Het Textielveredelingsbedrijf Alsberge-Van Oost ligt op de Assels aan de oude Leiearm op de grens van Drongen met Gent en is omgracht door een beek. Het bedrijf werd in 1879 als blekerij opgericht door August Van Oost en Joseph Alsberge en groeide uit tot een textielveredelingsbedrijf waar allerlei ruwe weefsels werden afgewerkt.
Het Textielveredelingsbedrijf Alsberge-Van Oost (AVO) werd in 1879 als blekerij opgestart door August Van Oost en zijn schoonbroer Joseph Alsberge. Als locatie voor het openluchtbedrijf dat vanaf 1880 van gebouwen werd voorzien, werd gekozen voor de Drongense Assels op de grens met Gent. De nabijheid van de oude Leiearm en de meersen waren bepalend voor de vestiging van het bedrijf, dat aanvankelijk een oppervlakte van 4000 m2 besloeg en veraf lag van de bebouwde kom van Gent. Het bleken gebeurde immers deels op een bleekveld, waar de stukken weefsels werden opgehangen of op het gras uitgespreid. De zon, dauw, regen of regelmatige besproeiing met water deden het vlas zijn grauwe kleur verliezen. Omdat het natuurlijk bleken enkele weken duurde, werd al snel gezocht naar kunstmatige processen die de bleektijd tot enkele dagen inkortten.
Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog was het bedrijfsterrein uitgebreid tot 1,5 ha. De dagelijkse productie was toegenomen van 8 ton weefsels en vlasdraden tot ongeveer 20 ton. Tijdens de oorlog werd de productie echter noodgedwongen stilgelegd. De fabriek werd ontruimd om in gebruik genomen te worden als paardenlazaret.
Na de oorlog kende het blekerijbedrijf een heropstart die gepaard ging met uitbreidingen. In 1920 werd de tweemanszaak omgevormd tot de naamloze vennootschap ‘Les Anciens Etablissements Alsberge-Van Oost’, waarbij diverse zustermaatschappijen zich in het interbellum bij aansloten. De toepassing van nieuwe procedés zorgde er immers voor dat het volledige proces van textielveredeling kon worden aangeboden. Ruwe weefsels van binnen- en buitenlandse weverijen en spinnerijen werden er afgewerkt. Deze afwerking bestond uit het al dan niet verven, bleken en ruwen van voornamelijk linnen, katoen, katoenpolyester, nylon breigoed en voiles in polyester. Het textielveredelingsbedrijf, intussen uitgegroeid tot de belangrijkste firma in deze sector in het Gentse, werd in de laatste jaren van haar bestaan opgenomen in het consortium Pricel. In die jaren deelde het bedrijf echter in de zware klappen die de economische crisis de textielsector toebracht. Ofschoon Alsberge-Van Oost in 1975 nog 550 personen tewerkstelde, stopte het bedrijf in 1977 zijn activiteiten. Begin 1978 sloot het zijn poorten. Daarna stonden de fabrieksgebouwen, die ongeveer 10 ha van het intussen 24 ha grote bedrijfsterrein innamen, gedurende bijna 30 jaar leeg. In de jaren volgend op de sluiting werd zonder veel succes betracht om de bestaande gebouwen voor andere activiteiten (zoals opslag) te benutten. Rond 1986 vond in en rond de leegstaande fabriek het initiatief ‘Antichambre d’amis’ plaats als reactie tegen ‘Chambre d’amis’, een door Jan Hoet gecureerde kunsttentoonstelling die volgens ingewijden alleen gevestigde waarden in de kunstensector een kans gaf.
Een in 2003 goedgekeurd ruimtelijk uitvoeringsplan op basis van een in 1998 doorgevoerde gewestplanwijziging maakte een invulling van de site Alsberge-Van Oost met een cluster van diverse meergezinswoningen mogelijk. Daarbij werden op het machinehuis en het ketelhuis na alle fabrieksgebouwen gesloopt.
De talrijke verbouwingen maakten een exacte datering of lokalisering van de verschillende bouwfasen die het textielveredelingsbedrijf heeft gekend, moeilijk (alleen reeds in de periode 1879-1900 geven de kadastergegevens tien mutaties aan). Na de stopzetting van het bedrijf raakte het gebouwencomplex sterk in verval, wat tot de afbraak van de meeste gebouwen leidde. De sluiting zorgde ervoor dat ook de machines werden verkocht en het recupereerbaar ijzer werd uitgebroken.
Tot de oorspronkelijke constructie uit 1879-80 behoorde een deel van de later uitgebreide blekerij, het magazijn voor ongebleekte stoffen en de droogkamer. Het ging om een gebouw van twee verdiepingen met een gevel geritmeerd door steekboogvensters en per travee gescheiden door pseudo-pilasters. In het midden en in de rechterhoek overkraagde een luifel de ingang. In de droogkamer was de begane grond voorzien van een houten zoldering met kinder- en moerbalken. De moerbalken rustten via houten sloffen op de kopplaat van gietijzeren kolommen en waren door middel van opstaande randen hierop vastgezet. In het magazijn was een betonconstructie aangebracht, doch met behoud van een gietijzeren draaitrapje. In 1882 werd ten westen van de droogkamer een stof- en bobijnmagazijn gebouwd. Verdere uitbreidingen van het gebouwencomplex vonden plaats in de jaren 1880-1890.
In het grote blok dat aanleunde bij het bovengenoemde magazijn, waren op de gelijkvloerse verdieping de plooikamer, de appretage en de weefselblekerij gehuisvest. De gedeeltelijke bovenverdieping werd ingenomen door de machinale drogerij. Kenmerkend voor deze droogzolder waren de jaloezieramen.
Tussen het machinehuis en het ketelhuis, vandaag de enige nog bewaarde fabrieksgebouwen, bevond zich het onderhoudsatelier met smidse uit 1900 De drie zadeldaken van het atelier waren aan de zijkanten gevat tussen puntgevels.
Aanleunend bij het onderhoudsatelier en achter het ketelhuis werden in 1914 een garenblekerij en drogerij gebouwd. Twee rijen gietijzeren zuiltjes met vleugelkapiteel als ondersteuning van ijzeren I-balken deelden de gelijkvloerse verdieping in drie stroken op.
Het behouden machinehuis dat de stoommachine herbergt, is een rechthoekig gebouw met topgevel waarachter zich een lichtkap bevindt. Een gevelsteen dateert het gebouw ‘1913-14’. Een gietijzeren trapje verleent toegang tot de machinekamer. De wanden zijn bekleed met faiencetegeltjes in art-nouveaustijl. De driecylinderstoommachine van 1913 is geconstrueerd door Vanden Kerchove (Gent) en is een combinatie van monocylinder en tandem. Via een drijfriem is de stoommachine verbonden met een elektrische installatie. In de kelder bevinden zich de pomp- en voedingsinstallaties.
Het nog deels bewaarde ketelhuis werd in 1921 opgetrokken ten zuidoosten van de machinekamer en steekt onder drie raekemdaken. Tot 1986 bevonden zich in het ketelhuis vijf ingemetselde Lancashirestoomketels, waarvan drie vervaardigd door de Nouvelles Usines Bollinckx uit Jumet en twee door de ketelbouwer Mahy uit Wondelgem. Daarvan was één ketel gedateerd ‘6.2.1914’. Alle ketels waren mettertijd aangepast aan een stoken op stookolie, Vandaag zijn nog drie stoomketels aanwezig. Vier grote rechthoekige poorten in dito nissen markeerden het exterieur tot aan de gedeeltelijke sloop in 1986 van het ketelhuis en de bijhorende ronde fabrieksschouw.
Tegen de machinekamer leunde een weefselblekerij uit 1914 aan. Het gebouw telde twee verdiepingen en werd door twee zadeldaken afgedekt. Een aanbouwsel stak onder raekemdaken. Gevels waren verticaal geaccentueerd door verdiepte venstertraveeën die waren bekroond met dubbele muizentand en waarin rechthoekige vensters staken. Op de bovenverdieping waren deze tweeledig. Debenedenruimten waren voorzien van bakstenen troggewelven tussen ijzeren I-balken die rustten op loodrecht aangebrachte I-balken op ijzeren zuilen. Van de aanbouw onder raekemdaken rusten de houten dakspanten op gietijzeren zuilen.
De in 1921 opgetrokken "lainage" ten noorden van het fabrieksterrein bezat gelijkaardige architecturale kenmerken als de blekerij. Het gebouw incorporeerde een ouder gedeelte van 1914. Een bouwnaad toonde aan dat dit gebouw met één verdieping was verhoogd in 1922, zoals een gevelsteen aangaf.
De kantoren en het centraal laboratorium aan de straatkant en ingang vormden een mooi geheel van twee bouwlagen onder plat dak, respectievelijk daterend van 1938 en 1921 met ertussenin een woning van 1949. De ingang van de burelen was overluifeld met een marquise in glas-en-ijzer. Een zuilengalerij markeerde de begane grond van de laboratoria.
De refter rechts van de ingang dateerde van 1949. Vóór de ontwikkeling van de fabriekssite na 2003 bevonden er zich ook nog twee woningen van 1914.
Auteurs: Becuwe, Frank
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Becuwe F. 2024: Machine- en ketelhuis van Textielveredelingsbedrijf Alsberge-Van Oost [online], https://id.erfgoed.net/teksten/441997 (geraadpleegd op ).
Blekerij opgericht op de Assels aan de oude Leiearm op de grens met Gent en omgracht door een beek, door August Van Oost en Joseph Alsberge in 1879.
In 1920 uitgebreid tot "Les Anciens établissements Alsberge-Van Oost" en invoer van nieuwe procedés. Tussen de twee Wereldoorlogen sloten zich verschillende zustermaatschappijen bij deze vennootschap aan. De laatste jaren opgenomen in het consortium van Pricel. Volledige stopzetting van het bedrijf in 1978. Nieuwe bestemming nog onbekend.
Een exacte datering of localisering van de verschillende bouwfasen wordt sterk bemoeilijkt door talrijke verbouwingen van bestaande constructies (in de periode 1879-1900 reeds tien mutaties in de kadastergegevens, terwijl de huidige gebouwen meestal dateren van na 1900). Bovendien raakte het gebouwencomplex sterk in verval sedert de stopzetting van het bedrijf en werden de machines verkocht en recupereerbaar ijzer door een schroothandelaar uitgebroken.
Tot de oorspronkelijke constructie opgericht in 1879-80 behoort een deel van de later uitgebreide blekerij, het magazijn voor ongebleekte stoffen en de droogkamer. Het betreft een gebouw van twee verdiepingen met gevel geritmeerd door steekboogvensters, per travee gescheiden door pseudo-pilasters. In het midden en in de rechterhoek overkraagt een luifel de ingang. In de droogkamer is de begane grond voorzien van een houten zoldering met kinder- en moerbalken, laatst genoemde via houten slof rustend op de kopplaat van gietijzeren kolommen en door middel van opstaande randen hierop vastgezet. In het magazijn werd een betonconstructie aangebracht, doch met behoud van een gietijzeren draaitrapje. In 1882, ten westen van de droogkamer, bouw van een stof- en bobijnmagazijn. Verdere uitbreidingen van het complex gebouwen in de jaren 1880-90. Binnenin sporen van vroegere buitenmuren met rondboogvormige openingen.
In het grote blok aanleunend bij het bovengenoemde magazijn was op de gelijkvloerse verdieping de plooikamer, appretage en weefselblekerij ondergebracht en op de gedeeltelijke bovenverdieping de machinale drogerij.
Het oudste gedeelte dateert van 1892 en werd in 1900 (ten oosten), 1908 (ten noorden en zuiden) en 1914 (ten zuiden) uitgebreid. De oudste gevels, gericht naar de kantoren en de straatkant, vertonen een typisch eind 19de-eeuwse ordonnantie. Verdiepte venstertravee of nissen afgezet met baksteenfries en voorzien van meestal blinde rondboognissen. Dezelfde ordonnantie werd aangehouden in de gevels van 1908 tot 1921 (de kaarderij). De drogerij vertoont de kenmerkende jaloezieramen van een droogzolder.
Het onderhoudsatelier met smidse van 1900 bevond zich tussen machine- en ketelzaal. De drie zadeldaken zijn aan de zijkanten gevat tussen puntgevels.
De stoommachine is ondergebracht in een rechthoekig gebouwtje met topgevel waarachter een lichtkap door middel van een gevelsteen gedateerd 1913-14. Een gietijzeren trapje verleent toegang tot de machinekamer. De wanden zijn bekleed met faïencetegeltjes in Art Nouveaustijl. De driecylinderstoommachine van 1913 is geconstrueerd door Vanden Kerchove (Gent) en is een combinatie van monocylinder en tandem. Via een drijfriem verbonden met een elektrische installatie. In de kelder bevinden zich de pomp- en voedingsinstallaties.
Ten zuidoosten van de machinekamer werd in 1921 een nieuw ketelhuis onder drie raekemdaken opgetrokken. Vijf Lancashirestoomketels overgeschakeld op stookolie bevinden zich in de ketelbemetseling. Drie gemerkt Nouvelles Usines Bollinckx, Jumet en twee Mahy, Wondelgem, een ervan is gedateerd 6.2.1914. Aan de buitenkant vier grote rechthoekige poorten in dito nissen.
Ten zuiden geflankeerd door ronde, met ijzeren banden versterkte fabrieksschouw. Aanleunend bij het onderhoudsatelier en achter het ketelhuis oprichting van de garenblekerij en drogerij in 1914. Op de gelijkvloerse verdieping twee rijen gietijzeren zuiltjes met vleugelkapiteel als ondersteuning van ijzeren I-balken.
De weefselblekerij aanleunend tegen de machinekamer werd in hetzelfde jaar (1914) opgericht. Breed tweeverdiepingen gebouw onder twee zadeldaken met aanbouwsel onder raekemdaken. Gevels verticaal geaccentueerd door verdiepte venstertravee bekroond met dubbele muizentand waarin rechthoekige vensters, op de bovenverdieping tweeledig.
In benedenruimten: bakstenen troggewelven tussen ijzeren I-balken rustend op loodrecht aangebrachte I-balken op ijzeren zuilen.
Zuidelijk gedeelte onder raekemdaken op houten dakspanten rustend op gietijzeren zuilen.
De "lainage" (1921) ten noorden van het fabrieksterrein bezit gelijkaardige architecturale kenmerken als de blekerij. Incorporeert een ouder gedeelte van 1914. Een bouwnaad toont aan dat dit gebouw met één verdieping verhoogd werd. Gedateerd op gevelsteen 1922.
De kantoren en het centraal laboratorium aan de straatkant en ingang vormen een mooi geheel van twee bouwlagen onder plat dak respectievelijk daterend van 1938 en 1921 met ertussenin een woning van 1949. De ingang van de burelen is overluifeld met een marquise in glas-en-ijzer. De begane grond van de laboratoria wordt versierd met een zuilengalerij.
De refter rechts van de ingang dateert van 1949. Er bevinden zich ook nog twee woningen op het fabrieksterrein van 1914.
Bron: BOGAERT C., LANCLUS K. & VERBEECK M. 1982: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Gent, Fusiegemeenten, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 4nd, Brussel - Gent.
Auteurs: Lanclus, Kathleen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Lanclus K. 1983: Textielveredelingsbedrijf Alsberge-Van Oost (A.V.O.) [online], https://id.erfgoed.net/teksten/26317 (geraadpleegd op ).