De "Nieuwe Bossenaarmolen", werd opgericht in 1992-1997 op de hoogte van de Bossenaar, een weinig ten noordoosten en iets lager dan de standplaats van de in 1939 verdwenen Bossenaarmolen (zie Aatse Heerweg). De voormalige Tukmolen werd overgebracht uit Impe (Lede) en gereconstrueerd onder leiding van architect R. Berteloot (Gent).
Volgens het beheersplan dat in 2018 opgemaakt werd zou er al in 1452 sprake geweest zijn van een molen op die plaats in Impe. In 1572 wordt de molen vermeld in penningkohieren als eigendom van Joos Tucswer. Aangenomen wordt dat deze molenaarsfamilie ook de naam van de molen verklaart. De molen zou herbouwd zijn in 1763, hoewel de staakijzers IBS LV 1751 zouden vermelden. Op de Ferrariskaart staat er ongeveer op de locatie van de molen een windmolen met molenaarswoning getekend. De molen was nadien gedurende bijna 150 jaar in handen van de molenaarsfamilie Impens. De laatste molenaar, Alfons Impens, zette de maalactiviteiten stop in 1956, waarna de molen in verval geraakte. Alhoewel er al vroeger aanzetten waren duurde het tot in 1979 vooraleer de sterk verwaarloosde Tukmolen beschermd werd.
Kort daarop koopt de gemeente Lede de molen en wordt hij in afwachting van herstel gedeeltelijk gedemonteerd onder leiding van architect Pascal Mariman. Om budgettaire redenen worden de plannen voor de restauratie echter afgevoerd. Het handhavingsdossier dat later werd opgesteld bleef eveneens zonder gevolg zodat de molenonderdelen verder aftakelden of verdwenen door gebrekkige bewaring en opslag.
Begin jaren 1990 stelt Mark De Merlier aan de gemeente Lede voor om de molen aan te kopen, over te plaatsen naar Etikhove, deelgemeente van Maarkedal en te restaureren. De nieuwe locatie in Etikhove ligt dicht bij de plaats van de verdwenen Bossenaarmolen, ook een houten staakmolen die in 1939 werd afgebroken. De gemeente aanvaardt dit voorstel, op voorwaarde dat de Mark De Merlier het akkoord kan verkrijgen van het Bestuur voor Monumenten en Landschappen.
De korenwindmolen "Tukmolen" stond op lage teerlingen onder een zadeldak en had een geklinknageld Verhaeghegevlucht. De molen bezat typisch Brabantse kenmerken te herkennen in de steile staande steekbanden, het vrij korte schuddeberd en de trekbalkverbinding tussen hoekstijlen, met stefel- of tempelbalken en bovenbalken. De molen werd heropgebouwd met gelast gevlucht en op een in baksteenmetselwerk opgetrokken molenkot. Omwille van de nabijheid van de standplaats van de vroegere Bossenaarmolen en de veranderingen die werden uitgevoerd aan de verplaatste Tukmolen geeft men de molen tegenwoordig de naam "Nieuwe Bossenaarmolen".
- Afdeling Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, Cel Monumenten en Landschappen, Archief.
- BAUTERS P. 1985: Eeuwen onder wind en wolken. Windmolens in Oost-Vlaanderen, Gent, 148-157.
- DE MERLIER D. 1997: De verrijzenis van de Nieuwe Bossenaarmolen, Businarias I.1, 16-19.
- VERBEECK M. & TACK A. 1998: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur Provincie Oost-Vlaanderen, Arrondissement Oudenaarde, Kanton Oudenaarde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 15N2, Brussel - Turnhout.