Teksten van Norbertijnerabdij

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/26315

Norbertijnerabdij ()

De karakteristieke dorpskern van Drongen wordt bepaald door het in de 19de eeuw beboomd rechthoekig dorpsplein met oorlogsmonument van 1922 en het aan de Leie gelegen monumentaal abdijcomplex met de aansluitende parochiekerk.

Historiek

De voormalige norbertijnerabdij is op het moment van de bescherming (1998) een rustoord van de paters jezuïeten, ontmoetingscentrum en bezinningscentrum, bekend onder de naam "Oude Abdij".

De vroegste geschiedenis van de abdij blijft nog zeer onduidelijk. Volgens sommige bronnen zou in de "Vita Basini" melding gemaakt worden van de stichting omstreeks 633 door de Frankische vorst, de Heilige Basinus, van een kerk toegewijd aan de Heilige Maria, met toevoeging van een klooster "Altum monasterium beatae Mariae" voor seculiere kanunniken. Volgens andere bronnen werd het klooster gesticht door de Heilige Amandus. In de 9de eeuw werd het klooster vernield door de Noormannen en wederopgebouwd onder impuls van graaf Boudewijn de Kale in 884. In 1138 werd het klooster ontbonden door Iwein van Aalst, heer van Drongen: schenking van de goederen aan premonstratenzers of norbertijnen. Abt Egidius Baers liet in 1552 werken uitvoeren aan het koor. Kort nadien (1566) volgden echter de vernielingen van de beeldenstormers en calvinisten. In 1579 vond de openbare verkoping van het abdijcomplex plaats en de nagenoeg volledige sloop. De monniken zouden meer dan een eeuw in hun refugiehuis te Gent verblijven. De wederopbouw van de kerk gebeurde onder abt Frans Schautheet aan het einde van de 16de eeuw. De wederopbouw en de uitbreiding van de abdijgebouwen werd onder verschillende abten in de 17de en 18de eeuw gerealiseerd. De ringmuur rondom het klooster werd gebouwd in 1636 onder abt J. Goethals. De definitieve heropbloei is te situeren onder abt A. Merlijn met de bouw van de zuidvleugel in 1653-1655, sacristie en kerktoren in 1656. Onder abt Norbertus van den Kerckhove in 1663-1665 volgde de bouw van de andere pandvleugels en overwelving ervan. Abt Claudius Steuperaert bracht de kanunniken terug naar de abdij na de voltooiing der werken in 1698. Abt Petrus de Caesemaeker liet in 1732-1734 de kerktoren wederopbouwen, in 1727 door brand vernield, en liet in 1738 een nieuw prelaatskwartier bouwen in de zuidwesthoek van het complex. Kort voor zijn dood vond de eerstesteenlegging van een nieuwe vleugel in het verlengde van de westelijke pandvleugel plaats, afgewerkt onder prelaat Antonius de Stoop.

In 1797 werd de abdij afgeschaft en verkocht. Lieven Bauwens, die het complex in 1802 aankocht, richtte er een katoenfabriek in. Hij paste met de nodige verbouwingen het prelaatshuis aan tot woonhuis en richtte ten westen ervan een gebouw op dat later diende tot bakkerij. Hij verkocht omstreeks 1820 de fabriek aan zijn schoonbroer F. De Vos-Bauwens. Van 1822-1823 af deed de abdij dienst als kleurstoffenfabriek van Verplancke. In 1836 tenslotte werd de abdij aangekocht door de jezuïeten als noviciaat voor hun Belgische provincie met uitbreiding van de gebouwen en bouw van een nieuwe kapel tot gevolg. Een nieuwe kerk werd gebouwd na sloop van de oude in 1859, doch met behoud van de 18de-eeuwse toren.

Beschrijving

Tot de 16de eeuw gebruikte de abdij het koor van de parochiekerk, afgescheiden van het schip, voor de officies. In de tweede helft van de 16de eeuw werd de bouw van een nieuwe kerk aangevat. Van de voormalige tweebeukige kerk van vijf traveeën, evenals van het koor, bleven enkele schaarse sporen en de toren van 1732-1734 bewaard. Archeologisch onderzoek, uitgevoerd in de jaren 1970 op het terrein tussen de kerk en de kloostergebouwen, bracht talrijke restanten aan het licht van de verdwenen abdijkerk. De huidige decanale kerk Sint-Gerulfus in neobarokstijl dateert van 1858-59 en is opgetrokken uit baksteen naar ontwerp van de Gentse architect Frans Cardon, iets meer noordwaarts dan de oude kerk.

De abdij omvat vier rondom een rechthoekige binnenplaats gegroepeerde vleugels van 1653-1655 (zuidvleugel) en 1663-1665 (andere vleugels) met aanpassingen uit de 18de, de 19de en de 20ste eeuw. De abdijgebouwen zijn kenmerkend voor de regionale contrareformatie-architectuur. De okerkleurig geschilderde gevels op gepikte zandstenen plint tellen zeven (oost- en westvleugel) en negen (noord- en zuidvleugel) traveeën onder leiendaken met talrijke dakkapellen. De begraasde binnenplaats is toegankelijk via een centrale deur in de zuidvleugel, voorheen met uitbouwtje, verwijderd in 1852. Oorspronkelijk bevatte de noordvleugel slechts één bouwlaag, in 1843 werd deze voorzien van een bovenverdieping. De westvleugel is onderkelderd. De gevels op de binnenplaats worden geritmeerd door getoogde benedenvensters met metalen roedeverdeling, gevat in een zandstenen omlijsting met bekronende waterlijst, en rechthoekige bovenvensters. Er zijn sporen van doorlopende platte banden ter hoogte der dorpels. De bepleisterde en witgeschilderde kloostergangen zijn op de begane grond voorzien van gedrukte barokke kruisgewelven (1662-66) tussen zandstenen gordelbogen met verdiepte spiegel op gesculpteerde consoles en zwarte marmeren bevloering. De bepleisterde plafonds op de bovenverdieping van de kloostergangen vertonen moerbalken rustend, in de westvleugel op consoles.

De zuidvleugel, gebouwd in 1653-1655 en overwelfd in 1662-1666, bevat naast de kruisgang de refter, de deels onderkelderde keuken, het vroegere calefactorium en infirmerie en op de bovenverdieping, toegankelijk via twee stenen trappen in de oost- en westhoek, het dormitorium en de in 1878 nieuw gebouwde kapel in neogotische stijl naar ontwerp van Jean-Baptiste Bethune.

De bak- en zandstenen zuidgevel, uitziend uit op de Leie, telt twaalf traveeën op een plint van Doornikse steen en is voorzien van speklagen. De getoogde benedenvensters zijn gevat in een zandstenen omlijsting met waterlijst. Het laag rechthoekig en door zandsteen omlijst deurtje van de keuken bevindt zich tegenover het vroegere veer. De bovenverdieping is door de 19de-eeuwse verbouwing opgesplitst in twee delen. Links, boven de refter, bevindt zich het in 1878 hoger opgetrokken deel met vijf spitsboogvensters van de neogotische kapel, in plaats van de vroegere lager geplaatste kruiskozijnen, waarvan sporen zichtbaar blijven. Het acht traveeën brede rechterdeel bevat op één na gewone rechthoekige vensters en ook sporen van een gesloopt aanbouwsel. De gevels worden respectievelijk afgelijnd door een kroonlijst op muizentand en op modillons en vertonen gedichte steigergaten. De refter is vier traveeën lang en overkluisd met vier kruisgewelven tussen gordelbogen op consoles. De witbetegelde keuken heeft een kleurrijke vloer van cementtegels en is eveneens overwelfd met een kruisgewelf.

De kapel op de bovenverdieping is voorafgegaan door een portaal of inkomhal met kunstig aangelegde vloer met incrustratie van marmer en wordt aan de koorzijde verbonden met een sacristie uitgerust met grote sacristiekasten. De deuren naar de kapel bevatten neogotische briefpanelen. De rechthoekige eenbeukige neogotische kapel is overwelfd met een drielobbig figuratief beschilderd houten spitstongewelf met afwisselend zware en lichte moerbogen. De interieurdecoratie werd onder leiding van Jean-Baptiste Bethune verzorgd in 1878-1884. De tegelvloer met kleurrijke tegels met geometrische patronen trekt eveneens de aandacht.

Het mobilair, onder andere de drie (oorspronkelijk vijf) altaren, in neogotische stijl werd eveneens vervaardigd door het atelier van J.ean-Baptiste Bethune. Het houten hoofdaltaar met baldakijn, ontworpen in 1877, werd uitgevoerd door de gebroeders L. en L. Blanchaert in 1879-1882. Voor de zijaltaren van Sint-Franciscus-Xaverius en Sint-Jan-Berchmans leverde L. Blanchaert in 1878 de mensa en De Boeck en Van Wint in 1880 de retabels.

De noordelijke langsmuur en de koormuur zijn door het atelier Adriaan Bressers beschilderd met damastpatronen, monogrammen en tekstbanderollen. De figuratieve schilderingen houden verband met heiligen van de jezuïetenorde en zijn geschilderd door R. de Pauw naar schetsen van Bethune. De twaalf apostelen en de drie gepersonifieerde beloften zijn door baron Bethune zelf geschilderd in 1882.

Een reeks plaasteren heiligenbeelden (twee maal vier) onder baldakijn en op sokkel bevinden zich tussen de brandglasramen en de geschilderde taferelen. Zij werden gesculpteerd door De Boeck, Van Wint en door L. Blanchaert in 1879, 1881, 1883, 1884. Zij worden geflankeerd door neogotische metalen kaarshouders. De vijf gebrandschilderde ramen zijn van het atelier van Arthur Th. Verhaegen die in 1876 het glazeniersatelier van Bethune had overgenomen. Elk glasraam is in Romeinse cijfers in een herdenkingstekst op het glasraam gedateerd: 1878 of 1879.

De oostvleugel met voormalige kapittelzaal vertoont twee lagere bovenverdiepingen (opsplitsing in 20ste eeuw) met haast vierkante vensters, in plaats van de bibliotheek. Tussen het derde en vierde benedenvenster van de binnenplaatsgevel zijn sporen van een gedichte rondboogdeur merkbaar. De vleugel heeft een hardstenen plint. De buitengevel is versierd met het gesculpteerd wapenschild van abt Claudius Steuperaert (1693-1731), met zijn leuze "Non sine spinis", onder wie deze kloostergang in 1698 voltooid werd. Op de bovenverdieping zijn nog sporen zichtbaar van de vroegere vensters met zandstenen neggen en kordons.

De kruisgang is binnenin verrijkt met witgeschilderde plaasteren kruiswegstaties van circa 1851. De monumentale neobarokke halfverheven taferelen zijn gevat in een rondboogvormige pseudonis, bekroond met een kruis, geflankeerd door engelenhoofdjes, en rustend op een console bestaande uit een cartouche omringd door rankwerk.

Een eikenhouten deur in neorenaissancestijl met gebroken fronton leidt naar de gewezen kapittelzaal, in de 19de eeuw genaamd "de aanbiddingskapel" en door architect Loys Vervenne in het derde kwart van de 20ste eeuw vernieuwd als de zogenaamde "groene kapel". Deze bepleisterde en witgeschilderde zaal van vier traveeën is overspannen met een bepleisterd gedrukt gewelf tussen gordelbogen van stuc rustend op pilasters, aangevuld met 19de-eeuwse stucornamenten.

De noordvleugel is enkel een kruisgang als verbindingsvleugel met de oost- en westvleugel. In 1843 werden de vier linker, door L. Bauwens gesloopte traveeën wederopgebouwd en werd de bovenverdieping toegevoegd, met op de middelste penant van de gevel aan de kloosterhof een zonnewijzer. In de kloostergang hangen negen grote schilderijen onder andere van L. Achtschellinck (17de eeuw).

De westvleugel bevat het oude prelaatskwartier en de administratieve lokalen. De streng geritmeerde westgevel bevat vierkante keldergaten in de plint van deels Doornikse steen en zandsteen, uitziend op vijf kelderruimten van drie traveeën diep: in de eerste ruimte netvormig koepelend graatgewelf op bakstenen aanzetten. De gevel is doorgetrokken over een later aanbouwsel (archief en spreekruimte) met rechthoekige vensters met sporen van doorlopende dorpels en kruismonelen en behouden duimen. In de zuidwesthoek verlichten twee houten dakkapelletjes met puntgeveltje en gotisch maaswerk het doksaal van de neogotische kapel in de zuidvleugel. De zalen zijn overspannen met een later bepleisterde balklaag. In de jaren 1950 werden op de zolderruimte slaapzalen ingericht.

Het archief en de spreekruimte zijn gebouwd onder prelaat de Caesemaeker en werden voltooid onder zijn opvolger prelaat de Stoop in 1740, in het verlengde van de westvleugel van de kloostergang zodat de gevelordonnantie doorloopt over zevenentwintig traveeën. De kelders worden overkluisd met graatgewelven en een gedrukt tongewelf (wijnkelder). De dwarsvleugel ten noorden is een constructie uit eind 19de eeuw. De huidige hoofdingang bevindt zich in de oostgevel tegenover de kerkdeur, tevens werd de gevel in de 19de eeuw voorzien van nieuwe vensters. De neobarokke gevels zijn opgetrokken naar analogie met bestaande constructies: omlijste steekboogvensters met middenrisaliet van vier traveeën voorzien van houten dakkapellen met een driehoekig fronton. De gang en een gedeelte van de aanpalende ruimte van de voormalige spreek- en archiefkamers is overwelfd met een bepleisterd gewelf met 18de-eeuws stucwerk tussen moerbalken.

Ten noordoosten van de kloostergangen bevindt zich een L-vormige vleugel van acht en tien traveeën, die vermoedelijk in kern opklimt tot de 18de eeuw en in 1898 met twee verdiepingen werd verhoogd. De verankerde bakstenen gevels hebben licht getoogde vensters. De oksel van beide vleugels werd circa 1852 voorzien van een uitspringend trappenhuis. De trap werd vermoedelijk vernieuwd tijdens het interbellum.

Het prelaatskwartier werd door L. Bauwens ingericht als woonhuis en doet heden dienst als rustoord der jezuïeten. De ten zuidwesten van het kloosterhof aangebouwde vleugel werd opgetrokken in 1738 (onder abt de Caesemaeker) misschien onder leiding van Bernard De Wilde. De vleugel telde oorspronkelijk negen traveeën en twee bouwlagen in Lodewijk XIV-stijl met driehoekig fronton boven de drie middentraveeën. In 1885 werd deze vleugel uitgebreid met twee traveeën en met een verdieping verhoogd, nog duidelijk zichtbare bouwnaad. Het afgewolfd zadeldak omvat houten dakkapellen. De verankerde ontpleisterde voorgevel met licht uitspringende zijtraveeën is voorzien van rechthoekige vensters op lekdrempel. De centrale deur in arduinen omlijsting in empirestijl werd vermoedelijk aangebracht door L. Bauwens: deze is geflankeerd door Toscaanse pilastertjes en voorzien van een empire bovenlicht. Het wapen van de jezuïeten werd later boven de deur ingemetseld. De bepleisterde en geschilderde achtergevel op arduinen plint ziet uit op de Leie. In de zuidoostelijke oksel bevindt zich een bakstenen aanbouwsel uit het einde van de 19de eeuw.

Het interieur werd nagenoeg volledig aangepast eind 19de en 20ste eeuw en voorzien van een nieuwe eiken bordestrap met balusterleuning.

Het retraitegebouw aan de oostzijde is een lange vleugel opgetrokken in 1881(?)-1883 in aangepaste stijl. De verankerde bakstenen gevel telt veertien traveeën en drie bouwlagen met vernieuwde steekboogvensters in hardstenen omlijsting met waterlijst. Het licht uitspringend deurrisaliet met neobarokke rondboogdeur met ijzeren roedeverdeling is gevat in een bepleisterde bakstenen omlijsting. De kroonlijst is afgewerkt met een aflijnende muizentandfries. Ten zuiden is het gebouw verbonden met de oude kloostergang door een neobarok aanbouwsel met deurtje en omlijste steekboogvensters en een recente constructie met mijterboogvormige galerij naar ontwerp van architect Vervenne. Het trappenhuis bevat een eiken bordestrap uit het interbellum en wordt verlicht met twee glasramen met voorstellingen van Maria en pater Petit.

Het dienstgebouw (koetshuis en latere bakkerij) ten zuidwesten van het prelaatskwartier werd opgetrokken rond 1879 en uitgebreid in 1883. Het betreft een rechthoekig bakstenen gebouw van twee bouwlagen en zeven traveeën met een rondboogarcade op de begane grond en onder een zadeldak (pannen). De bakstenen gevel op gecementeerde plint vertoont een bouwnaad tussen de derde en de vierde travee, wijzend op de uitbreiding. Broeikassen met glazen lessenaarsdak werden later erachter en ernaast gebouwd, eerstgenoemde is nu verdwenen.

Ten westen van de abdijtuin bevinden zich werkhuizen en voormalige hoevegebouwen van verschillend volume ingeplant op een verspringende rooilijn, die evenals de overige abdijgebouwen okerkleurig geschilderd zijn. Naar verluidt is de voormalige hoeve gebouwd op de plaats van een kapel en aangepast in de 19de eeuw.

Voor de werkhuizen bevindt zich een kleine ommuurde begraafplaats van de jezuïeten met kerkhofkapel waarin een kruisbeeld en twee 19de-eeuwse grafplaten staan. De begraafplaats is toegankelijk via een fraai ijzeren hek aan bakstenen pijlers. Grafplaten zijn opgehangen aan de ommuring van de begraafplaats met neogotische vormgeving.

Naast de zijingang van de oude abdij staat een kapelletje met kruisbeeld en grafplaten met inscripties vanaf 1849, naar verluidt zou hier een vroegere begraafplaats geweest zijn.

De vrij sobere aanleg van de 10 hectare grote kloostertuin ten westen van het abdijcomplex is geïnspireerd op de Engelse landschapstuin. Het geheel is van de buitenwereld afgesloten door ten noorden de bakstenen tuinmuur aan de straat, ten oosten de oude abdij, ten zuiden de Leie en ten westen de dienstgebouwen. De tuin krijgt een romantisch accent door de onmiddellijke nabijheid van de Leie-arm die met zijn grillig verloop een groot deel van de tuinarchitectuur beheerst. Diverse nog vrij geometrisch aangelegde wandelpaden doorkruisen of leiden langs beboomde grasperken. Enkele hagen zijn aangeplant en gesnoeid als loofgang. Een boomgaard, moestuin met serres en een kwekerij, vormen de typische utilitaire elementen van de kloostertuin. Een gracht scheidt het eigenlijke parkgedeelte van de boomgaard en de vroegere meersen aan de Leie, ten westen begrensd door een midden 19de-eeuwse lindendreef en gracht. Ten oosten van dit gedeelte gelegen aan de Leiebocht is nog een grote vijver bewaard.

De Sint-Jozefskapel of kapel van Pater Petit werd gebouwd op de noordhoek van het terrein in 1937-1938 ter gelegenheid van het eerste eeuwfeest van de jezuïeten in Drongen.

  • Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, Beschermingsdossier DO002077, Oude abdij (S.N. 1998).

Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: S.N. 1998: Norbertijnerabdij [online], https://id.erfgoed.net/teksten/178510 (geraadpleegd op ).


Norbertijnerabdij ()

Volgens de "Vitae Basini" stichting circa 633 van een kerk toegewijd aan Heilige Maria door de Frankische vorst, de Helige Basinus, toevoeging van een klooster "Altum monasterium beatae mariae" voor seculiere kanunniken, volgens andere bronnen gesticht door de Heilige Amandus. In de negende eeuw vernield door de Noormannen. Wederopbouw onder impuls van graaf Boudewijn de Kale in 884. In 1138 wordt het klooster ontbonden door Iwein van Aalst, heer van Drongen: schenking van de goederen aan premonstratenzers of norbertijnen. Abt Egidius Baers laat in 1552 werken uitvoeren aan het koor. Kort nadien (1566) volgen echter de vernielingen van de beeldenstormers en calvinisten. In 1579 openbare verkoping van abdijcomplex en nagenoeg volledige sloping. De monniken zullen meer dan een eeuw in hun refugiehuis te Gent (Drongenhof) verblijven. Wederopbouw van de kerk onder abt Frans Schauteet, einde van de 16de eeuw. Wederopbouw en uitbreiding van de abdijgebouwen onder verschillende abten in de 18de en 19de eeuw:

Bouw van een nieuwe ringmuur rondom het klooster in 1636 onder abt J. Goethals. Definitieve heropbloei onder abt A. Merlijn: in 1653-55 bouw van de zuidelijke vleugel, sacristie en kerktoren (1656).

Onder abt Norbertus van den Kerkchove bouw van de andere pandvleugels en overwelving ervan (1663-1665).

Abt Claudius Steuperaert bracht de kanunniken terug naar de abdij na de voltooiing der bouwwerken in 1698.

Abt Petrus de Caesemaeker laat in 1732-34 de kerktoren, in 1727 door brand vernield, wederopbouwen, en in 1738 een nieuw prelaatskwartier bouwen in de zuidwestelijke hoek van het complex. Kort voor zijn dood, eerstesteenlegging van een nieuwe vleugel in het verlengde van de westelijke pandvleugel, afgewerkt onder prelaat de Stoop.

Bouw van een nieuwe dekenij onder abt Reinier Heije in de jaren 1770. In 1797 afschaffing en verkoop van de abdij. Inrichting van een katoenfabriek door Lieven Bauwens, die het complex in 1802 aankoopt. Hij richt het prelaatshuis in tot woonhuis, met de nodige verbouwingen en richt ten westen ervan een gebouw op dat later diende tot bakkerij en verder broeikassen en een oranjerie. Verkoop van de fabriek aan F. De Vos-Bauwens, zijn schoonbroer, circa 1820. Inrichting van kleurstoffenfabriek van Verplancke (1822-23 tot 1848). In 1836 aankoop door de jezuïeten als noviciaat voor hun Belgische provincie met uitbreiding van de gebouwen en een nieuwe kapel.

Bouw van een nieuwe kerk na sloping van de oude in 1859 met behoud van de 18de-eeuwse toren. Thans rustoord der paters jezuïeten, ontmoetingscentrum, retraiteoord en zetel der volkshogeschool "de Sirkel".

Parochiekerk Sint-Gerulfus. Volgens een recent artikel zou er een Sint-Gerolf parochiekerk bestaan hebben van het tweede kwart van de 12de eeuw tot 1658. Doch volgens de klassieke opvattingen gebruikte de abdij tot in de 16de eeuw het koor voor de officies, afgescheiden van het schip, dienstdoende als parochiekerk. Van de voormalige tweebeukige abdijkerk van vijf traveeën, evenals van het abdijkoor bleven enkele schaarse sporen en de toren van 1732-34 bewaard. De huidige decanale kerk in neobarokstijl dateert van 1858-59 en is opgetrokken uit baksteen naar ontwerp van architect F. Cardon, iets meer noordwaarts dan de oude kerk. Restauraties in 1887 (voorgevel) en 1897 (toren) door L. Gildemyn, en verder in 1922 en 1967 (toren). Vanaf 1969 sporadische opgravingen.

Sporen van het oude abdijkoor, opgetrokken in 1552 uit zandsteen en na verschillende vernielingen wederopgebouwd door abt Merlijn in 1656, zijn merkbaar in de rechthoekige muuropening en de pilaster aan de oostelijke muur van de noordelijke pandvleugel. De pilaster is van bak- en zandsteen. Aan de binnenzijde in het verlengde van de oostelijke kruisgang is deze pilaster halfrond afgewerkt. Vermoedelijk betreft het hier een traptoren naar de dakruiter op het abdijkoor.

Van de oude parochiekerk: resterende zuidelijke muur van de zuidelijke beuk (1590-1630), behouden tot de hoogte der aanzetten van de gewelven, de zuidzijde is ingebouwd door de noordelijke kruisgang doch de noordzijde staat vrij. Opgetrokken uit baksteen en herbruikte Doornikse kalksteen. Bovenaan vijf gedichte rechthoekige ramen waartussen vijf aanzetten van gewelven. Het westelijke gedeelte vertoont speklagen van Doornikse kalksteen en veldsteen en een segmentboogvormige, gedichte opening, zichtbaar vanop platform op de noordelijke kruisgang.

Op de zuidkant van de torenbasis eveneens sporen van een rondbooggewelf. De plattegrond van de huidige kerk ontvouwt een driebeukig basilicaal schip van zes traveeën met toren achter de vlakke koorsluiting, geflankeerd door twee zijkoren en een zuidelijke sacristie tegen de toren. Tweeledige westelijke gevel, voorzien van zandstenen parement; halsgevel bekroond met driehoekig fronton. Horizontaliserend accent door het entablement, afgewisseld door de verticaliserende gevelordonnantie door middel van hoekpilasters en gekoppelde, centrale Ionische pilasters. Portaal met rondboogdeur in geprofileerde omlijsting met flankerende Korinthische zuilen met hoofdgestel en gebogen fronton. Rondboogvensters. Geveltopgeleding afgelijnd door gekoppelde pilasters, eveneens rondboogvenster in omlijsting met bekronend driehoekig fronton. Zijbeuk van zes traveeën met rondboogvensters en getoogde bovenlichten. In 1948 witgeschilderd kerkinterieur: in drie beuken verdeeld door Ionische zuilen. Middenbeuk overwelfd (kruisgewelven tussen gordelbogen), zijbeuken vlak afgedekt met casementzoldering, koor met blauw beschilderde koepel met wijnranken en zijkoren eveneens vlak.

Mobilair: Hoofdaltaar uit 17de-18de eeuw, gewijzigd in 1865 door Madou, met "Moord op Heilige Gerulfus" in 1866 geschilderd door lekenbroeder Quartier. De marmeren zijaltaren (1782) uit de oude kerk zijn verfraaid met 17de-eeuwse schilderijen: rechts "Het visioen van de Heilige Basinus" door A. van den Heuvel en links "Onze-Lieve-Vrouw overhandigt het scapulier aan de Heilige Simon Stock" van de school van G. De Craeyer.

Deels bewaarde eikenhouten communiebank uit de 18de eeuw. Fraaie eikenhouten preekstoel van Karel Bruggeman (19de eeuw). Twee eiken 19de-eeuwse biechtstoelen. Romaans Onze-Lieve-Vrouwebeeldje (12de-13de eeuw). Zestien gebrandschilderde glasramen (middenbeuk) van 1914 en 1931 (zijbeuken). Kruiswegstaties geschilderd op doek van 1872.

Achter het koor (oosten), hoge achthoekige toren met zes verdiepingen op vierkante aanzet bekroond met peperbusvormige afdekking, oorspronkelijk met rood koperen platen, thans met leien en smeedijzeren kruis. Oorspronkelijk vrijstaande toren, thans aangebouwd ten Oosten van de kerk en in de as ervan. Opgetrokken uit bak- en zandsteen in 1732-34, na de torenbrand van 1727, onder prelaat Petrus de Caesemaeker (zie wapenschild en leuze op zandstenen cartouche in de noordelijke gevel op de eerste geleding) naar ontwerp van bouwmeester de Stoop en onder leiding van Bernardus de Wilde. Vierkante onderbouw op zandstenen plint van twee bouwlagen met twee door zandsteen omlijste steekboogvensters. Verdiepte traveeën in zandstenen omlijsting. In oostgevel links segmentboogvormig deurtje en sporen van aanbouwsel. Zuidgevel in 1735 voorzien van aangebouwd transept, gesloopt in 1856. Westzijde ingebouwd. Overgang van vier naar achtkant door gebogen verklimming, afgedekt met leien. Op de noordzijde gedateerd MDCCXXXIIII. Twee octogonale geledingen gescheiden door entablement. Op de eerste zijn de rechthoekige verdiepte vlakken op de windzijden voorzien van getoogde galmgaten en wijzerplaten van uurwerk. De tweede achtkantige geleding is volledig uit zandsteen opgetrokken en geopend door middel van acht rondboogvormige galmgaten gescheiden door geblokte overhoekse pilasters.

Kloostergang rondom rechthoekige binnenplaats gegroepeerde vleugels van 1653-55 (zuidvleugel) en 1663-65 (oost-, west- en noordvleugel) met aanpassingen uit 18de, 19de en 20ste eeuw. Okerkleurig geschilderde gevels op gepikte zandstenen plint van zeven (oost- en westvleugel) en negen (noord- en zuidvleugel) traveeën op de binnengevels, onder leiendaken, thans met talrijke dakkapellen. Begraasde binnenplaats toegankelijk via centrale deur in de zuidvleugel, voorheen met uitbouwtje, verwijderd in 1852. Oorspronkelijk bevatte de noordvleugel slechts één bouwlaag in 1843 voorzien van een bovenverdieping. Onderkelderde westvleugel. Gevels op binnenplaats geritmeerd door getoogde benedenvensters met metalen roedeverdeling, gevat in zandstenen omlijsting met bekronende waterlijst en rechthoekige bovenvensters. Sporen van doorlopende banden ter hoogte der dorpels. Gangen overwelfd met gedrukte barokgewelven (1662-66), gescheiden door stenen gordelbogen op gesculpteerde consoles uitgevoerd door beeldhouwers.

Zuidvleugel met van oost naar west refter, keuken, calefactorium en infirmerie en op de bovenverdieping dormitorium en in 1878 nieuwe kapel in neogotische stijl naar ontwerp van J. Bethune. Buitengevel (zuiden) uitziend op de Leie. Bak- en zandstenen gevel van twaalf traveeën op plint van Doornikse steen. Getoogde benedenvensters in zandstenen omlijsting met waterlijst. Laag rechthoekig deurtje van keuken in zandsteen omlijst, aan het vroegere veer. Bovenverdieping door de 1çde-eeuwse verbouwing opgesplitst in twee delen: links (boven de refter) in de 19de eeuw hoger opgetrokken deel met vijf spitsboogvensters van de neogotische abdijkapel in plaats van de vroegere, lager geplaatste kruiskozijnen (zie sporen) en speklagen. In rechterdeel (acht traveeën) op een na gewone rechthoekige vensters (voormalige kruiskozijnen). Tevens sporen van een gesloopt aanbouwsel. Gevels respectievelijk afgelijnd door kroonlijst op muizentand en op modillons. Gedichte steigergaten.

De rechthoekige eenbeukige neogotische kapel (1878) is overwelfd met een spits tongewelf met afwisselend zware en lichte moerbogen. Mobilair in neogotische stijl eveneens door het atelier van J. Bethune.

De oostelijke vleugel met kapittelzaal vertoont thans twee lagere bovenverdiepingen (opsplitsing in de 20ste eeuw) met haast vierkante bovenvensters, in plaats van de bibliotheek. Tussen derde en vierde benedenvenster van de binnengevel sporen van gedichte rondboogdeur. Op de buitengevel versierd met wapenschild van abt Claudius Steuperaert (1693-1731), met zijn leuze "Non pine spinis virtute dulces speva", onder wie deze kloostergang in 1698 voltooid werd. Op bovenverdieping sporen van vroegere vensters met zandstenen neggen en kordons. Kruisgang binnenin verrijkt met neobarokke gesculpteerde kruiswegstaties (circa 1851). Een eikehouten deur met gebroken fronton leidt naar de gewezen kapittelzaal, in de 19de eeuw zogenaamd "aanbiddingskapel", thans vernieuwd als zogenaamd "groene kapel". Overspannen met graatgewelf, de gordelbogen van stuc rusten op pilasters, aangevuld met 19de-eeuwse stucornamenten.

Westvleugel, het oude prelaatskwartier en administratieve lokalen. Oostgevel voorzien van streng geritmeerde gevel met zes keldergaten in plint van deels Doornikse steen en zandsteen. Vijf kelderruimten van drie traveeën In de eerste ruimte netvormig koepelend graatgewelf op bakstenen aanzetten. Rechthoekige vensters met sporen van doorlopende dorpels en kruismonelen. Behouden duimen. Gevel doorgetrokken over later aanbouwsel (zie archief en spreekruimte). In zuidwestelijke hoek verlichten twee houten dakkapelletjes met puntgeveltje en gotisch maaswerk het doksaal van de neogotische kapel naar ontwerp van J. Bethune.

Noordvleugel, enkel kruisgang als verbindingsvleugel met oost- en westvleugel. In 1843 wederopgebouwde linkertravee en toegevoegde bovenverdieping. Op middelste penant zonnewijzer.

Prelaatskwartier door L. Bauwens ingericht als woonhuis, thans rustoord der jezuïeten. Ten zuidwesten van de kloosterhof aangebouwde vleugel van 1738 (onder abt de Caesemaeker) misschien ook onder leiding van Bernard de Wilde. Oorspronkelijk negen traveeën en twee bouwlagen in Lodewijk XIV-stijl met driehoekig fronton boven de drie middentraveeën. In 1885 uitgebreid met twee traveeën en met één verdieping verhoogd, nog duidelijk zichtbare bouwnaad. Afgewolfd zadeldak met houten dakkapellen. Verankerde, ontpleisterde voorgevel met licht uitspringende zijtravee voorzien van rechthoekige vensters op lekdrempel. Centrale deur in arduinen omlijsting in empirestijl vermoedelijk aangebracht door L. Bauwens: geflankeerd door Toscaanse pilastertjes en voorzien van empire bovenlicht en ingemetseld wapen van de jezuïeten boven de deur. Bepleisterde en geschilderde achtergevel op arduinen plint uitziend op de Leie. In de zuidoostelijk oksel bakstenen aanbouwsel (toilet) van 1898.

Archief en spreekruimte gebouwd onder prelaat de Caesemaeker en voltooid onder zijn opvolger prelaat de Stoop in 1740. In het verlengde van de Wrdy-vleugel van de kloostergang zodat de gevelordonnantie doorloopt over zevenentwintig traveeën. o Onderkelderd. De kelders worden overkluisd met graatgewelven en een gedrukt tongewelf (wijnkelder). De dwarsvleugel ten noorden is een constructie van 1881 aangevuld in 1898. Huidige hoofdingang in de oostgevel, tegenover de kerkdeur, tevens in de 19de eeuw voorzien van nieuwe vensters. Neobarokke gevels opgetrokken naar analogie met bestaande constructies: omlijste steekboogvensters met middenrisaliet van vier traveeën, voorzien van houten dakkapellen met driehoekig fronton.

Oostvleugel. In de noordoostelijke hoek, L-vormige vleugel van acht en tien traveeën, vermoedelijk in kern opklimmend tot de 18de eeuw. Verankerde bakstenen gevels op zandstenen plint met licht getoogde vensters. Aan de binnentuinzijde, een uitspringende trapkast (1852) in de oksel van beide vleugels.

Aan de oostzijde lange vleugel opgetrokken in 1883 in aangepaste stijl. Verankerde bakstenen gevel van veertien traveeën en drie bouwlagen met steekboogvensters in hardstenen omlijsting met waterlijst. Licht uitspringend deurrisaliet met neobarokke rondboogdeur in geblokte omlijsting. Aflijnende muizentandfries. Ten zuiden verbonden met de oude kloostergang door een neobarok aanbouwsel met deurtje en omlijste steekboogvensters en een recente constructie met mijterboogvormige galerij.

Dienstgebouw. Ten zuidwesten van het prelaatskwartier opgetrokken in 1879, uitgebreid in 1883. Rechthoekig bakstenen gebouw van twee bouwlagen en zeven traveeën onder zadeldak (pannen). Bouwnaad tussen derde en vierde travee. Rondboogarcade op begane grond. Vierkante bovenvensters. 20ste-eeuwse broeikassen aangebouwd tegen achtergevel met glazen lessenaarsdak.

Werkhuizen ten westen met hoevegebouwen en stallingen van verschillend volume op verspringende rooilijn, evenals de overige abdij gebouwen of okerkleurig geschilderd. Naar verluidt in plaats van een voormalige kapel. Aangepast en uitgebreid in de 19de eeuw, onder andere in 1852 en 1885.

Naast de werkhuizen klein ommuurd kerkhof, van de jezuïeten met kapel waarin kruisbeeld en twee grafplaten met overledenen vanaf 1881.

Naast de zijingang van de oude abdij ouder kapelletje met kruisbeeld en grafplaten met inscripties vanaf 1849.

Sint-Jozefskapel opgericht bij het eeuwfeest van de paters jezuïeten in de oude norbertijnerabdij op de noordhoek van het terrein voor de ingang. Naar verluidt volgens de plannen van architect J.N. Cloquet junior in 1937. In 1938 wordt het stoffelijk overschot van Pater Petit, directeur en uitbouwer van het retraiteoord, naar de kapel overgebracht. Binnenin staan in de vier hoeken, in een zijkoor en het koor zes altaren. Koepelgewelf van koor versierd met mozaïek getekend "Irene Vander Linden - Atelier Flos Tegelen Holland", vermoedelijk aangebracht in de jaren 1940.

  • Kadasterarchief Gent, mutatieregisters, Drongen, schetsen, 1843 (nummer 2), 1845 (nummer 5), 1852 (nummer 43), 1866 (nummer 26), 1879 (nummer 7), 1883 (nummer 3), 1885 (nummer 4), 1898 (nummer 9).
  • Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, Rijksdienst voor Monumenten en Landschapszorg, dossier 1317.
  • BRAL G., Bouwgeschiedenis van de premonstratenzerabdij te Drongen in de XVIIe en XVIIIe eeuw (onuitgegeven licentiaatsverhandeling R.U.G.), Gent, 1976.
  • BRAL G.J., De binnenhuiskapel van het Jezuïetennoviciaat te Drongen, Vlaanderen, 174, jg. 29, januari-februari 1980, p. 23-24.
  • DE POTTER F. - BROECKAERT J., Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, reeks I, deel 2, Gent, 1864-70.
  • GOEMÉ C., Leielandroute, Gids voor de gemeente Drongen, Drongen, 1974, p. 8-9.
  • GOEMÉ C., De Norbertijnen te Drongen, 1138-1796, Bijdragen van de Heemkundige Kring Dronghine, Drongen, 1972.
  • HUYGHEBAERT N.-N., Over koning Basijn en zijn legende te Drongen, Appeltjes van het Meetjesland, nummer 31 - 1980, Maldegem, 1980, p. 106-123.

Bron: BOGAERT C., LANCLUS K. & VERBEECK M. 1982: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Gent, Fusiegemeenten, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 4nd, Brussel - Gent.
Auteurs:  Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. & Verbeeck M. 1983: Norbertijnerabdij [online], https://id.erfgoed.net/teksten/26315 (geraadpleegd op ).