Herenhuis met bijhorend koetshuis en tuinpaviljoen aan de Dijver. Ten onrechte "Hof Lanchals" genaamd, juiste benaming volgens archiefstukken huis "de Halleux" naar laatste eigenaar.
Huidig uitzicht is fasegewijs tot stand gekomen. Aanvankelijk stonden hier meerdere huizen die aan verscheidene eigenaars toebehoorden.
Vanaf de 15de eeuw vormden ze één eigendom van de familie de Bul, nauw verbonden met het Bourgondisch Hof.
1562: Marcus Gerards tekent een diephuis met schermgevel van drie traveeën en drie bouwlagen en rechts bijhorende poorttoegang. Links ervan een lager diephuis met puntgevel, zogenaamd "het Roosekin", en een smalle aanbouw boven het Winterstraatje. Laatst genoemde werd vanaf 1597 afgesloten met een poortje.
1746: Charles Custis krijgt toestemming voor de bouw van de tuinvleugel en de aanpassing van de voorgevel aan de heersende architectuurmode, zie natuurstenen deuromlijsting en een driehoekig fronton als bekroning van de verlaagde schermgevel.
1768: Jonkheer Charles-Albert de Schietere, heer van Caprijke, was wellicht de bouwheer van het tuinpaviljoen.
1842: de gevels die samen tien traveeën telden werden omgebouwd tot een imposante bepleisterde lijstgevel.
1992-1994: restaureren van vervallen pand naar ontwerp van Groep Planning (Brugge) en inrichten als burelen.
Thans herenhuis met koetspoort in uiterste rechter travee. Enkelhuis van zeven traveeën en twee en een halve bouwlaag onder samengestelde zadel- en schilddaken (Vlaamse pannen). Bepleisterde en lichtgoen beschilderde lijstgevel boven een donkere plint; licht gemarkeerd middenrisaliet van drie traveeën. Begane grond met imitatiebanden uitstralend boven drie middenvensters. Belijnende puilijst en kordons en gekorniste kroonlijst op klossen. Rechthoekige muuropeningen. Bovenvensters in geprofileerde omlijsting; op tweede bouwlaag opengewerkte borstwering met balusters en rechte kroonlijst, middenvensters onder driehoekig fronton op gegroefde consoles. Bewaarde persiennes op de begane grond.
Links overbouwde toegang tot het brandstraatje zogenaamd "Winterstraatje" van één travee en twee bouwlagen. Heden oude afgetopte trapgevel van verankerde baksteenbouw witbeschilderd, op bruinbeschilderde plint. Rechthoekige muuropeningen met afgeschuinde dagkanten. Gevels op de binnenplaats: achtergevel van koetsdoorrit is bepleisterd, de overige gevels met okergeel gekaleid baksteenmetselwerk. De achtergevel van het middengebouw, dat deel uitmaakt van de 15de-eeuwse kern, werd in de loop van de 18de eeuw gewijzigd tot drie traveeën. 17de-eeuwse kruiskozijnen hebben rondstaafprofielen op middenstijl en kalf, met op het snijpunt een "kussen"-versiering. De binnengevel van 18de-eeuwse vleugel van acht traveeën sluit hierbij aan, twee laatste travee met in trompe-l'oeil beschilderde ramen.
Interieur. Enkel kelder onder achterste 15de-eeuwse vleugel, ingedeeld door twee tongewelven die worden opgevangen door een middenmuur met door steekboogarcade op op zuilen. Stenen keldertrap. Typische planindeling en ruimtewerking met koetsdoorrit, links aansluitende vestibule. Koetsdoorrit: bakstenen bevloering in visgraatmotief, ordonnerende pilasters en centrale portiek in linker wand geflankeerd door twee Dorische zuilen. Vestibule geleed door vlakke Ionische pilasters onder een doorlopend entablement en een aflijnende lijst op klossen; vloer van witte marmer met zwartmarmeren afboording. Alle wanden van de vestibule, de zijgang die naar de tuinvleugel leidt, het trappenhuis, alsook van de bovengangen zijn gemarmerd. Halfrond trappenhuis met eikenhouten Engelse trap waarin de ronde koepel op versierde lijst en met centraal bovenlicht voor de nodige ruimtewerking zorgt. Salons aan straatzijde: eerste salon met pleisterplafonds opgehoogd met verguld lijstwerk, minder rijk aangekleed tweede salon met marmeren schouwen die tegenover elkaar zijn opgesteld. Salon aan tuinzijde: kamerhoge eikenhouten betimmering, gedeeld in panelen en afgewerkt met een damasten wandbespanning, rocailledeur en schouw laatst genoemde met schouwboezem voorzien van schilderij op doek met voorstelling van een landelijk tafereel, in het David Teniersgenre. Het rococostucwerk in de drie vakken van het plafond benadrukt de symmetrische aanleg. Keuken met bakstenen haard, comfoortjes, natuurstenen vloer, paneeldeuren, wanden met plint van zogenaamde schildpadtegels, bewaarde moer- en kinderbalken. Benedensalons aan tuinzijde afgescheiden van straatvleugel door kleine vestibule met diensttrap. Groot salon en twee kleinere vertrekken met 18de- en 19de-eeuwse aankleding vormen een enfilade, aan de binnenplaatszijde verbonden door dubbele paneeldeuren. Minder rijk aangeklede kamers op de bovenverdieping. Aan straatzijde boven het vroegere "Winterstraatje", een ovalen boudoir in Lodewijk XV-stijl, met een kamerhoge lichtblauwbeschilderde lambrisering. Slaapkamer aan tuinzijde met houten wandbetimmering, waarin een alkoof en drie deuren, de gemarmerde houten schouw en bergkasten zijn ingepast. Laatste kamer aan tuinzijde met op penantmuur tussen de vensters een trompe-l'oeilschildering onder meer beeld van Sint-Pieter in grisaille op de toegangsdeur, geplaatst op een voetstuk voor een met gemarmerde blokken versierde nis. Aanpalend vertrek: de vroegere huiskapel in neogotische stijl, zie spitsboogvensters met kleurige glas-in-loodvullingen, elk met centraal een geschilderde medaillon met alliantiewapens. Eikenhouten dakkap van 15de-eeuwse vleugel: dubbele schaargebinten dragen de gordingen die de door hanenbalken verbonden keperparen schoren.
Voormalig koetshuis van 1848 met aan tuinzijde kwartronde uitbouw, wellicht 18de eeuws. Zes traveeën en twee bouwlagen onder schilddak. Bepleisterde lijstgevel met imitatievoegen op begane grond. De dorpels en de geprofileerde omlijstingen van de rondboogvormige bovenvensters worden over de gevel doorgetrokken.
Interieur. Aan noordzijde koetsberging, in het midden een wasplaats en aan de zuidzijde paardenstal met twee boxen, inclusief de wand- en vloerbekleding. Net onder trap naar verdieping alkoof. Op de bovenverdieping woongelegenheid voor stalknecht waarnaast een hooizolder.
Tuinpaviljoen gebouwd aan de reioever met uitzicht uit het derde kwart van de 18de eeuw. Langwerpig bakstenen gebouw onder leien mansardedak. Tuingevel met bepleisterde lijstgevel, uitspringende ingangspartij - wellicht ouder dan vleugel aan Dijver - onder koepelvormig leiendak en stucversiering in Lodewijk XVI-stijl. Bepleisterde lijstgevel opengewerkt door zeven rondboogvensters, gescheiden door vlakke pilasters voorzien van spiegels aan de Dijver. Links zogenaamd brandstraatje.
Interieur. Hal met rococostucwerk en twee salons - oorspronkelijk drie - in Lodewijk XVI-stijl.
Binnenplaats, gelegen tussen de achtergevel van de doorrit, het koetshuis en de tuinvleugel is verhard met onregelmatige kasseien.
Tuin, gelegen tussen de gekasseide binnenplaats en het tuinpaviljoen, opgevat als een centraal grasperk, omzoomd door een ovaal rondlopend pad, waarrond middelhoge en hoge begroeiing. Formele tuinaanleg in 18de-eeuwse stijl van 1993 naar ontwerp van P. Deroose (Jabbeke). Rechthoekig perk, bedekt met dolomietsteenslag, heeft een fraai geometrisch patroon van haagjes, geflankeerd door twee loofgangen van hagebeuk die het perspectief benadrukken.
- Afdeling Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg West-Vlaanderen, Cel Monumenten en Landschappen, archief, dossier 203, 0028/W.
- Rijksuniversiteit Gent, Handschriftenkabinet, HS 461, fol. 123.
- Stadsarchief Brugge, Bouwvergunningen, nr. 28/1842.
- BEERNAERT B., Open Monumentendag Vlaanderen. Bugerlijke gebouwen, 1995, p. 51-62.
- CONSTANDT L. (ed.), Behoedzaam omgaan. Monumentenzorg in Brugge, 1988-1993, 1994, p. 85-88.
- DEVLIEGHER L. 1975: De huizen van Brugge, Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen 2-3, Tielt, 266-267.
- ESTHER J., DELAEY B., Het Huis de Halleux, in M&L, XIV, 1995, nr. 2, p. 21-44.