelden: kerken, kloosters, scholen, patronaten, parochie- en gildehuizen, hospitalen, wees- en bejaardentehuizen. Er werd resoluut gekozen voor de neogotiek die volgens hen de christelijke standenmaatschappij benadrukte. De traditionele Academie kon de nodige en correct opgeleide architecten en ambachtslui immers niet afleveren waardoor de oprichting van eigen scholen een noodzaak bleek.

De scholen boden een specifiek dogma en een eigen stijl: de Puginiaanse, Bethuniaanse of archeologische neogotiek. 1852 markeert de overgang van de vroege naar de hoge Neogotiek en meteen ook de overgang naar de ethisch ultramontaans geladen neogotiek. De neogotiek is niet langer vrijblijvend maar krijgt een symboolgeladen waarde. In Groot-Brittannië (Pugin) en België staat de neogotiek voor de hoogtijdagen van het christendom, in Frankrijk voor de profane middeleeuwse maatschappij. De visie van Pugin zal zeer snel overheersen. In België was baron Jean Baptist de Bethune dé grote voortrekker en motor van de stijl. Hoewel er sprake is van de archeologische neogotiek dient toch opgemerkt dat zelfs deze vorm van neogotiek een graad van eclectisme in zich heeft.

De oprichting van de Sint-Lucasscholen

In november 1862 nodigde Joseph de Hemptinne broeder Marès uit naar Gent om hier tekenles te geven in een zondagsschooltje. Reeds de daaropvolgende maand werden de eerste tekenlessen gegeven en op 5 januari 1863 werd broeder Marès de eerste directeur. De lessen gingen door in de stallingen van het Bisschoppelijk Paleis aan de Steendam. In 1863 wordt het Sint-Amandusinstituut opgericht en ondergebracht in het voormalige klooster van de alexianen. De Broeders van de Christelijke Scholen verhuisden mee maar de tekenklas bleef op zijn oude vertrouwde plaats. In 1864 werd de tekenklas dan toch ondergebracht in het Sint-Amandusinstituut. De echte stichting van de Sint-Lucasschool van Gent wordt pas in 1866 gesitueerd wanneer ten huize van kunstenaar-architect Florimond Van de Poele door de directievergadering beslist wordt de tekenklas de naam van "Ecole de Saint-Luc" te geven. Een jaar later spreekt men in ultramontaanse middens zelfs van "L'Académie de Saint-Luc". Met de aanstelling van Adrien Hubert Bressers en August van Assche was de school definitief uit de startblokken. Marès maakte van de school een uitgesproken christelijke instelling. Het leerlingenaantal breidde snel uit daar naast zondagslessen ook avondlessen georganiseerd werden. Van de Poele en Bethune bezorgden Marès de nodige didactische instrumenten als modelboeken, afgietsels, modeltekeningen, ...

De Sint-Lucasscholen waren een kweekschool voor kunstenaars en ambachtslieden. Het neogotische totaalconcept was het doel. Er werden niet minder dan 20 verschillende beroepen aangeleerd. De Sint-Lucasscholen waren echte beroepsscholen gericht op het reveil van de ambachtelijke vervaardiging en de productie van de Puginiaanse neogotiek. Bovendien moesten ze een antisocialistische arbeidersklasse opvoeden. De beschermheren - niet toevallig katholieke industriëlen - hoopten door sociale promotie een maatschappij van de middengroepen te produceren.

Het principe van Sint-Lucas uitte zich dan ook als christelijk (=gotiek), nationaal (anti-Grieks, anti-Romeins) en rationeel (middeleeuws). Marès zorgde voor een gefundeerde pedagogisch programma, Bethune zorgde voor de ideologische dimensie. Er werd groot belang gehecht aan een goede kennis van de christelijke symbolen en de christelijke iconografie, kerkgeschiedenis en hagiografie. Symbolen waren belangrijker dan lichamen en naaktstudies totaal uit den boze. Hiermee was ze in tegenstelling tot alles waar de academie voor stond: liberaal / vrijzinnig, vele neostijlen, vernieuwing. De academie was dan ook meer gericht op de opleiding van kunstenaars. Het ambachtelijke en het ontwerpen van toegepaste kunst was van ondergeschikt belang.

De Sint-Lucasscholen waren door de grote figuur van Jean Baptiste Bethune het gedroomde middel om de nieuwe en waarachtige Puginiaanse neogotiek naar Vlaanderen te halen. Dankzij de figuur van Bethune komt in het bijzonder de ultramontaanse maatschappij in contact met de Puginiaanse neogotiek. Romantiek, nationalisme en katholiek reveil zouden hand in hand gaan. August Welby Northmore Pugin en de te Brugge verblijvende architect Thomas Harper King verwierpen het oppervlakkige van de vroege Troubadoursneogotiek. Het zinloos kopiëren van stijlkenmerken als decor was ongewenst. Kunst en in het bijzonder christelijke kunst moest waarachtig zijn. De gotiek moest in al zijn vormen en structuren hernomen worden. Het ambachtelijke is terug een gebed tot God: "ora et labora". Voor die archeologische neogotiek was de confrontatie met middeleeuwse objecten noodzakelijk. Studenten werden aangemoedigd om schetsen te maken van middeleeuwse, gotische gebouwen, architectuurfragmenten, objecten, beelden, ... Buitenlandse voorbeelden werden onder de vorm van plaasteren afgietsels aan de studenten aangeboden. Binnen dat kader past de uitbouw van een beeldentuin, museumcollectie, bibliotheek en Bethunes museum met gipsafgietsels.

De Sint-Lucasneogotiek zal vanaf de jaren 1880 het katholieke leven vormgeven. Wanneer na 1884 oud-leerlingen van Sint-Lucas bij openbare werken een voet tussen de deur kregen zou de neogotiek van katholieke stijl naar de nationale stijl evolueren. De christelijke regering was een zegen voor de oud-leerlingen en leerkrachten van de Sint-Lucasschool. Geleidelijk zal het christelijk straatbeeld, met neogotische post- en telegraafkantoren, scholen, gemeentehuizen, elektriciteitskabels, ... gerealiseerd worden. 25 jaar hard werken aan het instituut resulteerde in nationale, zelfs internationale erkenning en waardering.

Beschrijving

Schoolgebouwen

De school had reeds snel succes doch de behuizing bleef een probleem. Zolang de school geen eigen gebouwen had was broeder Marès en zijn tekenschool aangewezen op de goodwill van het Sint-Amandusinstituut. In 1864 verhuisde men van de stallen van het Bisschoppelijk Paleis op de Steendam naar het Sint-Amandsinstituut. Dat de verstandhouding niet ideaal was bewijzen de vele pesterijen van de broeders van het Sint-Amandusinstituut ten opzichte van de jonge kunstschool. Zo mochten Marès' arbeiderskinderen zeker niet in contact komen met de kinderen van de burgerij in Sint-Amandus. Het hoogtepunt van de pesterijen (1869) was de verbanning van de Sint-Lucasschool naar de proviandzolder en tot slot het verbod om het Sint-Amandsinstituut nog te betreden. Het kordate optreden (lees: een milde schenking van 1000 frank) van J. de Hemptinne deed de directie van het Sint-Amandusinstituut snel van mening veranderen. Toch duurde het nog tot 1871 voordat Marès zijn eigen vaste stek had. In 1866 telde de Sint-Lucas reeds 165 leerlingen en in 1875 zo'n 250. Met de oprichting van een nieuwe neogotische vleugel langs de Oude Houtlei in 1875 kreeg de Sint-Lucasschool voor het eerst een eigen gelaat en zijn eigen klaslokalen in de stad. Om aan de vraag van leerlingen uit andere provincies en zelfs uit het buitenland te kunnen voldoen werd midden jaren '80 zelfs een internaat opgericht.

De oudste gebouwen van het instituut bevinden zich rond de beeldentuin. Ten westen van de tuin werd in 1875 een vleugel opgetrokken langs de nog niet gedempte Houtlei. In 1947 werd deze vleugel gesloopt doch de fundamenten werden hergebruikt voor het optrekken van een nieuwe bakstenen vleugel van drie bouwlagen naar ontwerp van Louis Van Mechelen. De oude gevel langs de gedempte Houtlei bleef naar verluidt bewaard. In deze vleugel bevindt zich op de eerste verdieping de oude bibliotheek uit 1906. Deze bibliotheek zou nog volledig zijn oorspronkelijke aankleding bewaard hebben (met ingewerkte kasten, schuifdeuren met traliewerk, origineel meubilair en boekenbezit).

Langs de oostzijde werd in 1891 een rechthoekig gebouw opgetrokken dat vroeger Bethune's Museum werd genoemd maar nu bekend staat als " 't Scheepken". Het ontwerp van Stefaan Mortier telt vijf traveeën en twee bouwlagen onder een schilddak met omlopende dakkapel. Opvallend is de overkragende verdieping in vakwerkbouw met een baksteenvulling. Naar verluidt heeft het interieur een fraai zichtbaar neogotisch dakspant op consoles dat echter deels aangepast werd. Oude foto's doen de aanwezigheid van een neogotische bandfries vermoeden. Het rechter deel van de vleugel heeft op de gelijkvloerse verdieping een reeks van spitsboogvormige ramen terwijl de bovenverdieping rechte ramen heeft. Tussen beide niveaus in werden tondo's met portretkoppen ingewerkt. Een muizentandfries werkt de gevel tegen de kroonlijst af.

Tussen 1901 en 1912 volgen de grote bouwcampagnes naar plannen van onder andere Jules Coomans, oud-leerling van Sint-Lucas. Deze zijn het gevolg van het dempen van de Houtlei en het aanleggen van de Oude Houtlei. Er kwamen extra gronden ter beschikking en de Zwartezustersstraat werd verbreed tot een volwaardige straat. De school die vroeger noord-zuid gericht was met een voorgevel richting Ingelandgat, zal plotseling een oost-westoriëntatie krijgen met de hoofdgevel langs de Zwartezustersstraat.

Op de hoek Zwartezustersstraat/Oude Houtlei werd een bakstenen vleugel opgetrokken van veertien traveeën en twee bouwlagen onder een zadeldak. De hoektravee werd geaccentueerd door een hoektorentje. Met natuursteen omlijst keldergaten wijzen op een kelderverdieping. Op de benedenverdieping werden de segmentboogvormige kloostervensters per twee gekoppeld en gescheiden door pilasters. Op de bovenverdieping werden de ramen spitsboogvormig uitgewerkt en niet gekoppeld. Het dak telt drie dakkapellen met neogotische omlijstingen. Het hoektorentje telt zes spitsboogvormige kloostervensters. Alle tussendorpels zijn uitgevoerd in natuursteen evenals de doorlopende lijsten. Een muizentandfries sluit de langsgevel aan de Zwarte Zusterstraat af. De gelijkvloerse verdieping herbergt momenteel de bibliotheek en werd reeds sterk verbouwd. De bovenverdieping herbergt de kapel waarvan het koor (boven de toegang) door de broeders het langst werd gebruikt. In de kleine beeldentuin werd een datumsteen ingemetseld: 1901.

Samen met de vorige vleugel werd de toegang tot de school gebouwd met erboven het koor van de kapel. De vleugel telt één travee en twee bouwlagen onder drie afzonderlijke daken. Het valt op door zijn verschillende volumes en de bakstenen puntgevel in de gevellijn van de Zwartezustersstraat. De toegangsdeur heeft een spitsboogvorm en het bovenste deel werd uitgewerkt met maaswerk en gebrandschilderde glas-in-loodramen. De bovenverdieping is geaccentueerd door één grote spitsboog waarbinnen drie lancetramen verwerkt zijn. Langs de zijde van de kleine beeldentuin situeren zich drie spitsboogramen, twee in het hoofdkoor van de kapel en één in een zijkoor. Het linteel boven de deur draagt het opschrift "TREEDT GE BINNEN? / HEIL EN VREDE! / GAAT GE VERDER? / GOD GA MEDE!". De ingangspartij geeft toegang tot de bibliotheek, traphal, beeldentuin en de vleugel ten noorden van de beeldentuin (eveneens 1904). De gang is overwelfd met neogotische gewelven in rode en gele baksteen. Zowel de hal als ingangspartij zijn gevloerd met een neogotische vloer bestaande uit rode, zwarte en gele tegels, afgewisseld met twee soorten versierde tegels (zwarte basis met gele leeuw en gele basis met zwarte leeuw). In de hal vormen de tegels een doolhofpatroon. In de omlijsting is de vloer gesigneerd "T. PICHA & Cie". Tijdens het interbellum werd de inkompartij en hal heraangekleed met twee muurschilderingen. In de hal bevindt zich een schildering getiteld "El Caballero de la Triste Figura" voorstellende de legende van Don Quichote. De muurschildering, boven een marmeren plint, in de gang omvat drie traveeën. De middelste travee is duidelijk het eerst gedecoreerd. In Art Deco-stijl werd hier een gedenkplaat aangebracht ter herinnering aan de gesneuvelde leraars en leerlingen tijdens de Eerste Wereldoorlog. De plaat heeft als opschrift: "1914 1918 / GLORIE AAN GOD / HULDE AAN ONZE HELDEN! (opsomming van 24 namen) OOK AAN DEZEN ONBEKEND GEBLEVEN! / DE VRIJHEID BOVEN 'T LEVEN ! / MAAR BOVEN VRIJHEID GOD!" Links en rechts van de gedenkplaat staan twee engelen met een huldekrans. In boogveld prijkt een Lam Gods voor een Keltisch kruis en tussen twee wierrookbranders. Het geheel is geplaatst tussen florale motieven. Links en rechts twee muurschilderingen van F. Kieckens uit 1937. De linkse schildering heeft als onderwerp de verkondiging van het geloof met in de marge de belangrijkste stadia uit de bijbel. De rechtse schildering stelt het recht, de vrede, schilderkunst, wijsheid en geloof voor. In de rand de grote gebeurtenissen van de christelijk Europese geschiedenis. In de gang nog een gedenkplaat voor het 100-jarig bestaan van de school in 1962. Het opschrift luidt: "ALS DE HEER HET HUIS / NIET BOUWT, DAN WER-/KEN DE BOUWLIEDEN / TEVERGEEFS / SINT-LUCAS / HOGER / INSTITUUT / 1862-1962 / ALS DE HEER DE STAD / NIET BEWAART, DAN / WAAKT TEVERGEEFS / DE SCHILDWACHT." In de hal leidt een mooie hardstenen trap met smeedijzeren leuning naar de bovenverdieping. Bovenaan de trap een fraai glasraam voorstellende Sint-Michiel naar ontwerp van Ganton. Boven de toegangsdeur zit een glasraam in slechte toestand met zeven wapenschilden en het opschrift "DAT BIJ WERK VAN KUNST OF STIEL GODS GLORIE VOERE EN RICHTE UWE ZIN & ZIEL". De verbindingsdeur tussen hal en beeldentuin heeft eveneens een neogotisch gebrandschilderd bovenlicht voorstellende de Heilige Lucas schildert Onze-Lieve-Vrouw met kind. Op het derde venster speelt een engel op de luit.

Ingesloten door de ingangspartij, het klooster en een schoolvleugel bevindt zich de kleine beeldentuin aan de Zwartezustersstraat. Hij werd langs de straat afgesloten door een muur. Op de hoek van de Zwartezustersstraat en Ingelandgat staat het klooster van de Broeders van de Christelijke Scholen. Het pand werd eveneens opgetrokken in 1904 naar ontwerp van Jules Coomans. Het bakstenen hoekgebouw telt twee ongelijke traveeën langs de Zwartezustersstraat, de hoek werd herleid tot een afgeschuinde kant van één travee en langs het Ingelandgat zijn er vijf ongelijke traveeën. Het gebouw telt twee bouwlagen onder een zadeldak. De zijgevels zijn afgewerkt als trapgevels. De langsgevels zijn fraai afgewerkt met speklagen in donkere baksteen en een spitsboogfries onder de kroonlijst. De lintelen van de segmentboogvormige ramen zijn uitgevoerd in natuursteen. In de dakpartij zitten zeven ongelijke dakkapellen. Enkele zijn vermoedelijk recent verbouwd. Op de benedenverdieping bevinden zich verschillende salons terwijl de bovenverdieping voorbehouden was voor slaapkamers. Op zolder zou zich het archief van broeder Hildewart bevinden.

Tussen de grote en kleine beeldentuin werd eveneens in 1904 een neogotische vleugel gebouwd. Het bakstenen gebouw telt vijf traveeën en twee bouwlagen onder een zadeldak met dakkapellen. De traveeën zijn gescheiden door steunberen. Lang de grote beeldentuin hebben de traveeën op de benedenverdieping twee gekoppelde kloosterramen gevat in één gemeenschappelijke segmentboogvormige nis. De bovenverdieping daarentegen wordt gekenmerkt door grote drieledige kruisramen eveneens gevat in een segmentboogvormige nis. De traveeën in de gevel langs de kleine beeldentuin zijn op de bovenverdieping gevuld met twee spitsboogvormige kloosterramen. De gevel is afgewerkt onder de kroonlijst met een fraaie spitsboogfries. Alle kruisen, dorpels en tussendorpels zijn uitgevoerd in natuursteen. In de vleugel bevinden zich op de gelijkvloerse verdieping de spreekkamers van de broeders en op de bovenverdieping de leeszaal van de broeders.

Langs de Oude Houtlei werd in 1909 de vermoedelijk oudste ingekapselde betonconstructie van Gent opgericht; het zogenaamd "Klein museum". De neogotische ruimte telt vijf traveeën langs de straat en heeft een breedte van twee traveeën. Tegen de kroonlijst is de gevel met een muizentandfries afgewerkt. De traveeën worden geaccentueerd door spitsboogvormige traveenissen die over beide verdiepingen lopen. Op de gelijkvloerse verdieping zijn de segmentboogvormige kloostervensters terug gekoppeld en vervat binnen een segmentboogvormige nis. Op de bovenverdieping hebben de spitsboogramen eenzelfde afwerking. Hier bevindt zich het "Oud museum" of de studiekring. Het lokaal strekte zich oorspronkelijk uit over twee verdiepingen maar werd in latere verbouwingsfases opgesplitst in twee niveaus om de studiecollectie van de school te kunnen herbergen.

De Oude Houtlei werd afgesloten door een bakstenen muur met spitsboognissen. Erachter werd een afgietselzaal ingericht. Het gebouw heeft een ijzerconstructie.

De beeldentuin, onderdeel van een educatief project

Het ontstaan van de beeldentuin tuin kan niet los gezien worden van het belang dat broeder Marès hechtte aan goede natuurvoorbeelden als een essentieel onderdeel van het tekenonderwijs. Het contact met originele middeleeuwse kunst was primordiaal binnen de opleiding geboden door Sint-Lucas. De aandacht voor de archeologische neogotiek vereiste het contact met goede authentieke voorbeelden. In 1869 was binnen Sint-Lucas een modellencollectie en een collectie afgietsels aanwezig. Mogelijk zijn de modellen niets anders dan de beelden in de beeldentuin. Anno 1888 bestaat de collectie met zekerheid gezien de foto van Broeder Marès met enkele leerlingen. Dankzij de verspreiding van de Sint-Lucasscholen over Vlaanderen en de nadruk op lokale kunst en nijverheid werden de beelden en architectuurelementen gezocht in de eigen streek. Door deze concentratie van beelden geeft de collectie een bijzonder goed en uniek beeld van de middeleeuwse architectuur en beeldhouwkunst in Oost-Vlaanderen. Afgietsels van belangrijke internationale kunstwerken werden opgesteld in de verschillende musea van de school.

De didactische collectie van Sint-Lucas bestaat niet alleen uit de beeldentuin en plaasteren afgietsels maar tevens uit modelboeken, opgezette dieren, beeldhouwwerk van bekende meesters en leerlingen, architectuurelementen en antieke voorwerpen waaronder een fraaie collectie kandelaars en hang- en sluitwerk. De collectie was opgesteld in verschillende specifiek daarvoor ontworpen ruimten die allen, in al dan niet verbouwde staat, bewaard bleven: het Bethunemuseum, plaastermuseum, "Klein Museum" en "Oude Bibliotheek". De binnentuin van het Sint-Lucasinstituut werd ingericht als beeldentuin voor objecten in natuursteen.

  • Stadsarchief Gent, Reeks F, nummer 43(1,2,3).
  • Stadsarchief Gent, Atlas Goetghebuer, F.31/D.53.
  • MVG, cel Monumenten en Landschappen Oost-Vlaanderen, Beschermingsdossier 'architectuur van Louis Roelandt', 1994 (onuitgegeven).
  • BILLIET I. 1992: Inventaris van de verzameling architectuurfragmenten in het Hoger Instituut Sint-Lucas te Gent, 5 delen, onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent.
  • DE KEYSER B. 1997: De ingenieuze neogotiek 1852-1925, Leuven.
  • DE MEYER J. 1988: De Sint-Lucasscholen en de neogotiek 1862-1914, KADOC-studies 5, Leuven.
  • GROOTAERTS W. (e.a.) 1996: Zeven eeuwen Augustijnen. Een kloostergemeenschap schrijft geschiedenis, Gent.
  • STYNEN H. 1998: De onvoltooid verleden tijd - een geschiedenis van de monumenten- en landschapszorg in België 1835-1940, Brussel.
  • VAN CLEVEN 1985: B.T.K.-Project binnen Sint-Lucas Gent, CAO 1.4 (maart 1985).
  • VAN DER STRAETEN 1986: Louis Roelandt. Een bekend Gents bouwmeester. Nieuwpoort 1786-Gent 1864, Heraut 21.6.

Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DO002250, Gentse Kunstscholen
Auteurs:  Mertens, Joeri
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Mertens J. 2004: Sint-Lucasinstituut [online], https://id.erfgoed.net/teksten/177548 (geraadpleegd op ).


Sint-Lucasinstituut ()

Voormalig klooster van de zusters Cisterciënzers van Oost-Eecloo, voormalige Jezuïetenresidentie, huidig Sint-Lucasinstituut.

Begin 13de eeuw abdij van Cisterciënzerzusters gesticht in de Oost-Eecloose bossen. Klooster geplunderd en verwoest door Calvinisten in 1577, waarbij de zusters uitweken naar Gent. In 1585 namen zij hun intrek in de Posteernepoort op de Houtlei en een gedeelte van het Hof van Posteerne waar vroeger de Graven van Vlaanderen verbleven. In 1598 werd een gedeelte van deze gebouwen afgekocht van de stad en ingericht als klooster. Aan de bouw van de kapel werd begonnen in 1607; gedurende gehele 17de eeuw werd klooster uitgebreid en vleugels opgetrokken, onder meer langs de Houtlei. In 1796 werd klooster afgeschaft en grotendeels verwoest, enkele religieuzen verbleven er nog zonder kloosterkleed tot tweede kwart 19de eeuw.

Van het oude klooster van Oost-Eecloo bleven behouden: gedeelten van de funderingen, overwelfde kelders en ontvangstkamer met kruisgewelven op gesculpteerde consoles uit 17de eeuw op begane grond van vleugel gesitueerd langs de gedempte Houtlei; voormalige kapelruimte met rechthoekige plattegrond van vijf traveeën met in de vijfde travee een halfrond koor; thans ligt deze kapelruimte centraal in het gebouwencomplex van Sint-Lucas en is sinds 1958 van drie gedeeltelijke tussenverdiepingen voorzien.

Van 1833 af werden de resterende gebouwen van het klooster van Oost-Eecloo ingenomen door de Jezuïeten. Op het voormalig kerkhof en enkele vleugels van het klooster werd een neobarokke kerk opgetrokken tussen 1840-1844 naar ontwerp van pater Herman Meganck, met voorgevel in de Posteernestraat, zijgevel en sacristie in de Struifstraat. Na demping van de Houtlei in 1899 en verlenging van de Zwarte-Zustersstraat kwam belangrijke uitbreiding: de bestaande kloostergebouwen palend aan de gedempte Houtlei werden omgebouwd en drie dwarsvleugels tegen het bestaande complex opgetrokken op de gedempte wal in het eerste decennium van 20ste eeuw; eveneens uitbreiding langs de Zwartezustersstraat waar het klooster van een ommuurde voortuin met ronde hoektorens werd voorzien. Tot 1956 behield dit gebouwencomplex zijn functie van Jezuïetenresidentie, nadien ingelijfd bij Sint-Lucasinstituut dat sinds 1904 een zelfstandige school en communiteit had in de neogotische gebouwen opgetrokken tussen het Sint-Amandusinstituut, Ingelandgat, Zwartezustersstraat en Oude Houtlei.

Sint-Lucasinstituut gegroeid uit zondagtekenklas gesticht in 1850 en ondergebracht bij de Broeders der Christelijke scholen op de Steendam; Sint-Lucasschool verhuist in 1864 naar het Sint-Amandusinstituut tot hun eigen schoolgebouwen begin 20ste eeuw klaar kwamen. Voormalige Jezuïetenresidentie van zuid naar west gelegen tussen Posteernestraat, Struifstraat, Zwarte Zustersstraat en Oude Houtlei; de neogotische gebouwen van het klooster zouden in het eerste decennium van de 20ste eeuw opgetrokken zijn waarschijnlijk naar ontwerp van aannemer Charles Van Driessche.

Zuidgevel (Posteernestraat): voorgevel van de neobarokke Onze-Lieve-Vrouwekerk uit 1840-1844; driebeukige pseudo-basilicale kerk met schip van zes traveeën en koor met een recht travee en driezijdige koorsluiting, achtkantige buitentoren tegen koorsluiting aangebouwd. Schip met tongewelf rustend op rondboogvormige scheibogen met zuilen met Ionisch kapiteel. Sinds 1958 is kerkruimte van twee tussenverdiepingen voorzien. Voorgevel, bepleisterde bakstenen halsgevel van drie traveeën en één bouwlaag afgelijnd door geblokte pilasters en boven zijtravee bekroond met kroonlijst met tandlijst en modillons; hoger opgetrokken middentravee bekroond met driehoekig fronton en met vleugelstukken met voluten. Rondboogvensters met booglijst op imposten; rechthoekige vleugeldeur in hardstenen omlijsting en bekroond met driehoekig fronton.

Oostgevel (Struifstraat): zijgevel van Onze-Lieve-Vrouwekerk: bepleisterde lijstgevel van zes traveeën en één bouwlaag geritmeerd door rondboogvensters met booglijst op imposten; eenvoudig hoofdgestel. Achtkantige bakstenen traptoren, thans onder plat dak, voorheen bekroond door middel van ingesnoerde spits met lantaarn op koepelvormig dak.

Voormalige sacristiegebouwen van circa 1850: bepleisterde lijstgevel van vier traveeën en twee bouwlagen op beschilderde plint met blinde keldervensters, rechthoekige vensters, bovenvensters met doorgetrokken onderdorpels en eenvoudig hoofdgestel. Rechts aansluitend, bepleisterde lijstgevel van vier traveeën en drie bouwlagen met licht uitspringende deurtravee met imitatiebanden en smalle puilijst op begane grond; rechthoekige vensters; doorlopend kordon boven tweede bouwlaag; rondboogdeur in geprofileerde omlijsting; gekorniste kroonlijst.

Noordgevel (Zwartezustersstraat): neogotische kapel van vier traveeën en twee bouwlagen onder zadeldak (nok evenwijdig aan de straat, kunstleien), uit eerste kwart 20ste eeuw; bakstenen lijstgevel met traveeën gemarkeerd door steunberen met dubbele versnijding; begane grond met rondboogvensters, gekoppelde spitsboogvormige bovenvensters; herbergt een zaal op begane grond en een kapelruimte op tweede bouwlaag bereikbaar langs vierkante traptoren met drie geledingen en plat dak gebouwd tegen vierde travee. Middengedeelte van noordgevel ingenomen door even hoge skeletbouw van 1973 die het voormalig retraitehuis der Jezuïeten vervangt. Ommuurde rechthoekige voortuin met ronde hoektorens en centrale ingangspoort; links hoektoren met muurkapel en beeld van Onze-Lieve-Vrouw-van-Fatima van 1949 (zie opschrift).

Westgevel (Oude Houtlei): drie oost-west-georiënteerde neogotische bakstenen vleugels van twee bouwlagen onder zadeldak (nok loodrecht op de straat, leien) uit eerste kwart 20ste eeuw. Twee rechthoekige ommuurde binnenplaatsen. Kenmerkend voor deze typisch neogotische constructie in een stijl eigen aan Sint-Lucas zijn de getrapte dakvensters, ondiepe spitsboognissen met ruime steekboog- of gekoppelde vensters, de baksteenfriezen onder de gootlijst, de arkeltoren met gotische nis en Onze-Lieve-Vrouwebeeld-met-Kind.

Tweede gebouwencomplex op U-vormig plattegrond en omgeven door Sint-Amandusinstituut (noorden), Ingelandgat (oosten), Zwartezustersstraat (zuiden) en Oude Houtlei (westen). In de noordoostelijke hoek van de rechthoekige museumtuin, het voormalig "Bethune Museum", thans zogenaamd "'t Scheepken", van 1891, naar ontwerp van architect Stefaan Mortier; neogotische constructie van vijf traveeën en twee bouwlagen onder schilddak (leien) met omlopende dakkapel; open galerij op begane grond, tweede overkragende verdieping in vakwerkbouw (bakstenen vullingen).

Huidige kloostergebouwen van de Broeders der Christelijke scholen gesitueerd in zuidoostelijke hoek gevormd door Ingelandgat/Zwarte-Zustersstraat; neogotische baksteenconstructie opgetrokken in 1902-1906 naar ontwerp van architect Jules Coomans, oudstudent van Sint-Lucasinstituut, en aannemer Karel Van Driessche. Neogotisch woonhuis in Ingelandgat bij kloostergebouw ingelijfd: enkelhuis van drie traveeën en drie bouwlagen uit eerste kwart 20ste eeuw; verankerde bakstenen trapgevel, rechthoekige vensters met kruis- of bolkozijnen ingeschreven in tudorboognissen. Kleine ommuurde binnentuin langs Zwartezustersstraat en aansluitende neogotische vleugel van twee bouwlagen, eveneens van 1902-1906, naar ontwerp van J. Coomans; neogotische kapel boven ingangspoort met hal, met gedateerde gevelsteen 1901 in voorgevel langs kleine kloostertuin, ingewijd in 1903. Einde 1907 begin 1908 kelderverdieping van westvleugel langs Oude Houtlei; in 1909 oudste of tweede oudste ingekapselde betonconstructie van Gent opgetrokken langs Oude Houtlei: zogenaamd "Klein Museum", neogotische ruimte van vijf bij twee traveeën en twee geledingen hoog afgedekt met stalen liggers en glas op betonnen consoles, naar ontwerp van Jules Coomans uitgevoerd door aannemers-gebroeders Grondel van Gent. Verder langs Oude Houtlei het zogenaamde "Plaastermuseum", thans sculptuur- en keramiekklas, uit 1921-1922, naar ontwerp van Broeder Denis. Vleugel in noordwestelijke hoek van museumtuin uit 1875 opgetrokken langs nog niet gedempte Houtlei naar ontwerp van architect G. Eggermont, gesloopt in 1947 en op zelfde herbruikte fundamenten, bakstenen vleugel van drie bouwlagen opgetrokken naar ontwerp van architect Louis Van Mechelen. Neogotische vleugel van 1912 die Sint-Lucasinstituut scheidt van Sint-Amandusinstituut in 1963 grotendeels vervangen door moderne skeletbouw en thans horend bij Sint-Amandusinstituut.


Bron: BOGAERT C., LANCLUS K. & VERBEECK M. met medewerking van LINTERS A. & DAMBRE-VAN TYGHEM F. 1976: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Gent, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 4na, Brussel - Gent.
Auteurs:  Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. & Verbeeck M. 1976: Sint-Lucasinstituut [online], https://id.erfgoed.net/teksten/26205 (geraadpleegd op ).